| |
| |
| |
De 22ste Maart. Hugo de Groot.
Geen enkele dag van het geheel jaar zonk immer ten avond, of hij was rijk in gebeurtenissen geweest, zoo al niet voor geheel volken, toch voor geslachten, voor huisgezinnen, of afzonderlijke personen. Nooit rijst voor mij een morgenstond, of met eene mengeling van ernst en genoegen denk ik, het is den alwetenden God bekend, welke lotgevallen voor tallooze natuurgenooten bereid zijn, eer de nacht op nieuw over dit halfrond zijn' donkeren sluijer werpt. Ja het is den Alwetende bekend, wat deze dag, deze vlugtige zoon des tijds, ook voor mij, ook voor mijne dierbaarste vrienden, zal ontwikkelen. Het is God bekend, welke merkteekenen, deze enkele voetstap des tijds, zal achterlaten. Voor duizenden zal deze dag een gedenkdag der smart, of een gedenkdag der blijdschap zijn. Want wat is zoo gewigtig, dat niet in een' dag, dat niet in weinig uren beslist kan worden? Vijandelijke volken, die maanden lang onberekenbare schatten besteedden om zich ten krijg toe te rusten, zagen niet zelden door één' bloedigen veldslag, die slechts weinig uren duurde, hun lot voor eeuwen bepaald, zich tot slavernij vernederd, of tot overheersching verheven! Niet zelden ging de zon voor lang onderdrukten op, doch eer zij onderging vierden volksvrijheid en regt de schoonste zegepraal; menigwerf was mijn dierbaar vaderland hier getuige | |
| |
van; wie denkt hier niet met mij, aan de behaalde overwinningen op het zeestrand bij Nieuwpoort? en in de velden van Waterloo? immers daar ginds aan den oever der zee, schaarde eenmaal onze roemrijke oorlogsheld Prins maurits, de moedige krijgsbenden; de vereenigde Nederlanden sidderden toen zij het donderen der kanonnen over den golvenden Oceaan naar de vaderlandsche kust hoorden rollen. Het behoud der nog jeugdige vrijheid van het gemeene best, hing van dezen veldslag af; Hertog albrecht hield zich verzekerd van zijne overwinning, en had reeds zijne trotsche gemalin isabella plegtig beloofd, de doorluchtige Prinsen maurits en fredrik hendrik, als geboeide overwonnelingen in hare magt te stellen, en waarlijk, het heil der vereenigde Nederlanden hing in de weegschaal; wierd het krijgsheer van maurits overwonnen, dan zou de magt van het nog jonge gemeenebest vernietigd wezen, vruchteloos zou dan het bloed van zoo veel helden vergoten zijn, vruchteloos zouden dan, de vrijheidminnende burgers der Nederlandsche steden, zoo veel duldelooze ellende verduurd hebben, vruchteloos zouden zij hunne vrouwen en kinderen in de benaauwde vestingen door knagenden honger hebben zien omkomen, en door verpestend voedsel de helden, die door het moordend lood gespaard waren, onder martelende krankheden bezwijken. De Spaansche dwingelandij had dan weder op de wreedste wijze geheel het land meer dan ooit onderdrukt, de door den heiligen opstand getergde trotschheid, zoude zich voorzeker alsdan op de verschrikkelijkste wij- | |
| |
ze hebben gewroken. De edelsten des volks zouden als muiters door beulen geslagt zijn. De martelvuren zouden alom zijn ontstoken, en geheel Nederland zoude een tooneel van moord en verwoesting zijn geworden. Soortgelijke schrikbeelden, werden in de ziel der weerloozen op vaderlandschen grond, door het dof gebulder der kartouwen, dat door de echoos werd nagebaauwd, opgewekt; terwijl de Spaansgezinden juichten, en de stem der overwinning in dien nagebaauwden galm waanden te verstaan. Maar hoe geheel anders klonk nog vóór den avond, de zoo wijd mogelijk verspreide máár der zegepraal van held maurits; tegen alle verwachting aan was het magtig heer der Spanjaarden verslagen, de almagtige God had het krijgsbeleid der onzen gezegend, en den moed der dappere vrijheidszonen met glorie bekroond. De hoogmoed van albrecht was vernederd; immers bij den aanvang van den slag bespotte hij de krijgskunde van Neêrlands held: in het gulle zand (zoo sprak hij) versmoort de sterkte der Nederlanders, geen geschut kunnen zij ons tegenstellen, ende ruiterij aan Hollands vlakken, moerassigen grond gewoon, zal door de duinen verbijsterd worden en vallen. Wij hebben slechts de gemeenen te dooden, en de edelen, die geenen heldendood waardig zijn, gevangen te nemen, opdat zij door beulshanden hunnen bloedige straf ontvangen. Zoo dacht, zoo sprak de hoogmoedige albrecht, maar weinig uren slechts waren voor hem in wolken van rook en damp voorbijgegaan, toen hij het Spaansche leger verdelgd zag, en over bergen van | |
| |
lijken zijner gevallen krijgslieden, moest vlugten; terwijl de vrijheidszonen den juichtoon der overwinning over land en zee deden weergalmen. Nederland was behouden, de grondslagen van het gemeenebest waren onwrikbaar gelegd, en het Spaansche juk was voor altijd verbroken. Hertog albrecht naauwelijks de krijgsgevangenschap ontvloden, schuwde de blikken van isabella; in plaats van den door geheel Europa beroemden Prins maurits, en den veelbelovenden, den jeugdig bloeijenden Prins fredrik hendrik, geboeid voor haar te doen nederknielen, sloop hij schaamrood, en nog met den angst des doods in de hijgende borst, als een ellendige vlugteling in het paleis der Aartshertogin, terwijl de wegzinkende dag voor het vereenigd Nederland, een feestelijke gedenkdag bleef, die boven het graf der eeuwen in de vaderlandsche geschiedrol met vlammende letters geteekend staat. Ja niet minder glorierijk bevestigde meer dan eenmaal een enkele dag, de zelfstandigheid van ons bloeijend gemeenebest op den Oceaan; wanneer onze vereeuwigde de ruiter, tromp, de wit, Heemskerk, of andere nooit genoeg geroemde en gezegende helden, de heerlijkste overwinning aan de Nederlandsche vlag, met heilige banden, met banden der krachtvolle eendragt kluisterden. En welk een dag was voor Nederland meer beslissend, meer gedenkwaardig, dan de lange zomerdag, die over de velden van Waterloo op- en onderging! Toen scheen met den schemerenden morgenstond, voor ons pas herboren Vaderland, de dag der diepste vernedering, de dag | |
| |
der vernieuwde slavernij aan te breken. Nederland was nog naauwelijks aan het juk der Fransche overheersching ontworsteld, nog naauwelijks was het, beroofd van oorlogswapens, beroofd van een zoogenaamd staand krijgsleger, ja door de eigenbatige gewelddrijvende Franschen, beroofd van 's lands algemeenen schat, tot eenige verademing gekomen, of de heerschzieke banneling ontvlugtte Elba, het eiland zijner gevangenis, en werd door zijne, naar goud en bloed dorstende krijgsmakkers op nieuw naar den Franschen troon geleid; terwijl zij ten loon voor hunnen ijver, nieuwe geweldenarijen, nieuwe beroovingen der volken van hem begeerden; deze begeerte stemde in met de heerschzucht des eedverbrekenden trotschaards, de bloedige krijgsvaan werd weder ontrold, en een onafzienbaar heerleger bevond zich alras aan de grenzen van België, dat met de Noordelijke Nederlanden door staatkunde was vereenigd, doch met banden voor den gloed der tweedragt niet bestand. De oude naam van gemeenebeste, was met die van koningrijk verwisseld, en om den nog pas gevestigden troon, schenen de zaden van waarachtig volksgeluk te ontkiemen. Maar nu ook werd alles met vernietiging bedreigd; het is waar, uit het Noorden en het Zuiden des koningrijks was jong en oud, wat slechts wapens voeren kon, toegesneld, om de regten van volk en Vorst te verdedigen, niets was gespaard om zich bajonetten, geschut en andere krijgsbehoeften te verschaffen, doch wie durfde op eene gelukkige uitkomst met eenigen grond hopen? in bange verwachting zagen wij, mijne weerlooze landgenooten! | |
| |
toen elk oogenblik de vreesselijkste gebeurtenis te gemoet; de zilverharige ouden, die nog kort geleden den hemel zoo vurig gedankt hadden voor het herkregen Vaderland, ach, die in de zaligste verrukking hunne bloeijende nakomelingen hadden aan het hart gekneld, aan het hart, dat nu weder vrij klopte en door geen smartelijk gevoel over een ellendig slavenkroost meer verscheurd werd, die zilverharige ouden weenden nu weder tranen des bangen kommers, ach, hun gebeente (dit hadden zij gehoopt) zoude in den vrijen grond bij het stof der vaderen vreedzaam slapen, doch nu Nederland zich weder op het punt zag om uit de rij der volken weg te vallen, en een met verachting overladen aanhangsel van Frankrijk te worden, nu schreiden zij den hemel aan om ontferming; want verbeelding schilderde hun reeds, hoe verdartelde vreemdelingen den erfgrond der vaderen zouden ontheiligen, en het tot slavernij gedoemde kroost, op het graf van de met roem gestorvene helden der vrijheid, vreemde taal en zeden zouden opdringen, en de reine eenvoudige Godsvrucht uit de, aan deugd en trouw gewijde harten, zouden verbannen. De moeders, die nog onlangs juichten omdat het jaar der geboorte van haren zuigeling geen slavenmerk op des onnoozelen voorhoofd drukte; de moeders, die nog onlangs het stamelend kroost de eerst toontjes van het lied der vrijheid leerden, en den spelenden wiegeling onder vaderlandsche gezangen dede insluimeren, de teedere moeders, waanden haar geluk weder verwoest, bittere tranen besproeiden op nieuw het gelaat van het wicht, dat zij aan de zwoe | |
| |
gende borst zoogden, en vermengden zich met de moedermelk op de lagchende lipjes des kleinen, wiens vader op Waterloo's bloedig slagveld streed. Schroomvallig klopte het hart der vaderlandsche maagden, het onbedorven hart, zoo getrouw voor Vaderland en Vorst, en dat nimmer besmet was door de zielontadelende zucht voor dartele vreemden, die de oud Nederlandsche opregtheid, de oud Nederlandsche eerlijkheid en trouw durfden bespotten, en de schoone, de rijke vaderlandsche taal, te edel, te zuiver voor hunnen wansmaak en voor hun verwend gehoor, als barbaarsch en onwelluidend durfden uitkrijten. Ja, schroomvallig klopte het hart der vaderlandsche maagden, die vaders, broeders en minnaars de krijgswapenen weenend hadden toegereikt; ach, die vaders, broeders, of minnaars, met de vertrouwende heldinnentaal: strijdt met God en gij zult overwinnen, op de lippen, den laatsten afscheidskus hadden gegeven; met eene mengeling van angst en hoop trachtten zij de zwevende geruchten, die nu eens hoop, dan weer angst vermeerderden, op te vangen. Doch eenstemmig was het gebed van allen, Almagtige God! red ons Vaderland, schenk de zegepraal aan onze helden, en overtuig den trotschen geweldenaar, dat het vertrouwen op menschelijke kracht ijdelheid is! en dat gebed werd verhoord, welke geruchten ook op der kanonnen donder wijd in het rond zweefden, Nederland door fiere bondgenooten bijgestaan, zegevierde; de benden der Franchen, die weleer Europa overstroomden en koningrijken en staten, op den wenk van hunnen heerschzuchtigen drijver, het on- | |
| |
derst boven keerden, de Fransche benden stoven bij Waterloo uit elkander, als het kaf waarover de wind blaast. De heldenarm onzer braven, deed de bij krijg en verwoesting opgevoeden vallen of vlieden. Zoo doet de gewonde leeuw de woedende honden voor klaauw en tanden bezwijken, of bloedend en huilend, heil in de vlugt zoeken! Heerlijk was deze dag voor ons Vaderland, zijne laatste stralen spiegelden zich in de bloedige zwaarden der overwinnaars, die den vernederden vijand vervolgden, tot eindelijk het vriendelijk avondrood in de duisternis des nachts verdween, en in den glans der tintelende starren boven het slagveld, de schimmen onzer heldhaftige voorgeslachten schenen rond te zwerven, om onze gewonde helden te vertroosten, om de zielen der stervende overwinnaars het welgevallen des Allerhoogsten toe te juichen, en naar de woning der verheerlijkte Godgetrouwen te geleiden, terwijl zij onhoorbaar hun danklied met het jubelend gezang der zegepralende vrijheidszonen vermengden.
Ja gewis, die dag, de lange zegenrijke achttiende dag van zomermaand 1815, ging niet onder, dan toen het lot voor ons Vaderland beslist was. Het gebulder der kanonnen was nu de moordstem der vijandschap niet meer, neen, maar de luidsprekende stem der heldenvreugd en der glorie. Spoedig was geheel Nederland met de boven alle verwachting behaalde zegepraal bekend, in steden en dorpen, zwierde van torenspits en praalgebouw, de vaderlandsche vreugdevlag, een geheel volk zong den Allerhoogste lofgezangen, de angst der weerloozen | |
| |
maakte plaats voor onuitsprekelijke verrukkinig, die zich oploste in tranen des blijden gevoels, en in teedere liefde en zorg voor de bloedende helden, en weezen en weduwen, der in den strijd gevallenen. Doch waarom heden (nu de natuur nog de eerste blijde verschijning der jonge lente viert) mij gebeurtenissen, waarvan de geschiedkunde zoo luid gewaagt, voor den geest geroepen? rolt de nagalm der jubelende volksgezangen tot vereeuwiging van zomermaands achttienden dag aangeheven, nog niet door geheel ons Vaderland? en biedt elke dag geene belangrijke stof ter overdenking? Ik herhaal het, waar is het geslacht of huisgezin, dat in het geheele jaar niet één' plegtigen gedenkdag ziet aanbreken? ik zwijg van het nakroost der helden, dat op dezen of geenen dag, de gedachtenis viert, van een' dapperen vader of voorvader, of dat het ontkomen van ouders of voorouders aan onderdrukking, aan dreigende gevaren, of de vestiging van aardsch geluk mag vieren; doch waar is ook het gezin, dat onder het getal der dagen, die een jaar uitmaken, geene huisselijke feesten viert? waar de geboortedag van ouders en kinderen, de sluimerende vreugd niet doet ontwaken, en de dankbare harten voor het heiligst genot ontsluit. Maar verkondigt de blozende dageraad vaak voor liefdevolle huisgezinnen, een' vrolijken feestdag, ach, ook menigwerf, doet de eerste morgenstraal, die voor het zich ontsluitend oog over de sponde schemert, de smart, die eens het sterven van dierbare panden veroorzaakte, herleven. Ja gewis, elke dag biedt belangrijke stof tot | |
| |
overdenking, en zoude ik dan ook nu op dezen twee en twintigsten dag van lentemaand, niet denken aan eene gebeurtenis, waarover geheel Europa zich verblijdde? waarover alle beminnaars van geleerdheid en letterkunde, waarover het gezuiverd Christendom, ja waarover alle vrienden van onschuld en reine Godsvrucht, ook in ons Vaderland, zich met hart en ziel verheugden? ik bedoel de ontkoming van den onsterfelijken hugo de groot, uit het slot Loevestein, waarheen hij, gedurende den storm der kerk- en staatsgeschillen, voor eeuwig verbannen werd, voor eeuwig? ja gelijk stervelingen zich verstouten met het woord eeuwig, dat zij noch bevatten noch verklaren kunnen, te spelen. Neen nooit rijst deze dag, schoon ruim twee eeuwen verloopen zijn, sinds hij zoo belangrijk werd, aan de kimmen, of ik denk met stillen wellust aan de ontvlugting van het pronksieraad onzes Vaderlands, ik vereer dan de schranderheid en huwelijkstrouw van de edele maria van reigersberge, ik vereer dan den moed en het aanminnig beleid van de getrouwe dienstmaagd, en ik roem met een aanbiddend hart, de zorgende Voorzienigheid, die der boozen raadslagen, door welgekozen en ongedachte middelen somtijds verijdelt, en die het kinderlijk vertrouwen van den verlichten Christen nooit beschaamt. Even gelijk heden, brak in het jaar 1621 de morgenstond aan, even gelijk heden, ontsnelden de uren, die vreugd en smart van hunne vleugelen nederstrooiden, aan den schoot der toekomst, ja, even gelijk heden, wekten de eerste lichtstralen, verschillende gewaarwordingen | |
| |
in de ziel der ontwakenden, ook in ons Vaderland. De onschuld, die zoo wel op het stroobed als op het zachte dons eene liefelijke rust had genoten, lachte den komenden dag te gemoet, en dankte de Goddelijke liefde, die haar in de duisternis behoedde, en ook nu weder een' nieuwen werkkring voor haar ontsloot, terwijl de listige booswicht, die uit lage wraak of vernederend zelfbelang, de deugd verdrukte, en de weerloosheid beroofde, door de verschrikkingen des nachts, in zijn knagend geweten geteeld, met angst in den boezem ontwaakte, en met schuwe blikken rondzag, als herkende hij in de glinsterende schemering, het zwaard van den engel der wraak over hem opgeheven; terwijl duizenden anderen met dierlijke gevoelloosheid, den herboren dag aanschouwden, even gelijk zij den wijzer van het opgewonden uurwerk door noodzakelijkheid voortgedreven, van het eene uur tot het andere zien voortloopen; ja, daar zij, zich door den slaap versterkt gevoelende, aan nieuwe verstrooijingen dachten, of hunne gewone bezigheden vervolgden. Geheel anders was het bij het aanbreken van den dag, op Loevestein; want het met wijs beleid uitgedachte plan, om den edele, den voor eeuwig tot den kerker verwezene, de vrijheid, het wettig eigendom van alle braven, die nimmer den adel der menschheid verloochenden, weder te doen genieten, dat weldoordachte plan, door de reinste liefde en het heiligst medelijden gevormd, moest volvoerd worden. Mijne verbeelding verplaatst mij reeds eenige dagen te voren in het met wallen en grachten omringde Loevestein; ik vertegenwoordig mij de moedige | |
| |
vreugd waarmede de getrouwe maria het door haar en hare dienstmaagd uitgevonden gebruik, dat van de boekenkist kon gemaakt worden, aan haren dierbaren echtgenoot, wiens gezondheid door gebrek aan vrije lucht wegkwijnde, eerst voorstelde. Een zacht glimlach verspreidt zich op het gelaat van de groot, en met een' blik, waarin het gevoel der schijnbare onmogelijkheid en te gelijk verteederende erkentenis voor maria's liefde, duidelijk spreken, staart hij de trouwhartige gade, in wier hart de liefde alles hoopt, alles gelooft, aan, hij knelt haar aan zijn hart, doch antwoordt: zoo iets is volstrekt niet te doen, mijne waardste! laat ons daar nimmer aan denken, niets kunnen wij immers verzenden, of het wordt door de slotvoogd onderzocht; en al was dat zoo niet, hoe zoude ik het in eene beslotene kist uithouden, o laat zulke ontwerpen, bid ik u toch varen. Maria hield evenwel haar ontwerp met al de kracht harer ziel vast; de vrees voor het onderzoeken, poogde de moedige vrouw te vernietigen, door het getuigenis van elsje hare dienstmaagd, die reeds meer dan eenmaal de kist naar Gorinchem vergezeld had, zonder dat de slotvoogd die opende, schoon hij dit niet verzuimde uit vriendelijkheid, maar uit versmading van den inhoud, die volgens zijn zeggen, toch altijd slechts uit Arminiaansche boeken bestond; ook voegde maria daar nog bij, dat zij de gunst van de vrouw des slotvoogds, door kleine diensten en geschenken reeds gewonnen had, en hierdoor minder de gestrengheid des dwangs bij het verzenden en ontvangen van goederen gevoelde; ook wist de, naar redding zoo vurig | |
| |
wenschende vrouw, de groot zoo lang te vleijen, tot hij aan haar verlangen voldeed en beproefde hoe lang hij het in de kist (die toch de lucht niet geheel buitensloot) kon uithouden. Deze proef voldeed aan het verlangen, en ook voor den naar vrijheid hakende de groot, begon de mogelijkheid der uitvoering te schemeren. De proef werd dagelijks herhaald, en zonder eenigen hinder voor de ademhaling, was het beminnend paar verzekerd, dat de overtogt naar Gorinchem in dit opzigt, zoude kunnen gelukken; de Godvruchtige de groot herkende in zijn geweten de nagalm van de stem des Almagtigen; neen, de groot, de vriend, de verdediger van het regt, zag in zijne vlugt geene krenking van 's lands wetten; ware dat zoo geweest, dan zoude de edele man voorzeker even als socrates, verkozen hebben liever in den kerker te sterven, dan de wet te schenden. Doch de groot was niet door zijn' wettigen regter veroordeeld, de partijgeest slechts, had hem voor eene willekeurig opgeworpene regtbank geroepen, en door onwettige huurlingen laten vonnissen. Zijne vlugt was dus geen misdrijf, en zoude hij dan het aangeboden middel ter ontkoming van de hand wijzen; zoude hij werkeloos blijven wachten tot zijne landgenooten hunne dwaling openlijk erkenden en de smeulende vonken der tweedragt door het vernietigen van het gevelde vonnis weer deden ontvlammen; neen, dit duldden zijne verlichte denkbeelden, die hij zich van de eeuwig wijze Voorzienigheid vormde, niet. Deze toch vordert van den redelijken mensch, dat hij zijne verstandelijke | |
| |
vermogens gebruikte, om, zonder het belang van anderen te hinderen, eigen geluk te bewerken, en aan zulk een gebruik maken van verstandelijke vermogens, die geschenken des Allerhoogsten zijn, wil de weldadige Gever ook zijn' zegen verbinden; huiverend werd nog altijd aan het openen van de boekenkist bij het afzenden gedacht; maar ook deze zwarigheid werd uit den weg geruimd; prouwninck, de slotvoogd ontving zijne aanstelling tot commandant van Heusden, den 21ste moest hij Loevestein voor een paar dagen verlaten, het hart van maria klopte door dankbaarheid toen zij dit berigt ontving, en ook voor de groot, scheen de Voorzienigheid zelve den weg tot zijne bevrijding te banen. De schrandere maria begaf zich dan ook den 21ste, naar Gorinchem, om het een en ander te bezorgen; zij sprak met hare vriendin daatselaar, en beloofde haar half schertsend, half ernstig, dat zij haren geliefden de groot, haar toe zoude zenden. Doch de trouwhartige vriendin (eene zuster van den Leydschen Hoogleeraar erpenius) wat te kleinmoedig, dan dat maria haar in goeden ernst het gewigtig ontwerp zoude toevertrouwd hebben, maar zij vertrouwde volkomen op de helpende vriendschap van johanna daatselaar, wanneer de groot zich eenmaal daar aan huis zou bevinden; doch de goede vrouw zijne komst vooraf bekend te maken, dit zoude welligt eene angstvalligheid verwekt hebben, die alles kon doen mislukken. Vol vrolijken moed keerde maria naar Loevestein terug, en versterkte het vertrouwen op eene gelukkige uitkomst in haren | |
| |
geliefden de groot. Ook legde zij voor den avond nog een bezoek af bij de slotvoogdes, voor wie zij uit Gorinchem, waar het kermisfeest aanving, een geschenk van meer waarde dan gewoonlijk, had medegebragt. Blijmoedig en met kiesche bevalligheid, bood zij het deze vrouw aan, met dankbaar genoegen werd het aangenomen, en het bragt de gade van den gestrengen prouwninck in eene waarlijk goedhartige stemming; met vriendelijke deelneming vraagde zij naar den echtgenoot van maria, deze antwoordde, gelijk het waarlijk was, dat hij verzwakte en dat zijne gezondheid zich in geen' gunstigen staat bevond, en te gelijk verzocht zij vrijheid om de gedurig heen en weder rijzende boekenkist den volgenden morgen weder volgepakt te mogen afzenden; met genoegen werd deze vrijheid vergund, met de bijgevoegde aanmerking, dat het nuttig voor den heer de groot was de boeken weg te zenden, daar het lezen derzelve waarschijnlijk de oorzaak was van zijne verzwakkende gezondheid. Arme eenvoudige ziel! zij begreep niet, dat het brein van hugo de groot de uitgebreidste kennis, en de kern der geleerdheid bevatte, en het lezen 's mans uitspanning was. In mijne verbeelding vergezel ik de beide echtgenooten aan den stillen eenvoudigen avonddisch, waaraan zich ook de beide oudste kinderen cornelia en pieter bevonden, zoowel als de getrouwe dienstmaagd elsje van houweningen, wier onbezweken trouw en liefde voor hare meesteres, de staat van dienstbaarheid zoo glansrijk overscheen, dat zij met regt den naam van vriendin harer edeldenkende meesteres ver- | |
| |
diende. Verschillende aandoeningen doorstroomden den boezem van de groot en van zijne maria; verblijdende hoop bewolkt door de smart eener naderende scheiding, en bange zorg voor het wel gelukken van het ontwerp, waren in de gelaatstrekken der beide echtgenooten duidelijk te lezen, terwijl moed en zachte vreugd uit de vertrouwelijke blikken van elsje straalden, zoo vaak zij die van maria, die de hare telkens op de, tegen over den disch staande kist als onwillekeurig vestigde, ontmoette. De kommerlooze kinderen, voor wie het groot ontwerp moest bedekt blijven, genoten vol onschuldige vrolijkheid de aangebodene spijs, die heden voor de telkens in gedachten wegzinkende ouders, weinig aantrekkelijkheid scheen te hebben. Is vader ongesteld of ontevreden op mij? vraagde de lieve zachtaardige cornelia, toen zij de groot omhelzend hem goeden nacht kusten; neen mijn kind! was het antwoord, vader is zeer wel, en ook volkomen over u voldaan, lieve cornelia! ik zat maar een weinig te denken. Ook pieter viel hem om den hals, en verhaalde, dat moeder een' nieuwen drijftol uit de stad had medegebragt: morgen niet waar? sprak het verheugde knaapje, morgen zal vader hem ook voortdrijven? en met de woorden: vader zal uw genoegen waar hij kan bevorderen, rust zacht, God zal u behoeden, knelde hugo de beide lievelingen aan zijn hart. Maria zag de tranen in het vaderlijk oog zwellen, zij nam de kinderen bij de hand en geleidde die naar hunne legersteden. Een gedeelte uit Gods woord was voor dit afscheid door de groot reeds | |
| |
overluid gelezen, en nadat het avondgebed plegtig en vertrouwend door den Godvruchtigen man was uitgesproken, wenschte elsje het edel paar ook een' gerusten nacht, doch weinig rust werd door hetzelve genoten, schoon het vertrouwen van de groot met elk oogenblik meer sterkte ontving, ook verkwikte hem eene ligte sluimering, waarin voorzeker heldere droombeelden hem bemoedigden, of, zouden Gods engelen, die zich om de regtvaardigen, die zich om de onschuldigen legeren, hem geene vertroosting hebben ingefluisterd? en geene geruststellende gedachten in zijne ziel hebben doen geboren worden? gedachten aan de vaderlijke ontferming van hem, die de deugd, wel door rampspoed beproeft, maar ook hare standvastigheid met welgevallen beschouwt, en met waarachtig heil bekroont. Maria intusschen bragt den nacht slapeloos door, haar hart klopte door verlangen en blijdschap, wanneer zij zich de ontkoming van de groot voorstelde, doch te gelijk martelden haar ook duizend bekommeringen, dat haar geliefde weer in de magt zijner vijanden zoude vallen, of dat zijne gezondheid alles niet zoude kunnen uithouden, vooral daar hij hare zorg en oppassing moest missen. Met angst hoorde zij het gehuil van den wind, die om de oude muren van het gebouw woedde, en de vensterglazen deed kletteren. Eindelijk zag haar oog de eerste morgenschemering, en ook de groot was ontwaakt; beider oogen staarden het aanbrekend morgenlicht aan, en met het licht scheen moedig vertrouwen in hunne ziel te stralen. Ach! dat de wind | |
| |
zoo hevig niet waaide! (zuchtte maria) de overtogt zal niet gemakkelijk zijn; de groot drukte hare hand aan zijn hart, en bemoedigde de zoo teeder beminnende vrouw, door haar vertrouwen in te boezemen op de vaderlijke zorg des Almagtigen, die op de vleugelen des winds beschermend wandelt; ook de dienstmaagd verscheen al spoedig, gereed om de reis te ondernemen; de groot deed volgens gewoonte het morgengebed, maar nu vooral smeekte hij vurig om de hulp van hem, die beloofd heeft bij en met de zijnen te blijven, en in den bangsten nood zijne vrienden niet te verlaten. De echtelingen omhelsden nu elkander voor het laatst, zij hadden de noodige schikkingen, voor het vervolg, reeds te voren gemaakt, en de met 's lands regten zoo door en door bekende de groot, had zijne maria omtrent alles wat na zijn ontvlugten kon gebeuren onderrigt. Nu vlijde hij zich in de kist, en beval aan God zijne dierbare gade en zijn kroost. Maria trachtte alles tot zijn gemak te bezorgen, zij drukte den afscheidskus op zijne lippen, sloot, God met betraande oogen biddend, de kist, en gaf met eene bevende hand den sleutel over aan elsje. Vervolgens begaf de edele vrouw zich weder te bed, en verschool achter de gordijnen de aandoeningen, die haar de borst deden zwoegen. De Krijgslieden, die de kist naar het vaartuig moesten dragen, stapten binnen, het hart van maria volgde den dierbaren last, dien zij de trappen afdroegen, elke stap, dien zij hoorde, schokte haar ziel door vreugd en angst; het getrouwe elsje hield met onvermoeide zorg haar oog op de | |
| |
kist gevestigd, de driftige soldaten klaagden over het oponthoud, dat het openen en doorzien van de kist zoude veroorzaken, doch het schrander elsje verzekerde, dat men sinds eenigen tijd de kist zonder openen liet voortreizen, daar toch niets dan boeken in dezelve waren. Nu stapten zij voort, doch daar de zwaarte hun lastig begon te vallen, zeide een der dragers spottend: het is of de Arminiaan zelf zich in de kist bevindt, en het vriendelijk lagchend elsje antwoordde met verkropten angst: zoo gewigtig zijn de Arminiaansche boeken, vriend! geestig wist het goedhartige meisje aan de gesprekken der ruwe krijgers telkens eene andere wending te geven, en daar zachte bevalligheid toch altijd in staat is om barbaarsche woestheid te beteugelen, liep alles gelukkig af, en de kist werd veilig in het vaartuig geplaatst. Ook daar hingen de blikken van het verdienstelijke elsje, aan den haar toevertrouwden schat, die met haar op de golven wiegelde. De teeder bezorgde maria staarde intusschen met arendsblikken door het venster der gevangenis, dat uitzigt op den stroom had; zij sidderde op het denkbeeld, dat de kist, ondanks hare zorg, zoude geopend worden, of dat door een ander toeval de vlugt van haren dierbaren zielsvriend zoude ontdekt worden; doch op eenmaal verscheen voor haar oog het vaartuig in het midden der golven, en elsje gaf haar het afgesproken teeken; de witte doek van het meisje zwierde op den adem des winds, en dit was voor maria's liefhebbend hart het bevredigend zegeteeken. Nieuwsgierig vraagden de varensgezellen aan de lieve maagd wat dit beduidde, ik heb | |
| |
dit beloofd aan mijne meesteres (zoo sprak de schrandere), zij kon niet gelooven, dat ik mij in zulk een' harden wind op den stroom zoude durven begeven, zij verwachtte, dat ik terug zoude keeren, doch nu ziet de waardige vrouw hoe moedig ik ben. Dit zeggende, zwaaide zij nog eenmaal het teeken der vreugd, en maria knielde neder om Gods liefde vurig te danken. Tot zoo ver toch was alles naar wensch gelukt. Het vaartuig landde alras, en op verzoek van het zorgvuldige elsje, werd de kist, waarin volgens haar zeggen, kostbare goederen waren, voorzigtig naar het huis van den koopman daatselaar gedragen; doch daar dit huis op de woelige markt stond, liet elsje de kist door eene achterdeur binnen brengen; nu ijlde het meisje naar de vrouw van het huis, en fluisterde haar met blijde gevleugelde woorden in: mijnheer de groot is hier, de kist staat achter in eene kamer; de vrouw ontstelde, want zij beefde voor den haat van de groots vijanden; elsje snelde haar vooruit naar de belangrijke kist, en vraagde met eene zachte stem eer zij die nog opende, want bezorgdheid voor het leven des edelen omgaf als een donkere nevel de ziel van het meisje; mijnheer! hoe bevindt gij u? zij ontving geen antwoord, en verstijfde van schrik. Ook vrouw daatselaar gaf de hoop op 's mans leven verloren, en beschuldigde hare vriendin maria van roekeloosheid. Doch elsje draaide met eene sidderende hand het slot open, en de groot, schoon doodsbleek door gebrek aan genoegzame lucht, zag zijne beschermster met dankbare vriendelijkheid aan, ik kende | |
| |
uwe stem niet (sprak hij) en durfde daarom niet antwoorden, het doet mij leed, goede elsje! dat mijn zwijgen u verschrikte. Vrouw daatselaar verheugde zich wel, den edelen vriend weder te zien, doch zij gaf hare verlegenheid voor hem te kennen, zoo wel als den angst voor haar zelve en voor haar gezin, daar het verbijsterd gemeen, ook in Gorinchem, de Arminianen onverzoenbaar haatte. Mijn huis is niet meer veilig; (sprak zij) ontdekt men, dat gij hier zijt, mijn waarde heer, ach, dan ben ik met geheel mijn gezin verloren! Vreest gij dat, hernam de edelmoedige de groot, hemel! zoude ik mijne vrienden ongelukkig maken? neen gewis niet, ik laat mij op dezelfde wijze weder naar Loevestein terugvoeren; en de waardige man was gereed om zich nog eens in de kist te vlijen. Doch nu hernamen menschelijkheid en vriendschap hare regten, en de schroomvallige vrouw werd eene heldin; zij hield de groot met al hare krachten terug: bij den hemel, (riep zij) dat niet, ik durf alles voor uwe vrijheid wagen, vergeef mij een enkel zwak oogenblik. Zij geleidde dan ook den echtgenoot harer geliefde vriendin, na hem eenige verkwikking te hebben aangeboden, in eene veilige schuilplaats, en raadpleegde met haren goedhartigen en verstandigen man en met haren broeder. De laatste was een metselaar, deze nam de verdere bevrijding van de groot op zich, en vermomd als een knecht van dezen werkman, wandelde de beroemde, de geleerde de groot, voorzeker nadat hij dankbaar afscheid genomen had van vrouw daatselaar en het trouwhartige elsje, de stad uit, naar | |
| |
het veer, dat men over moest om in Braband te komen. Lang weigerden de veerlieden hem over te zetten, daar zich de wind nog telkens bleef verheffen; doch, na het aanbieden van eene rijkelijke belooning, nu de metselaar voorgaf aan de overzijde hoognoodzakelijk steenen te moeten bestellen, werd de togt ondernomen, en de groot, die tot eene eeuwige kerkerstraf was veroordeeld, bevond zich vrij en veilig bij het aanbreken van den volgenden dag in Antwerpen, waar hij eenige van zijne uit Nederland gebannene vrienden ontmoette, en van waar hij zich welhaast naar Frankrijk spoedde, en te Parijs door vrienden en bekenden vol liefde ontvangen werd. Elsje was intusschen, zoo ras zij vernomen had, dat haar heer gelukkig over het veer was gekomen, met reine vreugd in het hart, naar Loevestein teruggekeerd; maria trad haar verlangende te gemoet, en met dankbare tranen in het oog, omhelsde zij de door deugd en trouw veredelde maagd, in wier gelaat en houding de schoonste zelfvoldoening en de zuiverste zielewellust duidelijk spraken. Hij is behouden, fluisterde zij, mijn brave heer! hij is behouden, morgen vroeg zal hij in Antwerpen zijn; de teederste liefdegroeten heb ik van hem voor u medegebragt. Elsje overlaadde ook de kinderen met hartelijke kussen, doch zij durfde het niet luid uitspreken, dat zij dit op last en in den naam van den liefhebbenden vader deed; de kleinen waren het meer gewoon, dat zij vader, wanneer deze ongesteld was, den geheelen dag niet zagen: zij geloofden dan ook nu, dat vader zich niet wel bevond, en vraagden telkens vol lieve | |
| |
onnoozelheid of hij nog niet beter werd, doch cornelia, toen negen jaren oud, had bij haar vrolijk ontwaken, de moeder op den toon der blijde kinderlijke verrukking toegeroepen: vader moet weg, vader moet uit Loevestein, lieve moeder! o ik heb zoo vrolijk gedroomd. Maria liefkoosde haar dochtertje, en vermaande haar zoo iets nooit te zeggen in de tegenwoordigheid van een' der slotbewoners. Doch haar moed was door de taal van het aanminnig kind versterkt. Goede God! (sprak zij in stilte) zoude de beschermengel der lieve kleine, hare nog onschuldige ziel, die welligt, toen de zintuigen geene gewaarwordingen uit de buitenwereld meer aanvoerden, met reine hemelsche wezens zich spelend verlustigde, haar de bevrijding des vaders hebben voorgespiegeld? hoe dit zij, de blijde verwachting der nog telkens bezorgde vrouw, was verlevendigd; niet een van hen, die de gevangenen dagelijks bedienden, had het afzijn van de groot opgemerkt, hij lag ongesteld op zijn leger, gelijk meermalen het geval was, werd voorondersteld. Doch de op alles lettende prouwninck, die in den avond van dezen nu verjarenden dag terug kwam, miste (nog in het vaartuig, dat hem naar Loevestein bragt, zijnde) reeds het licht, dat elken avond in de schrijfcel van de groot plagt te branden, en door de blijde maria verzuimd was aan te steken. Dit wekte achterdocht, en naauwelijks betrad hij den Loevesteinschen grond, of hij vraagde naar de gevangenen; alles is in de beste orde, kreeg hij ten antwoord, niets bijzonders was ook voorgevallen, alleen de | |
| |
dienstmaagd van de groot was naar de stad geweest en had de gewonde kist vol boeken derwaarts vergezeld. Pijnigende vrees voor eene ontvlugting, en woedende wraakzucht bestormden de ziel van den slotvoogd; hij vloog de trappen op naar de kamer van de groot, rukte de deur open, en vraagde met eene donderende stem, aan de van blijdschap gloeijende maria, waar is de groot? ik moet hem zien. Het vogeltje is ontvlugt (antwoordde zij lagchend) en schoon prouwninck van woede stampvoette, en de vreesselijkste bedreigingen uitbrulde, kon hij de edele, de moedige vrouw niet verschrikken. Wie heeft schuld? (hernam zij) hadt gij zelf de kooi digt gehouden, dan immers ware de vogel niet vrij gekomen. Wat kon de slotvoogd doen, dan zijne bedreigingen verdubbelen, hij was verantwoordelijk voor de gevangenen, en wat nog meer was, hij verheugde zich in hunne straf. Doch leed kon maria, haar kroost, of hare dienstbode niet aangedaan worden, men hield het gezin nog eenigen tijd gekerkerd, doch dat had niets te beduiden, want maria ontving door het eigenhandig schrift van haren dierbaren de groot, berigt, dat hij te Parijs door ware vrienden, die hem met eer en liefdeblijken overlaadden, was ontvangen, dat zijne dierbare maria met geheel het gezin ook daar werd gewacht, terwijl zijne geheele ziel gloeide door dankbaarheid aan God, die hem beschermd had, en zijne redding door de zorg van zijne eeuwig geliefde vrouw, had doen gelukken.
Ja met regt, mijne waarde landgenooten! herdenkt | |
| |
elk, die ware Christelijke Godsvrucht hoog waardeert, die de uitgebreidste kennis en geleerdheid eerbiedigt, ja, die allesoverwinnende huwelijkstrouw en liefde kan gevoelen, op dezen dag de zonderlinge ontkoming van het sieraad onzes Vaderlands, het ontkomen van den verlichten, van den edeldenkenden hugo de groot.
|
|