| |
De 6de Februarij. Een gesprek met mijnen eerwaardigen vriend W. en mijne geliefde vriendin Ernestine, over de gewijde schrift.
De nog laat opgaande zon verspreidde een' helderen glans over de rustende velden, die sinds eenige weken onder digtgevallen sneeuw bedekt lagen, en over het zacht ruischend mastbosch, dat door een' kouden nevel gedurende den nacht was omhuld geweest, en waar nu de nog altijd groene, met spitse bladeren voorziene takken, zoo veel verzilverde vederen schenen, die in de stralen der zon glinsterden, en bij elke beweging de blinkende en half gesmoltene sneeuw nederstooiden.
Hebt gij geen' lust (vraagde mijne zusterlijke vriendin ernestine) om dezen voormiddag een bezoek te geven aan uwen geliefden vriend te A......? het dorpje ligt immers slechts een half uur van hier? de dag is zoo schoon; doch ik verwacht eerlang dooiweer, want de lucht is vrij zacht, en dan zal de gesmolten sneeuw ons voorzeker zulk eene wandeling betwisten.
| |
| |
Haar voorstel behaagde mij uitmuntend, en ons besluit was genomen, zoodat wij omtrent elf uren de stadspoort uitstapten, en den weg naar A.... insloegen; de koude hinderde ons volstrekt niet, schoon de wind uit het zuidoosten nu en dan vlugtig met de linten van mantels en hoeden speelde. Alles was om ons heen stil, slechts eenige landlieden van beiderlei geslacht droegen, met aangezigten waarop tevredenheid lachte, appelen en wintergroenten naar de stad. Wij vermaakten ons met de weinige kleine vogelen, die ons gedurende den winter getrouw blijven, te zien rondzwerven, en alles wat tot eenig voedsel kon strekken te zien opzamelen; een paar beschuiten, die wij medegenomen hadden, kruimelden wij en strooiden die langs den weg, en naauwelijks hadden wij ons eenige voetstappen verwijderd, of de hongerende gevleugelde diertjes maakten daar gretig gebruik van.
Waarlijk, zeide mijne vriendin, de vogelen hebben het gedurende den winter niet gelukkig, het is wonder, dat ook deze onze gestrenge luchtstreek niet ontvlieden, gelijk zoo veel andere gevederde geslachten; diende dit deze diertjes tot geluk, (antwoordde ik) ook dan zouden zij de natuurlijke aandrift om te vertrekken, ontvangen hebben, want ook deze schepseltjes zijn bestemd om al het genot waarvoor zij vatbaar zijn te genieten; geen muschje hoe gering het ons moge schijnen, valt nutteloos op de aarde of lijdt gebrek; want dit duldt de wijze wil van onzen hemelschen Vader niet. Ook bewonderden wij, terwijl wij langs de besneeuwde velden traden, | |
| |
de liefderijke zorg van den Schepper en Vader der natuur. Deze velden toch zagen wij in het vorige jaar, met rijpe koornhalmen versierd, toen schenen zij eene golvende zee als van goud, toen wandelden de koeltjes over de buigende en zwaar beladene koornaren, en deden die aan onze zijde ruischen. Ook hebben wij hier de vrolijke maaijers en schovenbinders, de luidruchtige oogstliederen hooren aanheffen; maar hoe is dit alles heden veranderd? het zaad voor een' nieuwen oogst is aan de diepgeploegde voren toevertrouwd, en bij het naderen van de gestrenge wintervorst, die het levensbeginsel in het neergestrooide graan kon doen versterven, werd de aarde digt met vlokkige sneeuw bestrooid, dit koesterend bedeksel behoudt het ontkiemend leven, en zal, zoo ras de meer zachte lucht de sneeuw doet smelten, de wortels met vruchtbaarmakend vocht drenken en de jonge uitspruitsels verkwikken. Door soortgelijke opmerkingen vervrolijkt en gesticht, naderden wij A....; daar werden wij door het liefderijk huisgezin van mijn' vriend W. gastvrij verwelkomd, en in de zindelijke maar niet prachtige woonkamer, waar een helder vuur brandde, op eenige verversching onthaald. De Heer W. is een man van middelbare jaren, zijn voorkomen is in alle opzigten geschikt om hoogachting in te boezemen, edele ernst en blijmoedige godsvrucht, die zich op het naauwst in zijne ziel vereenigen, zijn in zijn gelaat en in zijne houding uitgedrukt. Zijne gemeente bemint en vereert hem, gelijk ik mij voorstel, dat opkomende en ondergaande geslachten in | |
| |
den morgenstond der wereld, de aartsvaderen vereerden en beminden. Bijna twintig jaren was mijn vriend ook leeraar op dit bevallig dorpje, onderscheidene malen werd hij vandaar, naar plaatsen, die hem meer inkomen beloofden, geroepen, doch de liefde zijner gemeente boeide hem, en volgens zijn geweten (waarin hij de stem van zijn' Goddelijken Meester herkende) vond hij geene vrijheid om dien edelen band te verscheuren. Maar ook telkens wanneer hij zich op nieuw aan zijne gemeente verbond, maakte het gevoel van reine dankbaarheid hem nog meer dierbaar aan aller harten. Onbeschrijfbaar is dan ook de invloed, dien de Heer W. heeft op het gedrag en de zeden zijner dorpelingen; hij is de vriend hunner kinderen, de raadgever der volwassenen, en de liefderijke vertrooster hunner kranken en stervenden; hij bezit het vertrouwen van allen; ontstaat eenig geschil onder de leden zijner gemeente, dan wordt de geliefde leeraar tot scheidsman geroepen, en zijne geoefende menschenkennis en regt Christelijke gezindheid, weten altijd het twistvuur uit te blusschen, en vrede en vriendschap op nieuw te vestigen. Wie met huisselijke zorgen of verdrietelijkheden bezwaard is, ziet zich door hem bemoedigd, en gestemd tot geduldige onderwerping. Deelnemend verzacht hij het leed der bedroefden, en een medelijdende traan des vaderlijken vriends, des zoo hartelijk beminden leeraars, vloeit voor gewonde harten als een liefdelijk heelende balsem. Ja, mijn vriend weent bij de lijkbaar van dierbare panden trouwhartig en gevoelvol als een | |
| |
volgeling van Hem, die met de weenende vrienden bij het graf van lazarus weende; maar de achtenswaardige leeraar deelt ook gulhartig in de vreugd van elk, die zich beweldadigd ziet; zijne tegenwoordigheid vergroot het genoegen bij de feestmalen, daar geniet hij zelfs de reinste levensvreugd; hij weet op eene onschuldige wijze de feestgenooten te vervrolijken, terwijl de eerbied en de hoogachting, die hem algemeen worden toegedragen, alle menschheid onteerende dartelheid en andere buitensporigheden verbannen. Doch ik heb genoeg gezegd, om mijnen eerwaardigen vriend W. te doen kennen; ook zijne gade is in alle opzigten eene beminnenswaardige vrouw, eene verstandige huismoeder, en eene uitgebreid liefhebbende menschenvriendin. De oudste zoon is sinds een paar jaren op de hoogeschool te ....; de oudste dochter, een bloeijend zestienjarig meisje, vonden wij ijverig bezig met een paar arme meisjes in vrouwelijke handwerken, waarmede deze, uit hoofde harer zwakke ligchaamsgesteldheid, haar dagelijks brood zullen moeten verdienen, te onderwijzen. Twee jongere zusters verrigtten huisselijke bezigheden. Een twaalfjarige zoon leerde bij zijn' vader de Grieksche taal; en het Nieuwe Testament, waaruit hij eenige verzen moest overzetten, gaf (nadat wij over algemeene zaken uitgesproken waren) aanleiding tot het volgende gesprek.
Ernestine, het Grieksche Bijbeltje in de hand nemende, zeide: het is toch wel jammer, dat de geleerden maar alleen den Bijbel kunnen lezen in dezelfde taal, waarin die geschreven is; door het verta- | |
| |
len zelfs van ongewijde boeken, gaat toch altijd veel verloren. Menigwerf bedenk ik dit, bij het lezen in den Bijbel, en ik moet het maar belijden, dan heeft het ook zoo veel invloed niet op mij.
De Heer W. Het doet mij in waarheid leed zoo iets van u te hooren, vriendin! en ik houde de eenvoudige maar gemoedelijke lieden (die aan geen vertalen denken, maar den Bijbel als een geschrift, woordelijk door den geest van God in hunne eigene taal, ingegeven, lezen) voor veel gelukkiger; want deze beschouwen den Bijbel, gelijk die waarlijk is, als het Goddelijk licht, dat hun pad bestraalt, als de ware bron van alle vertroosting en onvermengde vreugd, en het zaligend genot, dat het lezen in den Bijbel aan deze gelukkigen schenkt, is boven alle genieting op deze aarde verheven.
Ernestine. Maar is het dan niet waar? Mijnheer! dat alle overzettingen van de eene taal in de andere, het eerste en ware opstel doen verliezen?
De Heer W. Geen ongewijd boek is, sinds de schrijfkunst is uitgevonden, met zoo veel oplettendheid, met zoo veel zorgvuldige kennis van talen, overgezet dan de Bijbel; van het hoofdzakelijke is volstrekt niets door de overzetting verloren gegaan, dit bewijzen de overzettingen des Bijbels in alle bekende talen. Eeuwen lang waren de gewijde schriften, tot dienst der Westersche kerk, uit den grondtekst alleen in het Latijn overgezet; want het Latijn was gedurende dien tijd, in geheel Europa bij uitsluiting de taal der geleerden, en vandaar dan ook, die rampzalige onkunde, die over het algemeen in de | |
| |
zoogenaamde middeleeuwen heerschte, de volksmenigte kon noch lezen noch schrijven, en bedriegelijke of halfgeleerde geestelijken, die het vertrouwen dier volksmenigte bezaten, deden haar alles gelooven, wat met het eigenbelang dier waarlijk blinde of booze leidslieden, overeenstemde. En vandaar dan ook al die afschuwelijke en bespottelijke dwalingen, die onder de zoogenaamde Christenkerk ingeslopen zijn. De wijze, nu zalige luther (die als een ware afgezant des hemels de alom verspreide vonken der hervorming vereenigde, en tot eene heilige vlam, die alle hinderpalen verteert, deed opstijgen) was de eerste, die zijnen Duitschen landgenooten de gewijde schriften in hunne eigene taal, ter lezing schonk; heden leest men die bijna in alle bekende talen, en in die allen is het hoofdzakelijke volkomen hetzelfde; indien dit nu geen bewijs is, niet slechts van de getrouwheid der vertalers, maar ook van de zorg der Goddelijke Voorzienigheid, die over deze gewijde geschriften, als over de verklaring en uitdrukking van zijn' heiligen, volmaakt goeden en wijzen wil, waakt, dan weet ik niet welke bewijzen voor eenige zaak ter wereld, geldig kunnen zijn. Onze Staten Bijbel, die kan ik u verzekeren, mijne waardste! is met de naauwlettendste omzigtigheid overgezet, het is een werk geweest, niet slechts door eenen taalkundige, maar door onderscheidene taalkundigen ten uitvoer gebragt, nagezien en goedgekeurd. Niet een enkel bijwoord of koppelwoord is, tot verduidelijking van den zin, volgens het begrip der vertalers, daarbij gevoegd, of het is door aanwijzende teekens onderscheiden, ten | |
| |
blijk der angstvallige oplettendheid dier waardige mannen. En schoon al eens hier en daar, eene uitdrukking, door meer gevorderde uitlegkunde, en bekendheid met Oostersche zeden en spreekwijzen, moge verbeterd zijn, het hoofdzakelijke blijft, gelijk ik zoo even zeide, volkomen hetzelfde. Lees onder anderen vrij, de voortreffelijke vertaling van het sieraad onzer Nederlandsche geleerden, van den waarlijk grooten van der palm, en gij zult ondervinden dat, ja wel uitdrukkingen verduidelijkt zijn, maar dat de hoofdzaak nergens verandering ondergaan heeft. En kan u dit alles met het vertalen van den in het Hebreeuwsch en Grieksch oorspronkelijk geschrevenen Bijbel nog niet bevredigen? denk dan ten overvloede, dat elk die als volksleeraar optreedt, deze beide talen moet kennen, maar dat nog nooit een van die allen, de ongetrouwheid der vertalers heeft aangetoond.
Ik. Wanneer ik dat alles nadenk, beste vriend! dan zoude ik haast durven zeggen, ook de vertalers zijn door den geest Gods gedreven, zoo wel als de eerste schrijvers zelven.
De Heer W. Hieraan hecht ik in een' zekeren zin mijne toestemming, want daar het eeuwig eenig onbevatbaar Opperwezen zuiver geest moet zijn, en ook zeker is, kunnen wij niet zeggen God heeft een' geest afgezonderd van zijn onbegrijpelijk maar eenvoudig wezen, maar wij moeten door den geest Gods, de gezindheid van den volmaakt heiligen wil van het Opperwezen, verstaan; en bezield door die gezindheid of volgens dien volmaakt heiligen wil, hebben de schrijvers van den Bijbel de geschiedenis van | |
| |
het menschelijk geslacht, de geschiedenis der aartsvaderen, ook de geschiedenis van hun nakroost, waaruit de Verlosser der wereld moest geboren worden, de redevoeringen, de dichtstukken en gezangen, vervolgens de geschiedenis van jezus, die van de grondlegging des Christendoms, zoo wel als de leerrijke en lichtverspreidende brieven, geschreven. Maar het was ook niet minder volgens den wil des Allerhoogsten, wiens eeuwige wijsheid het geluk der menschen, door de voortreffelijkste middelen bevordert, dat die schriften van tijd tot tijd in alle bekende talen werden overgebragt; immers zoo was het de wil van het volmaakt Opperwezen, dat de getrouwe volgelingen van den verheerlijkten Verlosser, op het eeuwig gezegend Pinksterfeest, te Jeruzalem, de leer van den Goddelijke onder de menschen, in zoo veel onderscheidene talen verkondigden. Geen menschelijk verstand of geene menschen magt, had het eenig middel daartoe kunnen uitdenken of daarstellen; maar Hij, die den mensch het heerlijk spraakvermogen schonk, en aan den geest des menschen de kracht en de vrijheid verleende, om dat buigzaam spraakvermogen naar willekeur te gebruiken. Hij versterkte op eene onbegrijpelijke wijze die geestkracht, en nu gebeurde in een oogenblik iets, waartoe anders jaren besteed worden, de volgelingen van jezus namelijk, door den geest van God bezield, spraken (zonder moeite om aan te leren) op eenmaal al de talen der volken, waaronder de Israelieten woonden, en strooiden op | |
| |
deze wijze de heilrijke zaden van het Christendom door de geheel toenmaals bekende wereld.
Ernestine. Nooit heb ik het nut of het heil, dat door het spreken in vreemde talen op het Pinksterfeest bewerkt is, zoo nagedacht; ja waarlijk eeuwen zouden welligt verloopen zijn, eer de leer van jezus onder al die vreemde volken ware bekend geworden, want het getal van jezus vrienden was toch niet groot, en nu toch werd op een' dag door de twaalf Apostelen, die in eene der tempelzalen te Jeruzalem spraken, de zaligheid verspreidende leer van den Heer en Verlosser der menschenwereld, tot in Egypte, Arabië, Griekenland en Rome verspreid, of voor het minst de verspreiding daarvan voorbereid, zeker de geheele Bijbel is een voortreffelijk boek.
De Heer W. Voortreffelijk? o vriendin! het is een waar Goddelijk boek, dat met onweerstaanbare kracht tot het hart spreekt. Onder alle beschaafde volken worden nuttige en leerrijke boeken geschreven, boeken die het verstand verhelderen, en de kracht om de waarde der dingen te beoordeelen verstreken, maar nooit is een boek geschreven, en nooit zal, tot aan het eind der wereld, een boek geschreven worden, dat zulk eenen algemeenen invloed op het menschelijk geslacht heeft, dan de verzameling van onze gewijde geschriften of de Bijbel; immers, zoo lang die slechts in de taal der geleerden kon gelezen worden, verzonken de volken allengs dieper in onkunde en bijgeloof; de waarde | |
| |
der menschen ging bij dezelven verloren, door slavernij vernederd, kropen zij voor tirannen, of zij woedden gelijk wilde dieren tegen de ketenen, die hen kluisterden. Zij besmetten zich met de afschuwelijkste misdaden, en wreekten zich over dezelve met barbaarsche wreedheid. Ja zelfs de volksvermaken waren door barbaarschheid gekenmerkt. Doch ook toen, verspreidde het lezen der heilige schrift, onder de geleerden of geestelijken, van tijd tot tijd heldere lichtstralen, en de hervorming werd door deze voorbereid. Een johannes huss, in Bohemen, daagde zijne vijanden uit om zijne gevoelens, uit de heilige schriften te wederleggen; dit konden zij niet; en uit wraakzucht, omdat hij het volk poogde te verlichten, moest hij den brandstapel beklimmen, en in de verterende vlam sterven. Honderd jaren later, verscheen de groote luther, in Duitschland, het lezen der heilige schriften verdreef van voor zijn' geest den nacht der dwaling, zijn gevoel werd veredeld door de Goddelijke waarheid, hij bestreed als een held Gods het bijgeloof, den hoogmoed en de snoodheid; het was zijne vertaling van den Bijbel, die den dag der verlichting algemeen deed aanbreken, welhaast hadden onze voorvaderen nu ook den Bijbel in handen, en nu kon geen geweld hun vrij geweten meer bedwingen, nu durfden zij goed en bloed opofferen om hunne waarde als mensch te kunnen handhaven, want de Bijbel sterkte hunnen moed, vertroostte hen over alle verliezen, en vestigde hun vertrouwen op den Almagtige, dien zij in jezus chris- | |
| |
tus als een liefderijk Vader leerden kennen. Wat hebben zelfs in mijnen leeftijd, de Bijbelgenootschappen niet al wonderen uitgewerkt, de volksbeschaving is wijd en zijd met reuzenstappen gevorderd, en schoon de onvolkomenheid der menschen, ook het vorderen der volksbeschaving en verlichting, door het ontkiemen van nieuwe gebreken, wel eens vergezeld ziet, velen der oude gebreken zijn toch verbeterd; het regt wordt op eene veel edelere wijze gehandhaafd, de wraakzucht wordt door de stem der wetten beteugeld, de straf der boosheid zelfs is door geene wreedheid meer onteerd, maar tot een middel ter verbetering of ter beveiliging van onschuld en braafheid geheiligd. De barbaarschheid is verdwenen, de menschheid gevoelt hare Goddelijke afkomst, haren waren adel, en voedt allengs meer afkeer van vernederende slavernij, de voornaamste oorzaak van dit alles is het algemeen lezen van den Bijbel.
Ik. Ik bedroef mij maar niet zelden, omdat de Bijbel in dezen tijd over het algemeen veel minder wordt gelezen, dan in den leeftijd van mijne grootouders; toen werd elken morgen en avond, door een' van het huisgezin een gedeelte van den Bijbel (die een onmisbaar stuk meubel in de woonkamer scheen) gelezen, en heden ken ik huisgezinnen, waar nimmer een Bijbel gezien, veel minder gelezen wordt.
De Heer W. Zeker, lieve vriendin! het minder lezen in den Bijbel houd ik voor een der beklagenswaardigste gebreken, aan den tegenwoordigen tijd eigen, zelfs het verbannen van dat gewijde boek uit | |
| |
het gezigt, smart mij weleens. Even gelijk gij hier nog in onze woonkamer ziet, was in mijne vroegste kindschheid de foliant Bijbel in een' stevigen bruinen band met blinkende koperen sloten en hoeken, een der eerste pronkstukken in het woonvertrek van genoegzaam alle jonggehuwde lieden; de brave vader of moeder gaf doorgaans dit geschenk met eene meer of min plegtige aanbeveling, aan de jeugdige echtelingen ten geschenk, ik weet wel, dat de uitwendige gedaante van zulk een boek, zoo weinig als de plaats die het bekleedt, iets te beduiden heeft; maar ik kan het niet helpen, het was mij altijd iets eerwaardigs wanneer ik zulk een' Bijbel, op een pronktafeltje of ander stuk huismeubel, in het gewoon verblijf van het gezin zag staan of liggen; want een blik daarop verzekerde mij altijd, dat ik mij in een Christelijk en zelfs meer of min Godsdienstig huisgezin bevond. Immers hoe het Godsdienstig gevoel dan ook insluimeren kan, het gewijde boek moet, in dien tijd, zoo vaak het oog daar op gevestigd werd, eenig zelfverwijt (indien het niet gebruikt werd namelijk) verwekt hebben. God weet het, hoe menigwerf het menschelijk geweten niet daardoor wakker gemaakt is; God weet het, hoe de mensch in het plegen van een misdrijf, niet vaak verhinderd werd door een' blik te werpen op den Bijbel, waarin zoo duidelijk geschreven staat, dat God een' afkeer heeft van bedrog, logentaal, en andere boosheid, ja - waarin geschreven staat: wee den Goddelooze het zal hem kwalijk gaan, zalig zijn de barmhartigen, zalig zijn de reinen van hart, want hun zal barmhartigheid geschieden, en zij | |
| |
zullen God aanschouwen. Doch gij begrijpt, lieve vriendinnen! dat ik het pronken met den Bijbel voor minder nuttig of noodzakelijk houde dan wel het lezen daarin. En ik zeg vrij uit, het tegenwoordig minder lezen in den Bijbel strekt elk, wie zich een Christen noemt, tot oneer; de liefderijk zorgende Voorzienigheid heeft de gewijde schriften door zoo veel eeuwen heen beschermd voor vernietiging, koningrijken en staten zijn verdwenen, de namen van volken zijn uitgewischt, maar de namen van de geschriften door mozes, door de Propheten, Evangelisten, en Apostelen geschreven, bestaan ongekrenkt tot op dit oogenblik, in spijt van alle vervolging en woede tegen dezelven, en kunnen wij dan, zonder uiterst ondankbaar te zijn, eene verzameling van schriften, die met zulk een liefderijk doel voor ons bewaard en ons geschonken zijn, verwaarloozen? hoe kunnen wij God bidden om ons voor dwaling te beveiligen, daar wij den Bijbel, die ons de wapens tegen alle dwaling, tegen alle verleiding in handen geeft, niet slechts uit ons gezigt, maar ach vaak ook uit ons hart verbannen? hoe kunnen wij om vertroosting in lijden bidden, daar wij de bron van alle vertroosting moedwillig voor ons toesluiten? hoe menigwerf heeft een gezegde van onzen Goddelijken Zaligmaker, mij in den strijd tegen verleiding tot zondigen, gesterkt? hoe menigwerf is mijn berouwhebbend hart, wanneer ik gestruikeld had op den weg der Godzaligheid, niet liefderijk opgebeurd, door Hem, die in de wereld kwam om zondaren zalig te maken, hoe menigwerf ben ik onder het grievendst lijden ver- | |
| |
troost, en verblijd door de onwankelbare hoop des eeuwigen levens, die in mijn' dierbaren Bijbel mijne neergebogen ziel toesprak, en zich boven het lijden dezes tijds leerde verheffen.
Ernestine. Ik lees ook altijd met innig genoegen onze gewijde geschriften, maar de stijl is toch zoo geheel anders dan onze tegenwoordig geschrevene boeken, en het lezen van een werk, dat tot stichting, tot verbetering en vertroosting geschreven wordt, en dat op den Bijbel gegrond is, kan immers ook niet anders dan goed zijn!
De Heer W. Niet slechts is het lezen van soortgelijke werken ten allen tijde aan te prijzen, maar ook het lezen van alle boeken, die ons verstand een nuttig voedsel aanbieden, die onze kennis, in welk vak dan ook uitbreiden, die ons gevoel veredelen, ons oordeel oefenen, en zelfs onze zedelijke genoegens vermeerderen, moeten ons hartelijk welkom zijn; en de lust om dezelve te lezen, verhoogt de waarde van den mensch, maar met dit alles, lieve ernestine! blijft de Bijbel, hetgeen die naam reeds uitdrukt, het boek der boeken, of het van God aan ons toevertrouwd geschenk ter onzer leering, verbetering, vertroosting, en verblijding; de Bijbel behelst het woord van God, of gelijk ik zeide, de uitdrukking van zijnen wil. De stijl hoe onderscheiden ook volgens de verschillende denk- en spreekwijze der schrijvers, moet natuurlijk van onzen tegenwoordigen stijl onderscheiden zijn; zij draagt het kenmerk der oudheid, het kenmerk der tijden en plaatsen, waarin alles geschreven is; de | |
| |
kinderlijke eenvoudigheid, waarover de majestueuze glans der waarheid zoo heerlijk verspreid is, bekoort elk regtschapen hart; hier treft ons de beknoptheid der aanteekening van voorgevallene gebeurtenissen, ginds, toont de herhaling van het gebeurde of van het gesprokene de waarde, die daaraan gehecht werd; hier verrukt ons de Oostersche gloed, over de Godgewijde dichtstukken verspreid, ginds roert ons den zacht daarheen vloeijenden toon, waarin het leven van den Verlosser der wereld beschreven is; of de waarheids- en menschenliefde, die in de schriften der Apostelen doorstraalt, boezemt ons den heiligsten eerbied in, en spoort onze verstandelijke vermogens aan, om de meening der schrijvers regt te vatten, en een juist begrip van alles, wat voor ons kan geschreven zijn, te vormen, mag ik mijne vriendinnen, dus als leeraar en vriend raden, verzuimt nimmer het lezen in den Bijbel, bijbelkennis is een der heerlijkste sieraden der Christenen: wie met aandacht en eene stille bede tot God om verlichting en verbetering den Bijbel leest, zal dien nooit uit de hand leggen, zonder iets geleerd te hebben; zonder zich tegen eenige verzoeking gewaarschuwd te gevoelen, of zonder troost in lijden gevonden, en blijdschap door een gegrond vertrouwen op Gods vaderlijke liefde genoten te hebben; leest vrij andere tot nut geschrevene boeken, maar onderzoekt, of zij de gewijde schriften waarlijk gegrond zijn, zoo toch beproeft gij den geest van alle schrijvers, of ook die uit God zijn. Ons gesprek werd hier afgebroken door het bezoek van een paar vrien- | |
| |
den des geliefden leeraars, wij onderhielden ons nu nog eenigen tijd met de verstandige en goedhartige Mevrouw W. en hare kinderen, doch welhaast begrepen wij, dat het tijd was om naar de stad terug te wandelen, waar men ons op eenen vriendschappelijken maaltijd wachtte: wij namen dan ook van den eerwaardigen W. en zijn overig gezin afscheid, na den eerwaardigen man, uit den grond van ons hart, voor den tijd, dien hij ons toegewijd, en het nut, dat hij ons geschonken had, bedankt te hebben.
|
|