| |
| |
| |
Een winterdag. De schipbreukelingen.
Twaalfmaal was de dag reeds op en ook weer ondergegaan, sinds onze landgenooten over het algemeen elkander hadden geluk gewenscht met den aanvang van een' nieuwen jaarkring, toen op een der kleine noordwaarts gelegene vaderlandsche eilanden, het aan oude gewoonten en zeden gehechte huisgezin van wibo jelsma, volgens de tijdrekening van julius cesar eerst bij het aanbreken van den 13den morgen van Louwmaand, den eersten dag van het jaar, vol stille Godsvrucht en dankbare liefde vierde.
Wibo had van zijne vroege jeugd af, de zee bevaren; reeds als een spelende knaap vergezelde hij zijn' braven en in de zeevaart bedrevenen vader op menigen togt; doch vijftien jaren oud zijnde, [l]eed hij, uit Noorwegen terugkeerende, schipbreuk, waarbij verscheidene zijner togtgenooten jammerlijk omkwamen, en onder dezen ook de wakkere Scheepskapitein, de vader van den jeugdigen wibo. Het schip (na door een' woedenden storm roer en masteloos geworden te zijn) werd tegen een rotsig strand geslingerd, de jonge wibo had zich op last en bede van | |
| |
zijn' vader, reeds bij den eersten stoot van het wrak, met allen, die zwemmen konden, in zee geworpen; en met de branding lang worstelend, waren deze allen gelukkig aan het strand gekomen. De bewoners van het eiland, boden den schipbreukelingen den liefderijksten bijstand, doch om zich met eene boot naar het zinkende wrak te begeven, hiertoe, verklaarden zij, was geene mogelijkheid. De jonge wibo was radeloos, hij weigerde zelfs de geringste verzorging, maar hij stond aan het uiterste van den oever met druipende haren en kleederen, de armen werktuigelijk naar het wrak uitgestrekt, en bedekt met het schuim der hem omspoelende golven. Mijn vader! mijn vader! (gilde de knaap) doch zijne stem verloor zich in het geruisch van storm en baren. Eindelijk zag hij het wrak geheel uit elkander geslagen, nu wierp hij zich in zee, zwom op nieuw door de branding, en een drijvend stuk hout, waaraan zijn vader zich nog scheen vast te houden, ontmoetende, greep hij den man bij de haren, deze liet nu het stuk hout los, spande al zijne krachten in, om, door wibo zoo veel mogelijk geholpen, voort te zwemmen, wibo's krachten bezweken nu in de branding, doch daar de vloed de baren naar het strand rolde, werden de beide magtelooze zwemmers op het strand geworpen. Wibo scheen eerst geheel bewusteloos, doch na weinige oogenblikken tot zich zelven komende, riep hij, met oogen, waarin het vuur der verrukking glinsterde, God zij gedankt, ik heb mijn' vader gered; arme ouderlievende knaap, ach! hij had niet zijn' vader, maar een' der stuurlieden met zoo veel levensgevaar aan | |
| |
den dood ontrukt. De geredde was de zoon van den getrouwsten vriend, dien wibo's vader immer gehad had, een jongeling omtrent 24 jaren oud; hij wilde den bijna wanhopenden wibo omhelzen, doch de knaap stiet hem van zich, wrong de handen, en rukte zich vol wanhoop de blonde lokken uit het hoofd. Ik heb geen misbruik gemaakt van uwe aangebodene hulp ten koste van het leven uws vaders (sprak de brave egbert), neen wibo! uw vader zag u naauwelijks het wrak ontzwemmen, of eene stortzee rukte hem van het wrak, en noch ik, noch mijne lotgenooten hebben hem wedergezien; toen gij mij aangreept, had ik alle hoop op behoud reeds opgegeven, ik was de laatste, die nog op het drijvend stuk hout, waaraan ik mij vast hield, nu eens naar de afgrond, en dan weer tot aan het woelend zwerk, werd geslingerd. Uwe hulp redde mij toen mijn jongste oogenblik scheen gekomen te zijn, van een' gewissen dood; ach stoot mij niet van u, wibo! God zelf zond u tot mijne redding, en heeft ons beiden behouden, gij hebt niet slechts mij, maar ook mijn' sinds jaren lang kranken vader, die door smart over mijn' dood gestorven zoude zijn, het leven behouden. Wibo! mijn broeder! ach haat mij niet omdat God mij door uwe hulp gered heeft; mijn vader weet gij is goed, en niet arm, hij zal voor u, voor uwe bedroefde moeder, en hulpelooze zusters zorgen, dit weet ik. Lang duurde het, eer wibo zich aan het zien van egbert kon gewennen, doch de dankbaarheid, de broederlijke liefde, en de verstandige troostrede- | |
| |
nen van den jongeling, hadden in het eind, het hart van den ouderlievenden knaap gewonnen, en met al het vuur der jeugd werd het heilig verbond der vriendschap voor altijd gesloten. Ook had egbert niet te veel aan zijnen jongen vriend beloofd, want naauwelijks waren de schipbreukelingen op hunnen geboortegrond teruggekeerd, of de kranke vader van egbert (die den dood van zijnen boezemvriend hartelijk betreurde) nam de weduwe en de kinderen, liefderijk in zijne bescherming. Vooral werd wibo met eene soort van geestdrift door hem bemind, hij liet hem zorgvuldig in de noodigste kundigheden onderwijzen, en wibo (die den schoonsten aanleg van de Natuur, of liever van de Vader der menschen ontvangen had) beantwoordde op de voortreffelijkste wijze aan de bedoeling van zijnen vaderlijken vriend, die hem niet slechts tot een kundig zeeman, maar ook tot een weldenkend Christen wenschte te vormen. Het is niet genoeg (sprak de brave man menigwerf tot zijn' zoon en wibo, die hij beide zijne kinderen noemde) het is niet genoeg, dat een zeeman in alles wat tot het bebouwen der zee behoort, bedreven zij, om ook reeds in dit leven waar geluk te kunnen genieten; zeevaartkunde is voorzeker de eerste noodzakelijkheid voor elk die eenmaal hoopt een schip te besturen, maar waarom zouden onze zeelieden zich ook niet met andere kundigheden mogen verrijken? zij hebben toch niet zonder eenige verpoozing tot hunnen dood toe het roer in handen, en het kompas benevens de zeekaarten voor oogen, en wat kan of zal hen gedurende dien tijd, waarin zij niets tot de reis behoorende, te ver- | |
| |
rigten hebben, bezig houden? wat zal hen aan wal zijnde op eene betamelijke wijze vermaken? en, wanneer eens de zeeman oud en afgeleefd, geen scheepsboord meer beklimmen kan, hoe treurig moet zich dan de ouderdom aan hem niet doen gevoelen, wanneer hoofd en hart ledig zijn, wanneer zelf-verveling hem al het mogelijke doet uitdenken om de slepende uren te dooden, ach! hem tot dronkenschap de toevlugt doet nemen, en zoo zijn ligchamelijk gestel verwoest; want zelfverveling is eene krankheid, die zoo wel de geestkracht, als de kracht der zenuwen en der spieren verteert. Gelukkig, voegde hij daar dan bij, worden op ons eiland, de kinderen heden door eenen verstandigen leermeester onderwezen, in aardrijkskunde, geschiedkunde, en boven alles in de natuurkunde, die het zedelijk gevoel en het verstand van den mensch, tot Hem, die hemel aarde en zee, ja die al het geschapene zoo heerlijk heeft voorgebragt en zoo getrouw in stand houdt, opheft. Zulk een onderwijs (vervolgde dan egberts vader) zal onze zeelieden voorzeker tot veel gelukkiger en waardiger menschen vormen; want zij zullen niet langer als bloote werktuigen den Oceaan bebouwen, of den stand van zon en starren leeren meten, maar zij zullen integendeel Gods grootheid, wijsheid en liefde, in zee en stroomen, zoo wel als in de bewoners derzelven leeren opmerken, zij zullen den loop der groote hemelsche ligchamen en derzelver invloed op aarde en water, met stillen eerbied voor God bewonderen, ja - met eerbied voor God, die de zon zoo vormde, en de loopbaan der aarde zoo plaatste, dat dag en nacht gedurig af- | |
| |
wisselen, zoo wel als de jaargetijden. Ja met eerbied voor God, die de aarde met een kleed van licht en dampen omtoog, met dampen, die ten spiegel strekken aan tallooze zonnen, die in de metelooze ruimte van het heelal voorzeker tot nut van millioenen genietende wezens glinsteren.
Het beoefenen der natuurkunde zal onze zeelieden (waaronder vele weleer gedachteloos de maan, die in zulk een onbegrijpelijk verband met het op- en afvloeijen der zee staat, beschouwden, en zelfs haren loop niet wisten te berekenen) de beoefening der natuurkunde zeg ik, zal beter onderrigte zeelieden, telkens de maan, wanneer zij haar schijnsel over land en water verspreidt, als eene vriendelijk schitterende getuige van Gods goedheid en wijsheid, leeren begroeten, en hoe veel vertrouwen (zoo sprak de kranke zeeman vaak als in eene soort van verrukking) hoeveel vertrouwen op God, mijne kinderen! moet dit alles den zeelieden niet inboezemen, wanneer zij zich in bangen nood bevinden, wanneer alle menschelijke hulp te kort schiet, en zij zich aan de woede van stormen en golven zien ter prooi gegeven; ook in die oogenblikken kunnen zij zich in leven en sterven gerust verlaten op een liefderijk God, wiens almagt de geheele natuur draagt, wiens wijsheid elke beweging van water en lucht regelt, en wiens volmaakte liefde niets toe kan laten, dan dat tot heil van zijne schepselen, vooral tot waarachtig geluk van elk redelijk wezen, dat hem eerbiedigt, en door het betrachten van heilige pligten dankbare liefde betoont, moet medewerken. Door zulk eenen weldenkenden vader- | |
| |
lijken vriend opgevoed, was wibo een verlicht Christen, een ijverig en verstandig zeeman, en een in alle opzigten braaf echtgenoot en vader geworden. Fenna, de zuster van egbert, was in den bloei der jeugd met hem door den huwelijksband vereenigd, en het, elkander hartelijk liefhebbend, paar gevoelde zich bij de eenvoudigste leefwijze, hoogste gelukkig, de moeder van wibo was door de teedere zorg en liefde harer kinderen over het gemis van haren braven echtgenoot getroost; de late avondstond van haar leven was kalm en door menige stille vreugd verhelderd, hare beide dochters waren gehuwd; en omringd door kinderen en kleinkinderen gaf zij (met den lach der vaste hoop op het verbleekt gelaat, en met een vertrouwend gebed om zegen voor haar kroost op hare verstijvende lippen) den jongsten snik. Het huwelijk van wibo en fenna was met twee zonen en eene dochter bekroond; doch voor de brave lieden was ook de weg des levens op verre na niet altijd met bloemen bestrooid; neen, hunne liefde en hun vertrouwen op God werden op de zwaarste proeven gesteld. Hun oudste zoon werd in de dagen der diepste vernedering van ons Vaderland, van het ouderlijk hart gescheurd, en met legerbenden van Frankrijks overweldiger naar vreemde landen weggevoerd, om zich tegen volken, die zijn Vaderland een goed hart toedroegen, dood te strijden; meer dan eenmaal hadden de ouders brieven van hunnen geliefden sicco ontvangen, doch nadat duizenden van het Fransche leger in Rusland hun graf vonden, ontving wibo geen berigt meer van zijn' zoon, wiens dood hij dan | |
| |
ook benevens zijne geliefde fenna met heete tranen beweende. De scheepvaart, die door de zucht naar overheersching zoo jammerlijk gekluisterd was, had de welvaart der eilanders en daaronder ook die van wibo geheel doen wegkwijnen, daar kwam nog bij, dat de overgeblevene zoon van wibo en fenna, toen deze moedige knaap, een' armen visscher, wiens boot omgeslagen was, wilde redden, jammerlijk verdronk, terwijl zijne zuster, door schrik en droefheid in eene uitterende ziekte verviel en na een jaar lang veel geleden te hebben, in de armen harer moeder de eeuwigheid insluimerde. De bedrukte ouders hadden niets gespaard om hun dierbaar kind geneeskundige hulp te doen genieten, en daar volstrekt niets meer werd gewonnen, gevoelden zij van dag tot dag, meer het grievende der armoede, want alles scheen zich te vereenigen om hun schade toe te brengen. De kleine, maar voor hunnen stand redelijk groote som, die fenna ten huwelijk had gebragt, was aan een eerlijk koopman te H. toevertrouwd, doch deze man was door de tijdsomstandigheden van alles beroofd geworden, en hij was van verdriet gestorven. Zoo vlood het eene jaar na het andere voor de arme en kinderlooze ouders voorbij; toch gevoelden zij zich niet geheel ongelukkig, neen, zij hadden elkander hartelijk lief; met Christelijke onderwerping droegen zij hun lot, in de vaste verzekering, dat indien aardsche voorspoed nuttig voor hen geweest ware, zij dien ook gewis zouden genoten hebben. Het is waar, nadat Nederland het juk der dwingelandij had verbroken, en door een' vaderlijken vorst werd be- | |
| |
stuurd, vertoonde zich wel weer eenig leven in de zoo lang bezwekene zeevaart, doch wibo had gedurende de jaren der onderdrukking, zijn schip (dat in de haven lag te verteren) voor een' spotprijs moeten verkoopen, en hij kon dus ook nu, niets doen, dan weleens tot hulp van een' ander medevaren. Van zulk eene reis was dan ook wibo een paar dagen voor hij den nieuwjaarsdag vierde, teruggekeerd, en deze nieuwjaarsdag was voor hem en zijne fenna een dubbele feestdag, want op dien dag waren zes en dertig jaren verdwenen sinds wibo en fenna in den blijden lentetijd des levens, den eed der trouw plegtig in Gods tempel hadden afgelegd. Het beminnende paar had sinds dien tijd op elken nieuwjaarsdag ook het verjaren van den voor hen zoo zaligen bruiloftsdag dankend gevierd; arm in arm gestrengeld knielden zij dan in hun klein afgezonderd rustvertrek, en dankten met geheel hun hart, God, die hen aan elkander had geschonken om elke vreugd op den weg des levens verdubbeld te genieten, om elken rampspoed met elkander te dragen, en om elkanders lijden door trouwhartige liefde te verzachten. Tranen der vreugd en des weemoeds vermengden zich dan, want zij dachten aan hun gestorven kroost, dat in de eerste blijde jaren des huwelijks op den verjarenden trouwdag zoo vrolijk om hen heen huppelde, en door schuldelooze liefkozingen hun aardsch geluk voltooide; maar dat nu, hun vooruit was gegaan in de gewesten der zaligheid. Daar toch zien wij onze kinderen weder, zuchtte dan wibo, en drukte de weenende vrouw aan zijn hart. Ach ja! (ant- | |
| |
woordde fenna dan snikkend) God had ons de lievelingen gegeven, zijne wijze liefde heeft ons die weer ontnomen, maar slechts voor een' korten tijd, mijn wibo! Maar de trouwhartige echtelingen dachten dan ook wel eens terug aan de welvaart, die van alle zijden in vroeger jaren hun tegenlachte, doch die nu zoo geheel voor hen verstorven scheen, en niets dan het uitzigt op een' kommervollen ouderdom achterliet, doch dan knelden zij elkander nog vaster in de armen, en verzekerden elkander eenstemmig, dat het beste, het edelste, dat zij ooit hadden bezeten, hun was overgebleven, teedere liefde voor elkander namelijk, en het onwankelbaar geloof aan de Voorzienigheid van God, den hemelschen Vader, die zijne kinderen wel beproeft, wel door lijden tot heerlijke zaligheid geleidt, maar hen nooit verlaat, nooit hun vertrouwen op zijne vaderlijke liefde beschaamt. Op deze zelfde wijze hadden wibo en fenna den winterdag, dien ik heden bedoel, denken te vieren, wibo had het loon voor zijne gedane reis in den schoot zijner vrouw nedergelegd, ook zij had gedurende zijn afzijn door ijverig te spinnen, nog al iets verdiend, en met vergenoegde harten hadden zij besloten om ook nu, op den 13den (volgens hunne rekening den 1sten Januarij) met een paar goedhartige huisgezinnen uit hunne buurt, onder het ledigen van eene kruik goed gerstebier, en het eten van pannekoeken, den gelukkigen trouwdag te herdenken, en te gelijk het nieuw ingetreden jaar, als ware vrienden van God en | |
| |
menschen, biddend om algemeen heil en zegen, aan te vangen. Wibo had wel in zijne jeugd van zijn' vriend egbert en diens vader, een duidelijk denkbeeld gekregen van de betere tijdrekening door Paus gregorius ingevoerd, doch daar zijne vrienden en buren aan de oude gewoonte gehecht bleven, wilde de verstandige wibo (die noch aan alles wat zijne voorvaderen deden en geloofde, stijfhoofdig gehecht was, noch blindelings alle nieuwigheden goedkeurde) zich gaarne naar de onschadelijke gewoonte zijner mede eilanders blijven schikken, de vordering in kennis en volksverlichting verheugde hem voorzeker, doch onschadelijke vooroordeelen of aangenomene begrippen met wortel en tak uit te rukken, en hierdoor in gevaar te zijn om de onderlinge eensgezindheid en het vertrouwen op zijnen menigwerf verstandig gegevenen raad te gelijk uit te rukken of te verdelgen, dit schrikte den goeden wibo af. Ook begreep hij dat de genoegzaam ronde loopbaan der aarde om de zon, geen rustpunt voor dezelve aanwees, maar dat men in eenen zekeren zin, het eind en het begin van een jaar plaatsen kon waar men verkoos; schoon de goede orde, de algemeene vaststelling hiervan vorderde, en wibo erkende ook voor zich zelven, dat de latere vaststelling van het eind des jaarkrings op den 31sten December, aan minder ongeregeldheden in het berekenen der tijden onderhevig is, dan die van vroegere eeuwen. De avond van den 12den Januarij was vreesselijk stormachtig, de bruisende golven bevracht met geweldige ijsschotsen, vloeiden ver over het kleine eiland, het stuivende schuim | |
| |
vloog tot boven de hut van wibo en fenna, wier hart zich bekommerde over het lot van zeelieden, die welligt in die oogenblikken zonder eenige hoop op redding, tot God om ontferming smeekten. Wibo sloeg den Bijbel op, en las (door het waaijend vlammetje der kleine lamp toegelicht) het gevaar, waarin de leerlingen van jezus zich eenmaal dachten te bevinden, terwijl hun goddelijke meester met zijn volmaakt rein hart en zijnen met God vereenigden wil, eene kommerlooze rust genoot. Toen hij de woorden las, Heer behoed ons, wij vergaan, zuchtte fenna, ach God weet hoe velen dit heden roepen, doch wibo las voort, en de liefderijke vermaning van jezus aan zijne zwak geloovende vrienden, versterkte de beide oude lieden, ook het bestraffen van zee en storm door den Goddelijke, boezemde hun moed en vertrouwen in, want ook de hut wankelde door den storm, en de hoogstijgende vloed naderde; te middernacht scheen de storm een weinig bedaard, de oude lieden begaven zich ter rust, doch vroeg in den morgen werden zij gewekt door den donderende weergalm van noodschoten, en terwijl het nog donker was en hard waaide, plaste wibo door eenige buren vergezeld door het schuimend water, dat den oever nog bedekte. Een vrij groot schip, dat zijne masten gekapt had, lag bijna geheel op zijde, en dreigde elk oogenblik te zullen verzinken, noodschoten werden niet meer gehoord, want men wierp de kanonnen over boord, om was het mogelijk het wrak nog te ligten; doch terwijl de eilanders het waagden om met sloepen in zee te steken, werd het reddelooze | |
| |
schip op de zandbank geslingerd, en barstte. Een zielverscheurend angstgeschrei verhief zich, het was bijna niet mogelijk de zandbank te naderen, doch de braven, waaronder wibo uitmuntte, ontzagen geen doodsgevaar, verscheiden schipbreukelingen verdronken, doch de meesten werden door de onversaagde eilanders gered. Wibo, die, toen al de overige boten weer aan het strand zochten te komen, nog met de golven bleef worstelen, om eene vrouw, die een kind in de armen geklemd hield, van een stuk hout, waaraan men haar had vastgebonden, los te maken en in zijnen boot te halen, keerde ook nog met vier andere schipbreukelingen gelukkig naar het eiland terug. Hij bragt zijnen kostbaren buit in de hut, de vier mannen, die hij gered had, waren verkleumd van koude, de jonge vrouw scheen levenloos, en was door het slingeren van het schip tegen de zankbank gewond, het kind toonde nog teekens van leven, het scheen tusschen de een en twee jaren oud, met moeite maakte men het uit de knellende armen der moeder los; fenna, die al de brandstof, die zij bij elkander kon zamelen, op den haard had gelegd en aangestoken, poogde het kind aan hare borst en met haren adem te verwarmen, terwijl zij intusschen alle pogingen aanwendde om de jonge moeder op de beste wijze te verzorgen, waarin zij door een paar menschlievende buurvrouwen werd geholpen. Weenend door de schoonste gewaarwordingen, riep fenna welhaast God zij geloofd! het kind leeft, o! zie! het opent de heldere blaauwe oogen, welk een schoon wicht! en tegelijk vernam | |
| |
zij, dat het hart der jeugdige vrouw nog klopte. De vier geredde mannen waren intusschen met wibo naar de overige schipbreukelingen gaan zien, fenna verkwikte de smachtende lipjes van het kind met warm gemaakte melk, en legde het, in eene warmen deken gewikkeld op haar bed, om nu ook de herlevende vrouw alle mogelijke hulp toe te brengen, en de drie vriendinnen hadden het onbeschrijfbaar genoegen, om ook deze drenkeling weer te zien ademen, en de vriendelijke oogen te zien openen; met onbeschrijfbaren angst sloeg de geredde hare blikken om zich heen, fenna verstond haar, vloog naar het bed en toonde haar het reeds weer vrolijk blozend kind, nu liet de verrukte moeder een' luiden vreugdekreet hooren, zij poogde hare nog krachtelooze armen uit te breiden om het kind te ontvangen, doch door aandoeningen overstelpt, zonk zij in den bewusteloozen toestand, waaruit men haar met zoo veel moeite en zorg had doen ontwaken, terug. Fenna spaarde niets om de ongelukkige vreemdeling te doen herleven; haar geheele voorraad, dien zij voor den bewusten feestdag had verzameld, was reeds aan de schipbreukelingen, die zich bij hare ook arme buren bevonden, uitgedeeld, en om versterkende middelen en heilzaam voedsel voor de allengs weer herlevende jonge vrouw te bezorgen, was het weinige geld, dat fenna bezat, besteed, ook had zij volstrekt geene brandstof meer. Wibo hield zich nog altijd bezig in de hut van een' zijnder goede vrienden, met de schipbreukelingen, die door de geleende drooge kleederen aan te trekken, door zich bij een goed vuur | |
| |
te warmen, en door het genot van spijs en drank (waarvoor de gulhartige eilanders gezamenlijk zorgden) zich weer volkomen hersteld gevoelden. De Kapitein van het schip, dat van Riga naar Holland bestemd was, bevond zich ook onder de geredden, doch hij had met nog twee andere schepelingen het reeds zinkend wrak niet willen verlaten, zoo lang nog een gedeelte van hetzelve bestond, ten laatste van allen was hij door een' eilander, die zich met eenen kleine boot in zee waagde, naar de zandbank, waar op de drie zeelieden van de gezonken kiel waren gesprongen, in het uiterste gevaar, aan den verschrikkelijksten dood ontrukt; de trouwhartige zeeman, die met zoo veel gevaar hen redde en aan land bragt, verkwikte hen ook gastvrij in zijne woning, de Kapitein had een' rijkelijk met goud voorzienen riem om het lijf, en wilde zijnen redder overvloedig beloonen; doch deze weigerde alles: ‘wat ik gewaagd heb (sprak de eerlijke man) zoudt gij met geen goud kunnen vergoeden, want ik waagde mijn leven; en met hetzelve het leven van mijne vrouw en vier kinderen, want wie zoude hun brood geven wanneer ik was omgekomen!’ in het zelfde oogenblik trad de goede, de bejaarde fenna radeloos met overhaasting de woning des eerlijken zeemans binnen, zij hield een' kleinen afgesletenen gouden ring in de hand, goede marten! (zeide zij weenend zich tot den zeeman wendende) ik heb geen' penning meer om brood of brandstof te koopen, ach geef mij voor dezen ring, het is mijn trouwring, een weinig brandhout; het leven van twee | |
| |
geredden hangt daarvan af. De Kapitein hoorde deze woorden, en schoon al de schipbreukelingen eene voor deze eilanders onverstaanbare taal spraken, vraagde de nog door koude verstijfde Kapitein in fenna's eigen taal, wat haar deerde, en waarom zij weende, ach (antwoordde zij) ik heb alles, wat ik had, aan de schipbreukelingen rondgedeeld, maar eene jonge vrouw, die met haar kind door mijn' braven wibo met levensgevaar gered is, heeft warmte, en volgens het zeggen van onzen heelmeester, een weinig wijn noodig, ik kan haar geen woord verstaan, maar zij ziet mij zoo lief, zoo dankbaar aan, en het kind is een engel. Kon ik voor dezen kleinen ring nu maar hout krijgen, een paar lepels wijn zoude ik in gindsche herberg wel halen kunnen, als wibo weer kan varen zal hij het wel betalen. De weenende vrouw stond verbaasd, toen zij den Kapitein, in plaats van haar te antwoorden, in het midden van het vertrek zag neergeknield met handen en oogen ten hemel geheven, groote God! (riep hij als geheel buiten zich zelven) zij leven! mijne ulrika; mijn kind! zij leven, ijlings sprong hij op, en sloot fenna in zijne armen: moeder! riep hij, eeuwig geliefde, eeuwig gezegende moeder! ook gij! gij leeft, waar is zij? breng mij bij haar, geef mij alles wat ik in de wereld het dierbaarst heb weder, moeder! kent gij uw' zoon niet? ik ben uw sicco, de oude vrouw lag bewusteloos aan zijn hart, hij droeg haar naar een' stoel, riep haar door kussen en liefkozen weet tot zich zelve, spreken kon zij niet, maar zij weende | |
| |
luid, de vrouw des eerlijken zeemans had intusschen brandhout naar fenna's hut gebragt, en wibo geroepen, zonder dat zij hem zeggen kon wat eigenlijk in hare woning gebeurd was. Ook vader en zoon lagen alras in elkanders armen, mijn vader! mijn sicco! meer konden de beide gelukkigen niet uitbrengen, allen deelden in de verrukking, waarmede de ouders hunnen zoon, en de zoon, zijne dierbare ouders (den goeden God vurig dankend) omhelsden; geene koude, geen gebrek werd meer gevoeld, maar men spoedde zich naar de ouderlijke hut; daar zat de schoone ulrika, in de armoedige kleeding van fenna voor het blakend vuur, en aan den arm gewond; zij was nog doodsbleek, doch het kind lag spelend en blozend zonder eenig kleedingstuk aan te hebben, in haren schoot. Naauwelijks hoorde zij de stem van haren geliefden sicco, of een zachte levensgloed verspreidde zich over haar gelaat, en in hare schoone, maar betraande oogen schitterde eene namelooze vreugd; sicco knelde haar aan zijne borst, het luid juichend knaapje stamelde den vadernaam, en voorzeker droeg de aarde geene gelukkiger menschen, dan die zich op dit oogenblik in de armoedige hut van wibo en fenna bevonden. Was ulrika reeds van dankbaar gevoel doordrongen voor den kloekmoedigen wibo, die haar en haar dierbaar kind met eigen levensgevaar had gered, ja was zij reeds doordrongen van dankbaar gevoel voor de teedere zorg, die zij en haar kind van fenna zoo overvloedig hadden genoten! het hart der beminnelijke vrouw gloeide nu door de reinste liefde, toen zij in de edelaardige lieden, die haar be- | |
| |
houden hadden, de ouders van haren dierbaren sicco kende. Hare gezondheid had veel geleden, doch niets werd gespaard om haar te verzorgen, en zij werd op de liefderijkste wijze opgepast. Sicco herschiep de vaderlijke hut, waar zoo lang bange kommer, en zelfs gebrek hadden geheerscht, zoo veel mogelijk in een verblijf, waar voor de noodigste behoeften des levens bevrediging was te vinden. Weinig was op het kleine eiland tot verkwikking voorhanden, doch daar storm en vloed weder bedaard waren, deed sicco van de naast gelegene kust al het noodige komen, zoowel als een' kundigen geneesheer voor zijne dierbare gade; diep griefde het den braven man, dat zijne geliefde ouders zoo veel hadden geleden, ook betreurde hij den dood van zijnen broeder, die de speelgenoot geweest was van zijne kindschheid, en niet minder bedroefde hem het verlies zijner lieve zuster, wier graf hij menigwerf bezocht, en wier beeld hij in de eerste ontluikende bloemen der lente, waande te zien herbloeijen. Hemzelven was een gunstig lot te beurt gevallen, met weerzin had hij het Fransche leger naar Rusland moeten volgen, en op deszelfs met schande overladenen terugtogt, had sicco al de ijsselijkheden van koude en gebrek moeten verduren, eindelijk was hij geheel afgemat, en door de rusteloos vervolgende Kozakken, zwaar gewond, op de hard bevrorene sneeuw blijven liggen, eenige Kozakken vonden hem, merkten nog teekens van leven in de ongelukkige, en waren menschlievend genoeg om hem alle mogelijke hulp te bieden, en hem op een hunner paarden mede te voeren. Sicco's jeugd, zijn vertrouwen in- | |
| |
boezemend uitzigt, ja geheel zijn gelaat en, zijne gestalte (waarin stoutmoedigheid en uitgebreide goedheid vereenigd schenen) namen zijne beschermers voor hem in, zij behandelden hem niet als een' krijgsgevangen, maar als een' hunner makkers; zijne wonden waren spoedig genezen, en zijne krachten hersteld. Ook duurde het niet lang of sicco kon zich doen verstaan, zoodat hij hen kon doen begrijpen, dat hij een Nederlander was, en zich door den overweldiger der Franschen had gedwongen gezien om tegen de vrienden van zijn Vaderland de wapens te voeren; terwijl hij den hemel vurig dankte, dat de moedige Russen den trotschen dwingeland zoo diep vernederd hadden; tot in de afgelegenste streken van Rusland, moest sicco zijne nieuwe vrienden vergezellen, want alleen daarin gevoelde hij zich een gevangene te zijn, dat men hem geene vrijheid gunde, om naar zijn geliefd Vaderland terug te keeren. Tallooze brieven schreef hij aan zijne ouders, doch geen derzelven is immer teregt gekomen; zooras het bij de Russen, waaronder hij verkeerde, bekend was, dat sicco van kindsbeen af ter zee had gevaren, hield men hem in die streek waar hij zich bevond voor onmisbaar, hij deed verschillende togten onder het opzigt van Russische krijgslieden op de Kaspische zee, en men vergde hem onderwijs te geven in de stuurmanskunst, ook in alle andere kundigheden, die eenige betrekking op de scheepvaart hebben, en waarin sicco zich van jongs af had moeten, en ook had willen oefenen. Spoedig zag hij zich met roem en voordeel overladen, zoo vlogen jaren daarheen, doch al zijne brieven naar het | |
| |
Vaderland bleven onbeantwoord; dit, en het valsche berigt van een' Nederlandschen zeeman, dat het kleine eiland waarop hij geboren was, door eene besmettende ziekte bijna geheel ontvolkt was, ja dat ook zijne beide ouders het slagtoffer van die ziekte geweest waren, deed den ouderlievenden zoon onder al zijn' voorspoed de grievendste smart gevoelen; en verdoofde zelfs in zijne borst, den vurigen wensch om zijn Vaderland weder te zien. Sicco leefde dan ook in vervolg van tijd als een volkomen vrijman, en, na een' zamenloop van omstandigheden, zag hij zich door aanzienlijke kooplieden naar Riga genoodigd om als Scheepskapitein in hunne dienst te treden. Sicco deed als zoodanig nu de voordeeligste togten op de Oostzee, terwijl Riga eigenlijk zijne vaste woonplaats was, hier leerde hij de beminnelijke ulrika kennen; zij was de eenige dochter van den braven koopman S....., voor wien sicco verschillende reizen naar Zweden en Noorwegen had gedaan, de teederste liefde ontvlamde in den boezem des dapperen zeemans, en tegelijk ook in dien van het beminnenswaardige meisje: hoogachting voor elkanders verdiensten, rein gevoel van elkanders waarde lagen den grond der heiligste liefde, die deze twee schoone zedelijke wezens voor eeuwig aan elkander verbond. Ulrika's vader kende en waardeerde de deugd van sicco, hij schonk hem de hand van zijn eenig dierbaar kind, en zijn vaderlijke zegen bevestigde beider vereeniging. Sicco (die gedurende zijn verblijf te Riga, zoo wel als in al de Noordelijke havens, die hij bezocht, onderscheidene Nederlandsche | |
| |
zeelieden ontmoette) had spoedig reeds gevoeld, dat de zucht voor zijn geliefd Vaderland wel kon insluimeren, maar nimmer geheel versterven; hiertoe ook was zijn hart veel te edel, en zijn menschelijk gevoel veel te verheven boven dat der dieren, die op elke plaats waar zij zich in zinnelijk genot kunnen baden ook hunnen geboortegrond kunnen vergeten. Lang had hij deze ontwakende zucht naar het Vaderland voor zijnen ulrika trachten te verbergen; doch te vergeefs, haar scherpziend oog las die te duidelijk in zijne gelaatstrekken, wanneer hij met geestdrift van Nederland en van het eiland, waarop hij geboren was, sprak. Of, wanneer hij het geluk roemde van elk, die op het graf zijner ouderen nog eens een' traan van dankbaar gevoel ten offer kon brengen. Ja haar hart verstond den geliefde duidelijk, wanneer hij zwijgend, maar met eenen traan in het helder oog en het weemoedigste genoegen in al zijne trekken op de Nederlandsche vlaggen, die op menig schip, dat Riga naderde waaiden, bleef staren, doch ook ulrika had een Vaderland, en wat meer zegt, nog een' geliefden hoog bejaarden vader. Na iets meer dan een jaar gehuwd te zijn, vond sicco van eene reis uit de Sond terugkomende zijne dierbare ulrika de gelukkige moeder van een' zoon, die toen reeds een paar weken oud was. De haven inzeilende klonk het vrolijk berigt den braven Scheepskapitein tegen, en zoo ras hij het boord kon verlaten, vloog hij naar zijne woning. Ulrika zonk sprakeloos van vreugd aan zijne borst, de blos der gezondheid sierde (schoone een weinig verflaauwd) weder haar ge- | |
| |
laat, gelijk de aanbrekende dageraad den over het veld zwevenden nevel. Dierbare vrouw! sprak hij, waar is mijn zoon? en de zilverharige vader van ulrika, die het mollige wicht op zijne armen wiegde, stond nevens hen; de hoogste menschelijke zaligheid doorstroomde nu het aanwezen der drie door liefde gelukkige menschen, sicco nam zijn kind. Het is reeds gedoopt (sprak de grijsaard) ulrika heeft het een' naam gegeven; uw tweede zoon zal gelijk ik alexander genoemd worden, niet waar? ja sicco! (zeide de hem liefkozende ulrika deze is onze kleine wibo, o dat hij uwen zaligen vader, van wien gij mij zoo veel verhaaldet, gelijk worde. Sicco wierp zich met zijn kind aan het hart gekneld, op zijne kniën, tranen van vaderlijke vreugd vloeiden op het gelaat van het uit een' zoeten slaap ontwakende wicht, het sloeg de heldere oogjes op, ende overaltegenwoordige God zag met welgevallen het van dankbaarheid gloeijende hart des vromen zeemans aan. Eenige maanden later, werd de vergenoegde grijsaard, die in sicco een' hartelijk geliefden schoonzoon had gevonden, door een spoedig toenemend verval van krachten aangetast; hij had niets te lijden, hij voelde zijn' dood zacht en kalm (gelijk een verkwikkende slaap na een' vermoeijenden arbeid) naderen; hij zegende zijne kinderen, kuste het knaapje, dat hem liefkoosde en toelachte vaarwel, en stierf den dood des vertrouwenden Christens; terwijl zijne scheiding door zijne liefhebbende dochter en door zijn' schoonzoon, hartelijk werd betreurd. Zijne nalatenschap was vrij aanzienlijk, en sicco (die | |
| |
reeds eenig deel in den handel van zijn' schoonvader had genomen) besloot nu, diens plaats, als koopman te vervangen, en voor eigen rekening te varen. Hij bezat onder de hem bekende kooplieden in Riga een' getrouwen vriend, en deze vriend was een Hollander, wiens ouders en verdere familie te A. woonden. De naam van dezen Nederlander was dalheim, deze had sinds lang, op verzoek van sicco, nadere berigten van den dood diens ouders trachten in te winnen, en op den eersten verjaardag van den kleinen wibo, welke met een huisselijk feest in gezelschap van dalheim, zijne gade en twee kinderen gevierd werd, sprak dalheim (nadat zijn zevenjarig zoontje, en vijfjarig dochtertje wibo een' krans van met dauw nog beperelde bloemen op de blonde lokjes hadden gedrukt) ik geloof de blijdschap der ouders van dezen kleinen bekransten koning der feestviering, nog te kunnen vergrooten. Mag ik dezen brief van mijnen vriend uit K. voorlezen? dit toegestemd zijnde, las dalheim het volgende.
‘Mijn vriend! Gij weet ik heb lang vruchteloos onderzoek gedaan naar de bewuste lieden op het eiland .....; van eene besmettende ziekte, die het geheel zoude ontvolkt hebben (dit schreef ik u reeds voor eenige jaren) is niets bekend, doch eindelijk is het mij gelukt te ontdekken, dat de oude wibo jelsma nog in leven is, en waarschijnlijk ook zijne vrouw fenna genaamd, doch beide bevinden zich in den armoedigsten staat.’
Sicco was werktuigelijk van zijn' stoel opgesprongen. Zij leven - goede God! riep hij, mijn ou- | |
| |
ders! zij leven! dank, eeuwig dank! hun leven is gespaad, maar zij zijn arm? zij lijden gebrek? hemel! en sicco baadt zich in overvloed! Hij sloeg zich tegen het voorhoofd, ulrika viel hem om den hals, uwe ouders zijn de mijnen (sprak zij sterk aangedaan), wij zullen hun het geleden leed trachten te vergoeden, dierbare sicco! breng mij naar uwen geboortegrond, breng mij bij uwe en mijne ouders, ik zal de oude lieden verzorgen, dienen en oppassen gelijk het eene liefhebbende dochter betaamt, wij zullen hun onzen kleinen wibo in den schoot leggen, zijn liefkozen zal hun de bange jaren doen vergeten, en zijne lachjes zullen hen vervrolijken. Sicco drukte de vrouw aan zijn hart, en zijne hevige aandoeningen losten zich op in tranen, die door gemengde gewaarwordingen zijn mannelijk oog ontvloeiden. Van dat oogenblik af, was de reis naar het vaderland besloten; ook dalheim had sinds lang met zijnen jongeren broeder te A. schikkingen gemaakt om van woonplaats te verwisselen, en volgens een wel doordacht plan werd bepaald, dat sicco zich ook te A. zoude nederzetten, en den handel met zijn' vriend vereenigd voortzetten; hij en ulrika hoopten dan ook de oude lieden te kunnen bewegen om het armoedige eiland te verlaten, en den kalmen avondstond des levens te A. in hun bijzijn te komen genieten. Eenige maanden verdwenen eer alles tot de reis was voorbereid, en zelfs toen de goederen van sicco en dalheim reeds ingescheept waren, en de laatstgenoemde zich aan boord bevond, verhinderde een zware val, die sicco deed, | |
| |
hem de zoo vurig gewenschte reis te ondernemen; en hij moest met gade en kind aan wal blijven, toen dalheim met het rijk geladen schip (waarop de door en door kundige stuurman de plaats van kapitein bekleedde) Ruslands kusten verliet, en naar die der Nederlanden stevende. Sicco herstelde evenwel vrij spoedig, en met een schip voor rekening van Hollandsche kooplieden geladen, waarvan de Kapitein geheel onverwacht overleden was, nam ook sicco vol blijde verwachting de reis aan. Het scheepsvolk uit Russen en eenige Zweden bestaande, kende en beminde hem, want sicco had onderscheidene reizen met deze lieden gedaan, en niet zelden het vreesselijkste doodsgevaar met hen getrotseerd. Ulrika nam, diep geroerd, afscheid van hare vrienden en naastbestaanden, zij was de lieveling van die allen; weenend kuste zij de gespelen harer kindschheid vaarwel, en toen het schip, waarop zij zich bevond, met uitgespannen zeilen haar aan den geliefden geboortegrond ontvoerde, toen kon zij de smart, die zij tot hiertoe voor sicco had trachten te verbergen, niet langer bedwingen. Luid schreijend strekte zij de armen uit naar de wijkende kust, en het gebruis der golven, die van den oever het schip vooruit rolden, scheen haar het verlaten van de tooneelen harer blijde jeugd, en van den grond, waar het stof harer ouderen rustte, te verwijten. Sicco gevoelde alles wat zijne gade moest lijden, ach wat zij uit liefde voor hem moest lijden; hij sloot haar in zijne armen, kuste hare betraande wangen, en vraagde weemoedig: lieve ulrika! berouwt | |
| |
u deze opoffering aan mijn genoegen? neen - neen (antwoordde zij, zich vaster aan zijne borst klemmende) dierbare sicco! mijn verstand en hart hebben mijn gedrag goedgekeurd, maar vergeef mij deze teedere gehechtheid aan mijn vaderland, en aan alles, wat ik daar beminde, zij zweeg, eenige oogenblikken met het hoofd aan zijne borst leunende, toen vervolgde zij met eene meer vaste stem: uw vaderland is van nu af het mijne; immers zijn onze harten voor eeuwig vereenigd, lieve sicco! en kloppen voor dezelfde voorwerpen. Zij nam het kind, dat aan hunne voeten lag te spelen, op, zij wierp zich met hetzelve op nieuw in sicco's armen, en zeide zuchtende: het dierbaarste, dat ik op aarde kan bezitten bezit ik in u, dierbare man! en in dit engelachtig knaapje, in u beiden heb ik alles, heb ik den hemel aan deze zijde van het graf, en onze ouders, lieve sicco! zullen ons geluk nog, indien dit mogelijk is, vergrooten. De edeldenkende vrouw was ook waarlijk gedurende de reis boven verwachting getroost, intusschen had men, van tijd tot tijd, met zware stormen te worstelen, en sicco bemerkte, tot zijne innige spijt maar al te duidelijk, dat het schip oud, en ten uiterste gebrekkig was, zoodat hij niet zelden bij harden wind en hooggaande zee met grievende kommer eene op handen zijnde schipbreuk vooruitzag. Ulrika juichte, toen zij de Nederlandsche kusten van verre zag blaauwen, en daar de kleine wibo bij het geraas van wind en golven zoo gerust sluimerde, of zoo vrolijk lachte en dartelde, alsof hij onder de lie- | |
| |
felijkste lommer, in een paradijs op bloemen speelde, vermaakte zich de blijde moeder met den kleine te vertellen, dat hij welhaast de voetjes op vasten grond zoude zetten, ende versche melk van koeijen en geiten zoude drinken. Sicco's ontroering nam telkens toe, wanneer hij zijne onbekommerde gade zoo vrolijk op de schijnbaar naderende duintoppen zag staren, want hij kende het gevaar, bij het naderen van de kust; en hij zag het vreesselijke onweer waartegen het kranke schip niet bestand zoude zijn, opkomen. Men heeft uit mijn verhaal gezien, dat hij niet te vergeefs vreesde. De ontzettende rukwinden, die tusschen den 12den en 13den Januarij woedden, hadden al de kunde des bedrevenen zeemans gevorderd om het schip boven water te houden, en tusschen de banken door te sturen; alles wat van het want niet verscheurd of verwoest was, werd weggekapt, de lading over boord geworpen, en zonder ophouden stond het scheepsvolk aan de pompen, doch toen het roer eindelijk verbrijzeld was, slingerde een ontzettende rukwind het reddelooze wrak tegen eene zandbank. Sicco was radeloos, hij bevond zich in de nabijheid van het eiland, waar zijne ouders waarschijnlijk nog leefden, en hier moest hij omkomen. Hier moest zijne eeuwig geliefde vrouw, hier moest zijn kind, dat hij zijnen grijzen vader en zijne moeder aan het hart dacht te leggen, een' jammerlijken dood vinden! Doch op het punt zijnde om te vertwijfelen, was het, als of een vertroostende lichtstraal in zijne ziel schoot, en met het levendigste godsdienstige | |
| |
gevoel, riep hij luid: Heer behoed ons, wij vergaan, even als klonk de nagalm der woorden, die zijn brave vader bij het woeden van den storm, in de gewijde Schrift las, door zijn aanwezen, te gelijk met de zachtmoedige bestraffing, die de Goddelijke leeraar zijnen zwakgeloovigen leerlingen deed hooren. Wat verder gebeurd is met de schipbreukelingen, weten wij uit het hiervoren verhaalde.
Zoo ras dalheim het lot van zijn' vriend jelsma had vernomen, spoedde hij zich om hem te komen zien en met zijn behoud geluk te wenschen, hij deelde in de vreugd der waardige familie; ulrika genoot de teederste zorg van sicco's moeder, en zij was ook welhaast volkomen hersteld. Lang aarzelde de oude wibo om aan het verlangen van zijne kinderen te voldoen, en in hunne nabijheid te A. eene ruime gemakkelijke woning, vanwaar hij het uitzigt had op de met vlag en wimpels versierde, uit- en inzeilende schepen, te betrekken; doch het ongelegene van zijn eiland, dat hem altijd van zijne geliefde kinderen en kleinzoon gescheiden hield, de vleijende bede van zijne fenna, wier hart zich zoo vast aan den weergevonden zoon, aan zijne gade en aan het haar liefkozende knaapje had gehecht, haalden eindelijk den achtenswaardigen wibo over; daar toch ook zijn eigen gevoel hem het genot van reine vadervreugd zoo dierbaar maakte. Met gemengde aandoening, verliet dan ook het achtbaar ouderen paar, de hut, waarin zoo veel vreugd gesmaakt, en zoo veel smart was verduurd, waarin huwelijksmin den nu hoog bejaarden, eens | |
| |
zoo veel zaligheid deed smaken, waarin zij God zoo vurig hadden gedankt bij de geboorte van hunnen geliefden sicco, en bij die van hunne twee overige telgen; ja waar zij, met weinig tevreden zoo veel vrolijke dagen hadden doorgeleefd, maar waar zij ook de grootste menschelijke ellenden hadden doorgestaan, toen sicco naar het bloedig slagveld werd gesleept, toen hun tweede zoon, die hen over het gemis des eersten vertroostte, en hun zoo veel heil beloofde, levenloos als een drenkeling in de ouderlijke woning werd gebragt, toen zij de beminnelijke lina, door eene doodelijke kwaal zagen verwelken, gelijk een opengaande rozenknop door een' worm, die binnen in het hart knaagt, verwelkt; toen zij het lieve meisje zoo duldeloos veel zagen lijden, zonder het eenige hulp te kunnen toebrengen, toen zij het eindelijk den laatsten kus op de naar adem hijgende lippen drukten, en het hun nog zoo dierbaar overschot aan den schoot der aarde moesten toevertrouwen, ach - het was in deze hut, waar de brave lieden hunne welvaart van dag tot dag zagen verwoesten, waar zij, tot armoede vervallen, niet zelden met knagend gebrek hadden geworsteld, maar het was ook, die hut, waar Christelijke onderwerping aan den wijzen liefdevollen wil des Allerhoogsten, hun de wreedste rampen dragelijk had gemaakt, en waar het vertrouwen op Gods altijd zorgende voorzienigheid, hen onafgebroken den blik op eene heilrijke uitkomst had doen vestigen, en waar dat vertrouwen ook nu zoo schoon bekroond was. Geen | |
| |
wonder dat de oude lieden de gewigtige tooneelen huns levens herdachten, toen zij aan de hand van sicco en ulrika de deur der hun liefgewordene hut, uittraden. Te A. sleten de waardige lieden nog een aantal gelukkige jaren; sicco verschafte zijn' vader dagelijks bezigheden, naar zijn' stand, zijne jaren en neigingen geschikt, dit hield den grijsaard vrolijk en gezond. Fenna (omringd door hare spelende kleinkinderen, die zij met leerzame verhalen vermaakte of vriendelijk onderwees) kende geen hooger menschelijk geluk. Sicco en Ulrika bleven met voorspoed en huisselijk heil gezegend, en de reine dank dezer geheele liefderijke familie, was het dagelijksch offer, dat zij het weldoend Opperwezen toebragt.
|
|