speelde, nog met wellust terug denken, aan de zalige dagen toen uw broeder en gij, omtrent in dien zelfden ouderdom, reeds door uwe moeder en mij beschouwd werden, niet slechts als onze aardsche vreugd, maar ook als voorwerpen, die eenmaal in de eeuwigheid onze roem, onze hoogste zaligheid, of, onze namelooze smart en afgrijzen, zijn zouden; en juist deze beschouwing, mijne lieve alina! verhoogt de kinderliefde der menschen boven die der dieren. Zorg voor het ligchamelijk onderhoud der hulpelooze kleinen, ijver en waakzaamheid voor derzelver veiligheid, dit alles heeft de mensch met de dieren gemeen. Wie kent niet de onvermoeide zorg der vogelen voor hunne pluimelooze jongen; of de trouwhartige teederheid der anders zoo schuwe klokhen, voor hare kiekens? waarover zij bij dreigend gevaar met onweerstaanbaren moed de vleugelen uitbreidt. Wie kent niet de fierheid, waarmede onze anders zoo zachtaardige huisdieren hunne jongen verdedigen? Beschamen zij niet weleens ontaarde menschelijke ouders, die de vermeerdering van hun kroost als eene wezenlijke ramp beschouwen? die de lieve onnoozelen, uit zucht om aan duizend kunstbehoeften te voldoen, verwaarloozen? ja beschaamt het moederschaapje, dat daar ginds tegen over mij, op het geblaat van hare twee nog teedere lammeren, het malsche gras, dat zij als onverzadigbaar stond af te scheren, aan de weidende kudde overlaat, en hare, naar lafenis smachtende, jongen zoogt; beschaamt dat moederschaapje? beschaamt onze trouwe huishond, die zijn meest geliefd voedsel verlaat om zich bij zijne jankende jongen neder te leggen, om