Dagboek voor mijne vrouwelijke landgenooten
(1826)–Petronella Moens– AuteursrechtvrijEerste deel
[pagina 87]
| |
verre noorden, die maanden lang den hemel boven hen met sterren bezaaid zagen, mogen zich weer eindelijk in de eerste glansen der zon, die den gezigteinder met gloeijende kleuren tooit, verblijden. Ook in onze meer gematigde luchtstreek schijnen de zwellende knoppen aan het nog bladerloos geboomte, en de hier en daar ontspruitende bloempjes, die op den tengeren stengel beven, het naderen der bekoorlijke lente te verkondigen. Ja, het is ons, wanneer wij deze maand intreden, alsof de blijde hoop weer herleeft, en alsof de geheele natuur zich voorbereidt om een groot, om een heerlijk feest te vieren. Maar vooral was de tweede dag van deze maand voor mij altijd een plegtige gedenkdag; en moet hij dat niet zijn voor alle Christenen, die op den 25sten December den geboortedag van jezus, den Christus, den Zoon des Allerhoogsten, den Heer en Verlosser der menschenwereld, vieren? Heden is het de veertigste dag na dat geboortefeest. De Godvruchtige maria, de meest begunstigde onder alle vrouwen, de zaligste aller moeders, bragt op dien dag het Goddelijk Wonderkind, het sinds eeuwen beloofde zaad van abraham, waardoor geheel het menschdom verlicht en behouden moest worden, voor het eerst in Sions tempel, in die geheiligde plaats, waar de kennis van den eenigen waren God, door zinnelijke plegtigheden, voor het dwaalziek verstand en het verbasterd gevoel van den mensch, bewaard bleef. De Godvruchtige maria bragt hier haren nog bewusteloozen zuigeling, om hem aan den God van Israël toe te wijden, en om hem, even als al de | |
[pagina 88]
| |
eerstgeborenen des volks, als de bijzondere eigendom van dien God, voor te stellen. Ja, een bijzonder eigendom, waarvan het opofferen van levende schepselen een zinnelijk bewijs of onderpand was. Voor de Israëlietische moeders was de veertigste dag, na het genot der eerste moedervreugd, gelijk, met den dag, dien de vrome Christin (als moeder) viert, wanneer zij, na het doorstaan der bange barenssmart, de vrucht van haren schoot aan God en aan haren Zaligmaker plegtig opdraagt; hetzij zij dit doet met stille dankzeggingen en gebeden, die uit haar hart tot God opstijgen; hetzij zij dit doet in de vergadering der Christenen, door het sprakeloos wicht met heilig doopwater - dat zigtbaar beeld der Goddelijke ontferming en liefde - te laten besprengen. Met welke hemelsche gewaarwordingen zal maria de kleine reis van Bethlehem naar de hoofdstad hebben ondernomen, met hoe veel verrukkenden wellust zal zij de voorhoven des tempels niet zijn binnengetreden! In hare armen, immers, droeg zij het kind, waarvan een bode des Hemels haar gezegd had: ‘wat uit u geboren zal worden is heilig; de God van hemel en aarde is de vader van het kind, dat gij jezus, den verlosser der wereld, zult noemen.’ In hare armen droeg zij dezen Zoon des Allerhoogsten, om wiens geboorte de Hemel juichte, ja van wiens geboorte Engelen en Zaligen in Bethlehems velden zongen, terwijl zij de aarde met de komst van den Vredevorst, en het menschdom met het welgevallen des Eeuwigen, geluk wenschten. En van dit kind, van dezen Zoon, wiens bezit zij met geen aardschen vader | |
[pagina 89]
| |
deelde, was de gezegende maagdelijke bruid, moeder. Dit zalig gevoel kon haar hart naauwelijks omvatten, deze bewustheid overtrof alle menschelijke gewaarwordingen, en intusschen vond de jeugdige moeder geene woorden, waardoor zij zich aan haren getrouwen vriend, aan haren jozef kon mededeelen. En ook deze verzonk aan hare zijde in de heiligste aanbidding. Maar - welk eene zonderlinge ontmoeting! uit het midden der vrome Israëlieten, die zich hier op deze aan God gewijde plaats bevinden, om door gebeden en lofzangen den Schepper van het heelal, den liefderijken ontfermer der menschen, te verheerlijken, treedt een eerbiedwaardige Grijsaard, met de vreugd eens Hemellings in den zoekende blik, nader en, schoon zich welligt opdat oogenblik nog andere Israëlietische moeders met hare eerstgeborenen in den tempel bevonden, door eene hemelsche gewaarwording, die zich niet laat beschrijven, weet de oude simeon, dat in de armen der schoone, met jeugd en stille majesteit versierde maria, de eeuwen lang beloofde Messias, de Goddelijke Zoon van david, die zich eenmaal als de Vorst der geheele menschenwereld zoude doen kennen, rust. Met eerbied en verrukking beschouwt hij het nog teeder Kind; ja - een Kind dat de menschelijke natuur, gelijk al de andere jonggeborenen, deelachtig was, maar op welks jeugdig gelaat het merk der Goddelijke afkomst schitterde. Geene zedelijke verbastering was in het aanwezen van dit Kind overgeplant, neen - de eerste schoone oorspronkelijke reinheid, waarmede de eerste mensch Gods volmaakte schepping aanschouwde, omvloeide | |
[pagina 90]
| |
in deszelfs volkomen heerlijkheid dit jong geboren Kind. Simeon staat eenige oogenblikken in stille bewondering opgetogen voor maria, zielen wellust verjeugdigt zijn eerwaardig gelaat, de hemel schijnt zich voor hem te openen, hij staat aan de grenzen der zigtbare wereld, en zijne ziel, gereed om het stoffelijke omhulsel te ontvlieden, spreekt liefelijk als een engel des vredes in zijn bijna verhemeld oog, en boezemt maria en jozef de heiligste liefde in, als voor een' gezant van den Allerhoogsten. Met onuitsprekelijke teederheid en eerbied, neemt hij het Kind uit maria's armen in de zijnen, zacht drukt hij het aan zijne van Goddelijken wellust kloppende borst. In mijne verbeelding zie ik den Godvruchtigen Grijsaard; zijne zilveren lokken zijn voor hem de vereerende krans der wijze ondervinding, want op den weg der deugd grijsde deze ware Zoon van abraham, wiens heldhaftig geloof aan Gods beloften door geene schijnbare vertraging immer wankelde. Ja ik zie hem in mijne verbeelding, met oogen waarin de traan der dankende verrukking zwelt; nu eens vestigt hij die op het schoonste der menschenkinderen, op den boven alle beschrijving aanminnigen Zuigeling, dan slaat hij die juichend ten hemel. Hij gevoelt het, zijne taak is afgedaan hier op aarde, zijne schoonste verwachting is bekroond, en nu dankt hij God met de sinds lang verheerlijkte Voorvaderen, die met hem op de zaligheid van Israël bleven wachten. Ja met veege lippen zingt hij zijn afscheidslied aan de zigtbare wereld, op dezen welluidenden toon: ‘nu, Heer des hemels! gaat uw dienaar in vrede heen, want | |
[pagina 91]
| |
mijne sterfelijke oogen hebben uwe zigtbare liefde, ja uwe zaligmakende liefde aanschouwd. Ik heb het licht der wereld gezien, een licht tot verlichting van alle dwalende volken, en tot verheerlijking van het diep gezonken Israël.’ Zoo zong de verrukte Grijsaard, wiens vreedzaam sterfuur naderde; want het heerlijk opvlammen van zijne laatste levenskrachten, maakte zijne ziel van het stoffelijk omkleedsel heden los. Met de verhevenste aandoeningen geeft hij het dierbaar Kind aan de in aanbidding weggezonkene moeder terug, doch met oogen des meer ontwikkelenden gevoels, staart de bijna reeds onsterfelijke simeon in de toekomst; dit Kind (zegt hij in Profetischen weemoed) dit Kind zal velen in Israël ten val verstrekken, maar ook velen tot verrijzenis. Velen zullen zich aan dit Goddelijk Kind, velen zullen zich aan het licht of aan de leer, die het eenmaal verspreiden zal, en aan het lijden waarvoor het bestemd is, op de jammerlijkste wijs ergeren. Maar God zij gedankt! ook velen zullen door het geloof aan Hem behouden worden; en ook u, teedere Moeder! u gezegende maria! u zal eenmaal meer dan een scherpsnijdend zwaard het gevoelig moederhart doorboren. Dit vordert de zaligheid der wereld. Simeon zweeg; menschelijke deelneming sloot hier zijne lippen. Doch eene der Godvruchtigste Israëlietinnen, hanna - de grijze zangeres in Sion's tempel - trad, door denzelfden geest als simeon gedreven, eerbiedig toe, om zijnen lofzang zoowel als zijne voorspellingen te vervangen, om den geboren Messias juichend te aanschouwen, | |
[pagina 92]
| |
eer haar het oog breekt, eer haar het bloed in de aderen verstijft, en zij hare gezangen vermengt met de zaligen uit Israël, die, door het geloof aan de komst van den Messias, den Zaligmaker der menschen, reeds eeuwen lang met hem verbroederd waren. Maar welke gewaarwordingen moet dit alles in de ziel van maria hebben veroorzaakt! hoe veel heilige bewondering en eerbied moet zich niet met haar moederlijk gevoel hebben vermengd! Zal zij wel immer haar Kind aan den vollen boezem hebben gedrukt, zonder in hare gedachten uit te roepen: O God! wie ben ik, dat gij uwe nederige dienstmaagd hebt uitgekozen om moeder te zijn van den Heer der heerlijkheid! Ja, Gelukkige! alle vrouwen uit alle eeuwen noemen u zalig; geene moeder, hoe teeder beminnend, hoe verrukt door de geboorte van een telgje, heeft immer gevoeld of zal immer gevoelen, wat gij, bij het omhelzen en voeden van uwen Goddelijken Zuigeling, gevoeldet. De eerste moeder der menschen was gewis van zuiveren wellust opgetogen, toen zij voor het eerst een geboren mensch aan hare borst zoogde. Maar was die wellust te vergelijken bij den uwen? In den eersten mensch, van eene vrouw geboren, rijpten toch reeds de zaden der zedelijke verbastering, en, ach! deze eersteling bezoedelde reeds zijne hand met broederbloed. Maar, gezegende maria! de volmaakt reine Zoon des menschen, en des Allerhoogsten, voeddet gij met moedermelk. Volmaakt rein werd Hij uit uwen schoot geboren; ook Hij was, als mensch, volmaakbaar, gelijk de eerstgeschapene mensch; | |
[pagina 93]
| |
ook Hij was verrijkt met de edelste gave, die aan de menschelijke natuur is geschonken, (met zedelijke vrijheid namelijk) en met een onverbasterd gevoel voor het waarachtig goede en schoone. Maar gij, zalige maria! gij waart overtuigd dat uw Zuigeling nimmer van zijne oorspronkelijke reinheid zoude ontaarden, dat Hij nimmer voor de sterkste verzoeking zoude bezwijken; want de Engel Gods (die zijne aanstaande geboorte aan u had verkondigd) ontsloot op den wenk des Alwetenden voor u de toekomst, en deed u zien dat Hij de Zaligmaker der geheele wereld zoude zijn, en dat onbevlekte heiligheid den Zoon, waarvan gij moeder zoudt worden, tot een Goddelijk sieraad zoude verstrekken. De aanbiddende herders uit Bethlehems velden hadden het u verhaald, hoe de hemellingen het geboorteuur van uw kind vierden, en van hetzelve bij beurten zongen, hoe Hij vrede of gemeenschap met God op de aarde bragt, hoe Hij in zich zelven, den onzienlijken God zoude verheerlijken, en hoe Hij het heelal zoude overtuigen dat het eeuwig nameloos Wezen een welgevallen heeft in zijne redemagtige kinderen op deze aarde. En, hoe eindeloos ver is de verwachting van maria niet door haar volmaakt heilig Kind overtroffen. Geheel zijn leven was voor haar eene bron van hemelsche vergenoeging. Het is waar, zijn lijden griefde haar, zijn kruisdood verscheurde haar het moederhart, maar de zaligheid der menschenwereld was de vrucht van zijne onderwerping aan het vreesselijkst lot, zijn smartelijke dood ontwapende het sterfuur, voor allen die Hem als hunnen Zaligmaker | |
[pagina 94]
| |
door alle eeuwen heen aannemen. Die dood, gevolgd door zijne heerlijke verrijzenis, bragt de onsterfelijkheid in het helderst licht, en verzekerde al zijne natuurgenooten van het eeuwige leven. Met welke verruimde harten, met welk eene namelooze vreugd zullen maria en jozef Sions tempelberg niet hebben verlaten en naar Bethlehem teruggekeerd zijn! Het is waar, simeon, van wien zij verzekerd waren dat hij door God zelven geleid en verlicht was, had niet gezegd dat de troon van Koning david door den Jonggeborenen weer uit het stof der eeuwen zoude opgerigt worden, hij had niet gezegd, dat dit Wonderkind den schepter over al de volken der aarde zoude zwaaijen, en dat maria, als moeder van dien Wereldvorst, zoude gekroond en vereerd worden; neen, simeons juichtoonen meldden alleen de verlichting der wereld, jezus zoude voor de Heidenen den nacht der dwaling verdrijven, en den jammerlijken toestand waartoe Israël, door vooroordeelen en schijndeugd, vernederd was, op de heerlijkste wijs herstellen. Want in Hem, in den grooten Zoon van abraham, in den verhevensten der Israëlieten, zoude de geheele aarde gezegend zijn. Doch ook voor velen, (dit had de zilverharige Grijsaard voorspeld) voor velen van zijn volk zoude Hij eene ergernis zijn; en maria (in plaats van als Wereldvorstin op te treden,) maria zoude met een zwaard, met een verschrikkelijk pijnigend gevoel, de ziel doorboord worden. Soortgelijke denkbeelden zullen maria voorzeker menigwerf hebben bezig gehouden, doch zij geloofde de getuigenis van God; haar Kind | |
[pagina 95]
| |
zoude de Zaligmaker der wereld zijn; wanneer, en op welk eene wijze, dit vertrouwde zij aan de zorgende Voorzienigheid. En ook hier, verstrekte de moeder van jezus u ten voorbeeld, gij geliefde onder mijne Vriendinnen! die bij ondervinding weten wat het is moeder te zijn. Ook uwe bestemming, is edel, is verheven. Ja, vooral gij verlichte Christinnen! die in zalige moedervreugd deelt; uwe bestemming is verheven. Was maria de meest gezegende onder de vrouwen! werd zij moeder van den eeuwigen Zoon des Vaders! van Hem, in wien geheel het menschelijke geslacht tot het genot van eeuwige zaligheid is ingewijd! ook op u rust de zegen des Allerhoogsten, die zegen welke eenmaal door Edens dreven weergalmde: ‘Wast en vermenigvuldigt!’ Ook u overschaduwde de levendmakende geest des Eeuwigen, toen de ongeboren wichtjes nog onder uw moederhart sluimerden; moeders zijt gij van onsterfelijke wezens, bij wier geboorte de hemellingen ook juichten, als over het aanzijn van nieuwe broeders en zusters, waarmede zij de eeuwige heerlijkheid deelen zullen. Maar ook welke verhevene pligten worden van u gevorderd, lieve gevoelvolle moeders! maria was moeder van een Kind, reiner dan de eerste Seraf, die voor God staat; dan, ach! schoon uw kind schuldeloos geboren wordt, het is niet slechts deelgenoot van de menschelijke natuur, maar te gelijk ook van de verbasterde menschelijke natuur, schoon die door jezus op nieuw vatbaar gemaakt is voor heiligheid en deugd, of voor de volkomenste volmaking. Waakt | |
[pagina 96]
| |
dan met al de zorg, met al de getrouwe teederheid van het moederhart voor de lievelingen van uwen schoot; het kenmerk der verbastering ontdekt zich al vroeg bij de ontwikkeling der vermogens, want, met de krachten van ziel en ligchaam ontwikkelen zich ook de neigingen van het jeugdige hart; o! bestuurt toch zorgvuldig die teedere neigingen ten goede, wekt het gevoel van regt en onregt al vroeg in uw kroost op, laat uwe verstandige godsvrucht de plaats van hunne nog zwakke rede bekleeden, opdat zij hunne zedelijke vrijheid niet misbruiken mogen. Het heldere licht, dat Hij, die de verlichting der wereld was, verspreid heeft, bestraalt ook u. Ach! om de liefde voor uw van God afgebeden kroost, om het tijdelijk en eeuwig geluk der wichtjes, die gij gebaard hebt, om de zaligheid der wichtjes, die de eerste levenskracht uit uwe borst hebben gezogen, strooit de zaden der deugd of der zuivere Godsvrucht in hunne jeugdige hartjes, en beteugelt hunne begeerten naar louter zinnelijk genot; hunne ontwakende zucht naar vreugde en streelende genietingen, is het aangeborene heimwee, dat de mensch in deze staat van vreemdelingschap reeds met zijne eerste bewustheid gevoelt. Immers hij tracht rusteloos naar iets beters, naar iets hoogers, en de vervulling van elken wensch wekt nieuwe wenschen in hem op. Liefhebbende Moeders! ach! leert uwe kinderen al vroeg, dat het betere, het hoogere, waarnaar zij trachten, verre verheven is boven alle vergankelijkheid. O! leert hen, dat het verlangen naar meer geluk, het ware heimwee is naar | |
[pagina 97]
| |
het betere vaderland, het vaderland der waarachtige vreugd en der eeuwig toenemende gelukzaligheid. Ach! ik weet het, gevoelvolle Moeders! was jezus nog op deze aarde, gij zoudt, even als de Israëlietische moeders, uwe zuigelingen zoo gaarne tot jezus brengen, opdat hij de lieve kleinen omhelsde en zegende; maar wie weerhoudt u, omdat ook heden te doen? de verheerlijkte jezus is met zijnen geest en ontfermende liefde bij en met al zijne waarachtige belijders. O! draagt uwe kleine onnoozelen vertrouwend aan Hem op, Hij omhelst en zegent die nog even als gedurende zijne omwandeling op aarde. Immers, Hij liet ons het Evangelie, waarin zijne liefdevolle stem ons nog toeroept: ‘laat de kindertjes tot mij komen, want deze, die nog door geene vooroordeelen of kwade hebbelijkheden bedorven zijn, zijn vooral geschikt om tot leden van mijn Koningrijk gevormd te worden.’ Volgt deze zielverteederende uitnoodiging, beschouwt uwe lievelingen als door jezus geroepen en gezegend, maar, om de zaligheid van u, en uwe kinderen, weerhoudt deze kleinen niet om in te gaan in het rijk van jezus, het rijk der liefde en der waarheid. Misvormt de nog onbedorvene hartjes door uwe woorden, of door uw voorbeeld niet; de tijdelijke en eeuwige belangen van deze dierbare panden zijn aan uwe zorg toevertrouwd, het nog sprakelooze kind, dat aan uwen boezem speelt, liefhebbende Moeder! is onsterfelijk als gij. Mag het opwassen onder uwe zorg; gewis dan zal het eenmaal in den grooten dag der ver- | |
[pagina 98]
| |
gelding u voor den regterstoel van jezus, voor uw trouw geleide op den weg der Godsvrucht, danken en zegenen, of, het zal u om zijne verwaarloozing (wie siddert niet voor deze gedachten!) vervloeken. O God! indien dit immer plaats mogt hebben, rampzalige Moeder! hoe vurig zoudt gij dan niet wenschen, dat uwe kinderen voor hunne geboorte, of in hunne wankelende wieg waren gestorven? Maar juicht, gij edeldenkende Christinnen! gij! die uwe kinderen tot sieraad der aarde en der hemel opkweekt; de onuitdrukbare moedervreugd, die uwe hart deed kloppen, toen de eerste kreet van uw geboren wordend kind u zijn leven verkondigde, die moedervreugd is de eerste schakel aan de keten der eeuwig voortdurende zaligheden, die voor u bereid zijn. Een vroege dood moge dan uw kind in de gewesten der eeuwige vreugd overvoeren, het moge schuldeloos aan uwen boezem, of in zijne opluikende jeugd de betere wereld insluimeren, en als een vroeg geknakte bloesemknoop der lente verwelken; of, het moge in kennis, in wijsheid, in Godsvrucht toenemen; het moge den laten avond van uw leven nog vervrolijken; om uwe sterfkoets zullen welligt uwe jonggestorvene lievelingen als eeuwig jeugdige engelen zweven, en u in den laatsten bangen strijd de heerlijkste gedachten influisteren, terwijl zij uwe ontkluisterde ziel vol hemelsche liefde verwelkomen in de onzigtbare wereld, waar geen traan der smarte meer vloeit, waar ook uwe volwassene uwe achtergeblevene kinderen u eenmaal volgen, en den ontvangen zegekrans der deugd voor u zullen | |
[pagina 99]
| |
nederleggen. Ja, waar gij in hun midden als de moeder van zalige onsterfelijken zult juichen: ‘Ziet mij, o God! ziet mij, ontfermende Verlosser! met het zalig kroost dat gij mij geschonken hebt dankend voor u nederknielen.’ - |
|