| |
| |
| |
De zesde Januarij.
Waarom pronkt deze dag in den Almanak met het bijvoegzel drie koningen? Dit vraagde ik, nog een kind zijnde, en men antwoordde mij: ‘omdat Wijzen of Sterrekundigen uit het Oosten, die, volgens een aangenomen denkbeeld, van ouds vorsten werden genoemd, den geboren Zaligmaker te Bethlehem, op dien dag, volgens de overleveringen, geschenken kwamen brengen en aanbidden.’ Dit antwoord bevredigde mijnen weetlust, en sinds dien tijd dacht ik op den zesden Januarij, die door een aantal Christenen met kerkplegtigheden gevierd wordt, altijd met vernieuwden eerbied aan dit grootsch, dit aandoenlijk verhaal uit de dagen van 's Heilands vroegste kindschheid, en, zoo vaak ik in eenige streken van Nederland, getuigen was van het rondwandelen der behoeftige kinderen, met eene van papier gemaakte ster, waarin een lichtje flikkerde, reikte ik altijd met vreugd aan deze arme kleinen, die meestal zoo onkiesch als onbevallig het verschijnen der ster aan de Oostersche Vorsten bezongen, eene milde belooning toe. Want zij stemden mij immers tot ernstige overdenkingen. Ja waarlijk, is dit gedeelte der gewijde geschiedenis aandoenlijk en treffend, voor elk die in het Goddelijk Wonderkind, dat achttien Eeuwen geleden, te Bethlehem werd geboren, den Zoon des Allerhoogsten, den Zaligmaker der geheele menschenwereld eerbiedigt. Wat ons de ongewijde overlevering | |
| |
van den rang der Oostersche Wijzen, die jezus als den Koning der Joden kwamen hulde bieden, en van den juisten tijd waarop dit geschiedde mogen zeggen, verdient weinig geloof. En waartoe dienen ook soortgelijke overleveringen? De gewijde Schrijvers, die tijdgenooten waren van maria, van jozef en van jezus zelven, de gewijde Schrijvers, die door den geest Gods, die door de heiligste aandrift bezield en bestuurd werden, hebben ook dit gedeelte van jezus geschiedenis met al de schoone eenvoudigheid der verhevene waarheidsliefde opgeteekend. Zij bepalen den tijd niet wanneer het gebeurd is, even min als zij de juiste maand of den dag van 's Heilands geboorte bepalen. Zij schreven onmiddellijk voor hunne tijdgenooten, en de Goddelijke Voorzienigheid zorgde dat latere nageslachten, den tijd van 's Heilands geboorte en voorname lotgevallen, naar de algemeene wereldgeschiedenis konden afmeten of berekenen. De Evangelist lukas zegt ons, bij voorbeeld, niet, in het zooveelste jaar na de bouwing van Rome, in de zooveelste maand van dat of dat jaar, reisde jozef en maria naar Bethlehem, opdat jezus christus, volgens de voorspelling der Profeten, daar zoude geboren worden. Neen - maar elk, wie de schriften des Ouden Verbonds gelooft, staart met eerbiedige bewondering op de hand der Voorzienigheid, die maria en jozef, wier vast verblijf in Bethlehem als vermetel en als hoogst gevaarlijk zoude beschouwd zijn geworden, toch derwaarts geleidde, immers om als afstammelingen van koning david, schoon onder de regering van eenen ergdenkenden, eenen door verach- | |
| |
telijken heerschzucht bloeddorstigen herodes den Grooten, te Bethlehem opgeschreven te worden; maria had gewis geen oogmerk om haren zoon dáár het licht te doen zien, juist in eenen tijd, waarin vele Godvruchtige Israëlieten, den Verlosser van hun volk, den hersteller van davids koningrijk, ja - den vertrooster van Israël, en de verlichter der Heidenen verwachteden; neen, maria en jozef, en waarschijnlijk al de bekende afstammelingen uit het huis van david, hadden zich ver van de troon verwijderd; hunne vorstelijke afkomst verschool zich in het verachte Nazareth; daarvan handen arbeid levende, was elke gedachte aan eenen hoogeren stand reeds lang verdwenen; toen de jeugdige maria werd aangekondigd, dat zij de maagdelijke moeder van den beloofden Messias zoude zijn. Aan de Godvruchtige Maagd zal het, zoowel als aan haren vromen Bruidegom, bekend geweest zijn, dat de stichter van het eeuwige Koningrijk, in de stad van david moest geboren worden; doch ook in dit opzigt gaven de geloovende, de kinderlijk op God vertrouwende Bruid en Bruidegom, zich over aan de zorg des Allerhoogsten, en de Goddelijke goedkeuring bekroonde dit vertrouwen; want in de laatste maanden van maria's zwangerheid, vordert een bevel van Keizer augustus het volledig maken der geslachtlijsten in geheel Israël; alle nakomelingen van jakob begeven zich naar de onderscheidene plaatsen, waar de hoofden hunner geslachten het aan hun toegeheiligd erfland weleer bezaten; ook maria en jozef gehoorzamen, want de eer, om op de geslachtlijst van | |
| |
david, den waren Godsvriend, aangeteekend te staan, zegevierde over de vrees voor den wantrouwenden en voor zijne rijkskroon ijverig wakenden herodes; maar nu ook werd jezus te Bethlehem geboren, en, eerbied voor het Goddelijk Wicht hield welligt maria, en den haar getrouw beschermenden jozef, terug, om met hetzelve weêr naar Nazareth te keeren. Vergeten van elk voedde hier de beminnelijke moeder haren Goddelijken Zuigeling, van wien de Hemellingen lofliederen zongen. - Het is niet mogelijk dat de Oosterlingen zoo heel kort na de geboorte van jezus reeds te Bethlehem zijn verschenen; veertig dagen moesten verloopen eer maria haren eerstgeborenen in den tempel bragt, zij is dus na dien tijd eerst naar Egypte ontvloden, ook zoude de moordzieke Herodes (hoe afschuwelijk wreed ook) geene kinderen in hun tweede levensjaar hebben doen ombrengen, indien de Oostersche Sterrekundigen hem verzekerd hadden dat slechts weinige dagen, of weken verloopen waren, sinds een schitterend luchtverschijnsel hun de geboorte van eenen Vorst onder de Joden had verkondigd. Gewis moet voor het minst een jaar sinds dien tijd verloopen zijn, toen de gekroonde moordenaar (om zich volkomen te verzekeren dat het tot Koning bestemde kind hem geene onrust meer zoude baren) bevel gaf om al de kinderen, die sinds twee jaar te Bethlehem en in deszelfs omstreken waren geboren, om het leven te brengen. Doch hoe dit ook zijn moge, de zesde dag van Januarij wordt door velen, die zich Christenen noemen, aan de nagedachtenis van deze Godvruchtige Oosterlingen toegewijd. Wat aanlei- | |
| |
ding gegeven hebbe, om hen koningen te noemen; weet ik niet, maar ik geloof dat wij geene reden hebben om hen voor bestuurders van onderscheiden koningrijken te houden. Ook doet dit weinig ter zake, de geschieden is (geloof ik) opgeteekend, om ons te doen zien, vooreerst, dat de komst van jezus in de wereld niet slechts door de Joden, maar ook door Godvruchtigen onder andere volken werd verwacht, en in de tweede plaats, om op dien tijd, niet slechts allen die het geboren Wonderkind als den waren afgezant van God of den beloofden Messias beschouwden, in hun geloof te bevestigen; gelijk bij voorbeeld maria en jozef, de herders die de bekendmaking van 's Heilands geboorte door Hemellingen hadden ontvangen, en anderen die, even als een op God vertrouwende simeon, de zaligheid voor Israël te gemoet zagen; maar ook om de ongeloovigen onder de Joden op de volheid des tijds opmerkzaam te maken; immers, volgens het berigt van de Wijzen uit het Oosten aan het Hof van herodes, werden de gewijde voorzeggingen op nieuws geraadpleefd, zoodat de tijd wanneer, en de plaats, waar de ware God zich aan Israël zigtbaar openbaren zoude, zich duidelijk aan het verstand der uitleggers van de gewijde schriften moest ontdekken. En zoo geldt ook hier het zeggen van jezus in lateren tijd: ‘waart gij geheel blind geweest (of was de waarheid voor u verborgen gebleven) dan hadt gij geene zonden, maar nu de waarheid zich helder aan uwe oogen of aan uw verstand vertoond heeft, nu hebt gij geen voorwendsel.’
| |
| |
Ik stel mij de Wijzen uit het Oosten voor als nakomelingen van ismaël; deze hun stamvader toch was door abraham opgevoed. Kennis aan den eenigen, den waarachtigen God was hem van zijne vroegste kindschheid af ingeprent, en (schoon die kennis in lateren tijden over het algemeen moge verloren gegaan zijn,) bij eenigen zal zij toch zeker bewaard gebleven zijn; en met deze kennis aan den waren God, was ook de verwachting van eenen grooten Goddelijken afstammeling van Izaäk, die een Godsrijk op aarde zoude stichten, verbonden. Ook de vrome Arabieren, die naar Bethlehem reisden, voedden deze verwachting; ja, ik verbeeld mij deze achtbare wijzen, als aanbidders van den waren God. Het is waar, zij vereerden Hem niet volgens de voorschriften van mozes, maar zij vereerden Hem, gelijk abraham, in den tempel der natuur; zij bewonderden zijne grootheid in zijne zigtbare werken; in de levenwekkende Zon aanschouwden zij het beeld van zijne goedheid en almagt; de Maan en de Sterren verkondigden hun des nachts Gods beschermende vadertrouw, en in het geregeld op- en ondergaan dier hemelsche ligchamen, sprak de volmaakte wijsheid des Eeuwigen tot hun verstand en hun gevoel. Menigwerf hebben zij welligt vurig gebeden om de verschijning van dat beloofde zaad van abraham, waardoor de afstand tusschen Joden en Heidenen zoude vernietigd worden, en waarin alle volken der aarde zouden gezegend zijn. En, welligt was hun door God zelven, het zij in den droom, het zij door den dienst der Engelen, verze- | |
| |
kerd dat een blinkend luchtverschijnsel, in de gedaante van eene helder lichtende ster, hun de geboorte van dat beloofde zaad, (of het opgaan van die heerlijke morgenster, die niet slechts jakobs nakomelingen, maar al het kroost van adam den dag des heils moest verkondigen) bekend zoude maken. Deze beloftenis geloovende, vestigden zij elken avond hunnen blik op den met sterren bezaaiden hemel; eindelijk verschijnt voor hun oog eene helder glinsterende ster, door licht en glans onderscheiden van al de overige sterren. Zij zien het, en vragen elkander; is dit niet het verschijnsel aan ons beloofd? Met gespannen verwachting zien zij ook de volgende dagen ondergaan, en telkens glinstert, bij de komende duisternis, de wonderster hen in het oog. Neen, het is geene luchtverheveling, het is geen lichtgevende damp, geene ontvlambare luchtstof in den dampkring; neen - elke straal wekt hooger vreugd in hunne zielen; en, na eene reeks van dagen en nachten, toen de slaap den stroom van nieuwe gewaarwordingen had gestuit, bestuurde Hij, die aan den redelijken mensch verbeelding en geheugen schonk, vol wijsheid de werking van die vermogens. Elk der Wijzen zag nu de ster hem vooruit door het luchtgewelf zweven. Zij waanden haar te volgen, hun pad bleef met licht omschenen, de ster stond stil, en eene schoone bloeijende Dochter uit Israël voedde een kind, op welks gelaat onschuld en majesteit zich vereenigden, aan hare borst. Zij ontwaken in den morgenstond; (O! vergun mij, lieve Lezeressen! dat ik het mij zoo voorstel) de | |
| |
drie vrienden ijlen in elkanders armen, elk verhaald nu zijnen droom, en de volkomene gelijkheid overtuigt hen, dat de God van abraham, izaäk en jakob, dat de Schepper en Vader der natuur dit droombeeld hen voor den geest heeft gebragt. Nu was de reis naar Judea ook besloten, de dag was naauwelijks lang genoeg om alles tot den togt te bereiden, en de kameelen met de edelste voortbrengsels van het land te beladen. Zoo ras de gloeijende zon ten avond helt, worden vrienden en magen vaarwel gezegd, en Hij, die jakobs nakomelingen, in de woestenij door eene drijvende kolom van vuur verlichtte; Hij geeft ook nu de op hem vertrouwende zonen van ismaël, eene schitterende ster tot geleide op hunnen weg. Eindelijk aanschouwt hun oog Sions heuvelen; de prachtige tempel, met sneeuwwit marmer gedekt, schittert in den rozenkleurigen morgengloed. ‘Dit is de heilige stad waar jakobs nakroost den waren God met offeranden en gebeden vereert, ook daar zal de zoo lang beloofde Koning geboren zijn;’ (zoo spreken de Arabische reizigers tot elkander,) en achten hun doel reeds bereikt. Doch te Jeruzalem komende, en naar den geboren telg uit daniels huis vernemende, ontvangen zij nergens eenig berigt van hem. Het gerucht verspreidt zich tot om den troon van herodes, en de rijksstaf beeft in zijne hand. De Oostersche Wijzen worden op zijn bevel tot voor zijnen troon geleid; herodes vraagt, en de Wijzen antwoorden met al den eerbied aan zijnen rang verschuldigd, en te gelijk met al de edele een- | |
| |
voudigheid die door een onwankelbaar geloof aan Gods getuigenis kan ingeboezemd worden. In uw land, o Koning! (zeggen zij) is de lang verwachte Vorst, door wien alle slaafsche banden zullen verbroken worden, geboren. Eene ster, schooner dan de morgenster, moest ons zijne geboorte verkondigen; dit was ons door het eeuwig nameloos Wezen beloofd, en wij hebben deze ster daar ginds in het oosten gezien, ja deze ster is voor ons opgegaan, en heeft ons tot in uw gebied geleid. Hier moet de Goddelijke Vorst geboren zijn, en wij, wij komen hier om Hem als Koning der wereld te huldigen en te aanbidden. Verdelgen zal ik Hem, (zegt de heerschzuchtige herodus in zijn hart) doch de booswicht huichelt verwondering en vreugd. Hij doet de uitleggers der gewijde Schriften vergaderen, ja der gewijde schriften die hij niet kent, die hij niet verstaat. Hij zelf zit voor in deze vergadering, en vraagt, met eene sidderende stem, waar moet, volgens de voorzegging der Profeten, de groote Zoon van david, die over de volken heerschen zal, geboren worden? De gewijde bladen worden nu ontrold, en een der achtbaarste geleerden leest het volgende: ‘Gij Bethlehem, in Ephrata! zijt gij klein onder de voortreffelijke steden van Judea? toch zal in u geboren worden Hij die een heerscher zal zijn over geheel Israël, en wiens aanwezen zich in de eeuwigheid verliest.’ De geheele vergadering besluit dan ook dat Bethlehem (de geboortestad van david) ook de geboortestad van zijnen grooten Rijkshersteller zijn zal. Herodes
| |
| |
hoort, en het afschuwelijkst ontwerp wordt in zijne zwarte ziel geboren. De Oosterlingen vernemen uit zijnen mond wat de oude volksleeraars voorspeld hebben, en wat het algemeen volksgeloof gebleven is. Op het naauwkeurigst onderzoekt hij nogmaals op welk een tijdstip de wonderster door hen het eerst gezien is, en nu belooft hij de reizigers zijne koninklijke bescherming en vriendschap. Voltooit uwe reis, (zoo spreekt hij als met geestdrift) de God van Israël zal u verder geleiden naar de plaats waar davids Goddelijke erfopvolger zich bevindt; maar keert dan ook spoedig tot mij terug, wijst mij die gezegende plaats aan, opdat ook ik den jonggeboren Vorst moge huldigen en aanbidden. De wijze vreemdelingen (verblijd dat Bethlehem zoo nabij is) verlaten nog vóór den avond, de trotsche tempelstad, en schoon de zon door haren wegzinkenden glans nog purperen en gouden wolken vormt, drijft weer dezelfde heerlijk blinkende ster, die de Wijzen in het Oosten zagen, hen vooruit door de avondnevelen. Met vrolijke lofzangen danken zij God, terwijl herodes door angst voor het verlies van zijne heerschappij, door wroeging over zijne gruwelen die gestraft staan te worden, en door zinnelooze moordzucht, gemarteld wordt. Intusschen slaapt de Goddelijke Zoon van maria, den liefelijken slaap der onschuld aan hare maagdelijke borst, omgeven door vriendelijke Engelen, die vol eerbied en liefde de wacht houden, en kind en moeder met zacht glansende vleugelen overschaduwen. Heerlijk staat de geleidende ster op een vast punt stil, en | |
| |
duizend luisterrijke stralen ontvloeijen dezelve. Ook de reizigers staken hunnen togt. Hier is meer dan de tempel Gods, hier is meer dan de poort of de ingang des Hemels, hier is de Eeuwige, de Onbegrijpelijke geopenbaard in het vleesch, hier is de Zoon des Vaders voor wien de Hemellingen nederdalen en opstijgen. Doch het is geen praalgebouw, dat de Oosterlingen zullen binnentreden; neen het is de nederige woning waarschijnlijk eens vriends of eener vriendin van maria en Jozef, het is een dier vreedzame verblijven waar gelukkigen uit den gezegende middelstand, even ver verwijderd van trotsche praalzucht en overdaad, als van kwijnende armoede en knagend gebrek, de ware vreugd des levens genieten. Vrolijk legeren zich de Godvruchtige Ismaëlieten met hunne dienstelingen en kameelen, op de vreedzame en rijk belommerde straten van Bethlehem, onder het gesternd gewelf. De volle maan verzilvert hier hunne rustkoets, van loof en palmtakken gespreid, en in den ruischenden nachtwind, die den geur van duizend bloemen en balsemstruiken verkwikkend over hen heen waait, gevoelen zij de zegenende tegenwoordigheid van den liefderijken Vader des menschdoms. Doch naauwelijks rees de verjongde dag uit gloeijende morgenwolken, of de zaligste aller moeders, de van God en menschen gezegende maria, verneemt met verrukking dat vreemdelingen, ver uit het Oosten, vol verlangen wachten om haren Zuigeling, wiens geboorte op de geheele natuur eenen onbeschrijfbaren invloed heeft, als den Koning der menschenwereld te komen aanbidden. Opgetogen van | |
| |
verwondering en dankbaarheid ziet zij de komst der begunstigden van God te gemoet; zij treden binnen, groeten de gezegende moeder, vestigen hunnen blik vol eerbied op het Kind, welks hemelsche afkomst in elken teederen gelaatstrek staat geteekend, knielen en aanbidden. Neen, zij zien het, dit Kind behoort niet tot de aarde, schoon het door vlekkeloos reine banden met de zigtbare wereld vereenigd is; zij zien het, in dit Kind praalt de menschelijke natuur in hare oorspronkelijke schoonheid, zuiverheid en bestemming om eeuwig voort te duren. Goddelijk is deszelfs aanblik, schoon de reine menschelijke ziel zich nog in den eersten staat der ontwikkeling bevindt; doch het zijn hemelsche gewaarwordingen die, als de duizende koeltjes uit het eeuwig bloeijend Paradijs, deze ontwikkeling bevorderen. Goddelijke zielevrede drukt zich uit in den kinderlijken lach, Goddelijke goedheid en liefde spreken in de vriendelijke oogen, die zich nimmer met jeugdige schuwheid afwenden, maar integendeel, terwijl zij het hart verteederen, de onuitdrukbare waarde der opluikende menschheid doen gevoelen. Eerbied en bewondering houden de achtbare Wijzen opgetogen; neen - zulk een belanginboezemend, zulk een van hemelsche afkomst getuigend Kind, aanschouwden zij nimmer. Geen aanleg tot zedelijke verbastering, die, sinds de naar God gebeelde menschelijke natuur hare oorspronkelijke reinheid verloor, van geslacht tot geslacht werd voortgeplant, was in de liefdevolle neigingen, in de onschuldige begeerten, en hemelsche goedheid uitdrukkende bewegingen, van | |
| |
dezen voortreffelijk schoonen, van dezen onuitdrukbaar bevalligen Zoon der Godvruchtige, der zedige maria te ontdekken. Neen, de volkomenste overtuiging, dat dit Kind, de bij uitnemendheid aan abraham beloofde telg is, behoeft bij hen geene bevestiging meer. Zij aanschouwen hier den Goddelijken nakomeling van abraham, om wien het nakroost van jakob zoo onmiddellijk door God zelven werd opgevoed; niet omdat de Allerhoogste dat kroost, van natuur, beter of voortreffelijker keurde dan andere volken, maar omdat uit al de volken der aarde, een volk moest afgezonderd worden om de ware Godskennis te bewaren, en de met die Godskennis verbondene verwachting van eenen Messias, of den Stichter van een eeuwig zedelijk Koningrijk, door de eeuwen heen levendig te houden; maar in welken Messias ook al de geslachten der aarde, zich zouden gezegend zien, met zuivere kennis en waarachtige verlichting. Immers, volgens de geaardheid van het altijd toenemend menschelijk geslacht, en volgens het onderwerp der eeuwige wijsheid, konde die onmiddellijke opvoeding door God, bij het geheele menschdom geene plaats hebben. De natuur bleef het algemeen geopend leerboek voor allen, en de van de eerste vaderen overgeleverde geschiedenis der vroegste tijden, waarin God zijne denkende kinderen op de aarde, onmiddellijk onderwees, predikte aan alle volken de ware Godsvereering. Doch de door zinnelijkheid afdwalenden hadden deze geschiedenis door fabelen omsluijerd, en den eerdienst aan het Opperwezen, tot eene verachtelijke hulde aan stoffelijke wezens | |
| |
vernederd. Maar ook voor deze verdwaalden was de weg der waarheid niet gesloten, neen - het zaad van jakob, voor zijne getrouwheid aan den waren God met de wonderdadigste uitreddingen, met de meest buitengewone overwinningen beloond, doch ook telkens voor deszelfs afval of afgodsdienst, voor het oog van alle volken gestraft; dat zaad van jakob schitterde voor alle volken als eene lichtende toorts in Palestina. Ja - zelfs toen het om zijne trouweloosheid aan den God van hemel en aarde, dien het zoo duidelijk had leeren kennen, in Babylon en onder de volken werd verstrooid, toen predikte het treurige lot van jakobs nakomelingen, den eenigen, den waren, den heiligen, den regtvaardigen, maar toch altijd liefderijk ontfermenden God, onder de vreemde geslachten. Immers zag zich Israël nooit geheel verlaten? het overblijfsel bleef bewaard, en de trotsche overwinnaars eerbiedigden den God van Israël; en schonken dat door boete en berouw gelouterd volk vrijheid en vaderland weder. Doch ik bepaal mij tot de aan jezus hulde doende Oosterlingen; deze danken in stille verrukking den Almagtigen, die hun de geboorte van Hem, die de gemeenschap van God en de menschen zoude herstellen, door eene schitterende ster had bekend gemaakt. Eerbiedig offeren zij den medegebragten schat aan het Wonderkind; goud, wierook en arabische specerijen leggen zij aan deszelfs voeten neder. De Engelen, die het weerloos Kind omzweven, juichen, en in den Hemel heffen de zaligen het heerlijkste loflied aan; ismaël verbroedert zich met jakob; de hulde van deze Oosterlingen aan | |
| |
davids Zoon en Heer, is het voorteeken van de hulde der geheele aarde, die Hem eenmaal zal worden toegebragt. De gezegende maria overlegde ook dit gebeurde bij zich zelve, en welhaast zag zij, behalve het groote en schoone dat hierin opgesloten lag, ook hoe de zorgende liefde des Eeuwigen voor de tijdelijke belangen van haren Zuigeling, en van haar zelve, waakte. Jozelf ontving van God bevel om met maria en het Kind naar Egypte te vlieden; vroeger, zoude het aan middelen tot deze vlugt hebben ontbroken, doch de schat, door de Oostersche Wijzen aan het Kind gebragt, loste nu alle zwarigheden op. In stilte vlood het Godvruchtig paar, met het heilig Kind naar het Nijlgewest. De wijze Arabieren, door God gewaarschuwd, keeren niet tot herodes terug, maar langs een anderen weg naar hun land. Herodes, zwanger van het gruwelijkst onderwerp om de geboren telg van david te dooden, wachtte vergeefs op de komt der Oostersche Wijzen, en, zich eindelijk misleid ziende, besluit hij tot de zwartste, de onmenschelijkste daad die immer onder beschaafde volken kan gepleegd worden. De Zoon van david, in wiens geboorte de hemel zelf zoo veel belang scheen te stellen, dat eene lichtende ster dezelve in het Oosten verkondigde; die Zoon van david moet in zijne jeugd uit den weg geruimd. Herodes besluit, om het plan der eeuwige wijsheid te vernietigen; al de kinderen, sinds twee jaar in Bethlehem en deszelfs omtrek geboren, wil hij doen ombrengen, het kan dus niet missen of het koninklijk | |
| |
kind uit davids huis, bevindt zich daaronder. Het gekroonde monster geeft het geheim bevel, en, de laaghartige kinderbeulen ijlen naar het herderlijk Bethlehem. Voorzeker in de diepste stilte, ach! welligt in den nacht, dringen zij in de wreedzame woningen der geen kwaad vreezende burgers en landlieden, en vermoorden de slapende zuigelingen aan den boezem der wanhopende moeders. Vruchteloos trachten deze de lieve onnoozelen aan het zwoegend moederhart te verbergen, of met zwakke armen te verdedigen; vruchteloos bieden zij hunne eigen borst aan de moordende dolken, en smeeken, knielend en met losgereten haren, om niet het bloed van onschuldige kinderen, maar het hunne te plengen, Vruchteloos vliegen de ongewapende en door het geschrei der kleinen uit den slaap gewekte vaders ter hulp; deze wanen zich door woeste roovers overvallen, en bieden alles wat zij bezitten voor het leven van zich zelven en de hunnen. Genen, meer stoutmoedig, grijpen naar krijgswapens, doch zij zien zich door overmagt weêrhouden. Allen zien zij in de moordenaars, afgezondenen van hunnen eigen Vorst, allen zien zij dat geen misdrijf aan hen gestraft wordt, maar dat slechts onnoozele kinderen jammerlijk vermoord worden. Ja voor de oogen der magteloos gemaakte vaders, in de armen der luid jammerende moeders, worden alle kinderen beneden de twee jaar geslagt, zonder dat de oorzaak van dezen gruwel uit te denken is. Niet een der kleinen wordt door de moordenaars gespaard, het nog pas geboren wicht doorstooten | |
| |
zij het hart, dat nog slechts weinige dagen of uren klopte; en het reeds vrolijk opluikend knaapje, dat met onschuldige lachjes op de lipjes de armpjes uitstrekt naar de blinkende moorddolken, geven zij met helsche gevoelloosheid den doodsteek, en bespatten de van weedom stervende moeders met het rookende bloed harer kinderen. De natuur siddert, de hemel bedrijft rouw, en de engelen der onschuld dragen meelijdend de pas in het leven ontwaakte zieltjes der jonge slagtoffers, in den schoot van abraham, of, in de gewesten der eeuwig voortdurende ontwikkeling en vreugd. -
|
|