| |
| |
| |
De eerste Januarij.
Met verschillende aandoeningen wordt deze dag aangevangen en beschouwd, door elk mensch in wiens borst een gevoelig hart klopt; een hart, waarin Godsdienstige beginselen zijn ontwikkeld en aangekweekt, of dat God, den Schepper van het Heelal eerbiedigt, dat Hem als den Bestuurder van alle menschelijke lotgevallen aanbidt, en Hem vooral als een liefderijk Vader, die zich aan de menschen in jesus christus, als de liefde zelve, geopenbaard heeft, dankt, en boven alles bemint. Ja, gewis voor zulk een mensch is de eerste dag van het jaar waarlijk een Godsdienstig vreugdefeest. Vooral voor ons, mijne Vriendinnen! die door zoo vele teedere betrekkingen ons aan de geheele maatschappij verbonden gevoelen, voor ons, die elk, in onzen afzonderlijken kring, op zoo vele onderscheidene wijzen invloed hebben op de zeden, op de gevoelens, ja op de geheele denkwijs van de, met meer ligchaamskracht begaafde, helft van het menschelijk geslacht.
Hoe meer wij onze waarde leeren kennen en gevoelen, des te duidelijker gevoelen wij ook de hei- | |
| |
lige pligten die van ons gevorderd worden, en over welkers tekortkoming wij ons voor het oog van God niet genoeg kunnen verootmoedigen. Deze dag, de eerste van het jaar, ontsluit ons op nieuws den gewigtigen werkkring waarvoor wij bestemd zijn, en waarin wij even rusteloos moeten voortgaan als de tijd in zijnen loop, of als deze aarde die wij bewonen, in het voortsnellen op hare baan, die door den eeuwigwijzen Schepper voor haar is afgeteekend. De aarde heeft geen rustpunt; stond zij slechts een enkelen oogwenk stil; God weet welk eene verwarring in de sfeer, waartoe de aarde behoort; God weet welk eene verwarring in het Heelal, door het heerlijkst verband aan elkander geschakeld, ontstaan zoude. Doch hiervoor heeft de eeuwige, de onbevatbare wijsheid van Hem, die het Heelal door zijne Almagt draagt, op eene voor ons onbegrijpelijke wijs gezorgd. Alles wat door het eindig verstand van menschen, of van hooger zedelijke wezens, wier wijsheid, hoe voortreffelijk ook, wel volmaakbaar, maar niet hoogstvolmaakt als Gods wijsheid is; alles, zeg ik, wat door eindig verstand, door onvolmaakte wijsheid immer in verwarring zoude kunnen gebragt worden, en daardoor de instandhouding van het Heelal zoude kunnen schaden; dit alles staat onmiddelijk onder het bestuur des Allerhoogsten. Zonnen en werelden, die door een gewijden Dichter het heer des Hemels genoemd worden, en waarvan hij zingt: ‘door den adem des Almagtigen zijn zij voortgebragt,’ ja die zonnen en werelden, hoe groot, hoe talloos in menigte, zweven door | |
| |
alle eeuwen heen nog als op den adem des Almagtigen, en wijken nimmer uit hunne aangewezene plaats, of vastgestelde loopkringen. Heden, toen de klok middernacht sloeg, bevond zich de wereldbol, dien wij bewonen, daar, waar hij, nu drie honderd vijf en zestig dagen en eenige uren geleden, zich ook bevond; doch hij vertoefde daar geen enkel tijdstip, maar zette zijnen loop, door den geest of door den adem des Eeuwigen gedreven, weer op dezelfde wijze voort. Zoo is het niet met den mensch, voor zoover hij een zedelijk schepsel is; neen, de levenlooze stof volgt bewusteloos de Almagt, die haar geleidt; maar de zedelijke wezens in Gods heerlijke schepping, ontvingen het vermogen om vrij te denken en te werken. Dit gaf hun een' trek van gelijkheid met het nameloos Wezen, dat alles wat wij volmaakt ons kunnen voorstellen in zich bevat, en dat wij God noemen. Doch bij dat vermogen om vrij te kunnen werken, ontvingen ook die zedelijke wezens het gevoel voor de schoonheid der orde, het gevoel voor het zedelijk goede, en eene rustelooze begeerte naar hooger geluk, naar een geluk waarvoor zij bestemd zijn, doch waarvan zij door het schenden der orde, en het verwerpen van het zedelijk goede vrijwillig kunnen afwijken. Dit deden reeds onze eerste voorouders; zij poogden de zedelijke orde, of het verband waarin het waarachtig menschelijk geluk met den wijzen, den liefdevollen wil des Eeuwigen staat, te verbreeken; zij lieten het gevoel voor het zedelijk goede door onedele begeerte overwinnen, en zij weken hierdoor van den weg tot | |
| |
hun eindeloos toenemend geluk af; zij smaakten de wrang vruchten van hun gedrag, en, eenmaal de oorspronkelijke reinheid van hunne natuur besmet hebbende, planteden zij ook de zaden dier zedelijke krankheid over in hunne afstammelingen; zaden die maar al te welig zich ontwikkelden, en de voortreffelijkheid der menschelijke natuur allengs meer deden verbasteren; ja, wat zoude van ons geslacht geworden zijn, indien de eeuwig liefhebbende Vader van het menschdom, de geheele vernietiging van alles wat eenmaal schoon en goed was in den mensch niet weldadig had verhoed. Doch dit deed Hij op de aanbiddelijkste wijs, door, onder al de toenemende verbastering, toch de zuivere kennis aan Hem en aan zijne zedelijke wetten, door middellijk en onmiddellijk onderwijs te bewaren, en voor eenen geheelen ondergang te beveiligen. Door alle eeuwen heen behield de Goddelijke liefde kweekelingen hier op aarde die het volkomen zedebederf poogden te stuiten en die het licht der waarheid zelfs in den donkersten nacht der onkunde deden schemeren. Doch ook deze konden de gedurig toenemende donkerheid niet verdrijven; neen, om de geheele menschenwereld, die van eeuw tot eeuw dieper in het booze wegzonk, te redden, hiertoe werd oneindig meer gevorderd. Maar ook dat middel, hetwelk de meest verlichte serafijn niet uit kon denken, werd, tot bewondering van hemel en aarde, door de Eeuwige liefde daargesteld. God, de onzienlijke God, werd zigtbaar aan de menschen geopenbaard in jezus den Zaligmaker der wereld; den Heer van hemel en aarde, in wien de | |
| |
menschenwereld den eenigen en waarachtigen God leerde kennen; in wien de menschelijke natuur hare oorspronkelijke reinheid en zedelijke goedheid werd teruggeschonken, in wien de gevolgen van het zedelijk kwaad op eene voor ons ondenkbare wijze werden vernietigd, en in wien de geheele menschenwereld, tot het doel van haar aanwezen of tot haar eeuwig toenemend geluk werd teruggeleid.
Vergeeft het mij, geliefde Lezeressen! dat ik in deze eerste uren van een nieuw aangevangen jaar, aan mijne gedachten den vrijen teugel vierde. Immers, ik dwaalde niet geheel van mijn onderwerp - de bestemming van den mensch en inzonderheid die der vrouwen - af - neen - vooral wenkt ons deze dag, zelfs boven andere dagen, om den Almagtigen Schepper, Onderhouder en Bestuurder van het heelal te aanbidden, en Hem met de geheele natuur - die sinds zoo vele Eeuwen door zijne Almagtige kracht naar vaste wetten voortwerkte, - den lofzang der dankbare blijdschap toe te zingen; maar ook niet minder wenkt ons deze dag boven andere dagen, om als Christenen, die in het licht des Evangelies wandelen, voor de zaligheid, waartoe wij geroepen zijn, God te verheerlijken; om ons op nieuws aan de ware Godsvereering toe te wijden, en jezus onzen verheerlijkten Zaligmaker, om zijne genade, om zijne gezindheid, en kracht tot het goede, met geheel ons hart vurig en vol dankende liefde te bidden. Met zijne genade en geest blijft Hij toch bij, en met zijne volgelingen, tot aan het einde der huishouding van deze zinnelijke wereld; ja ook dit jaar, mijne Mede- | |
| |
christinnen! wil en zal Hij bij en met ons zijn, onder alle lotgevallen, onder alle wisselingen des levens, in alle vreugd en smart, onder alle rampen en zegeningen, in leven en in sterven. Ook dit jaar zal zijne liefderijke broederhand ons geleiden, tot in, ja - tot over den dood, want voor velen van ons, zal de eerste dag van het volgende jaar niet weer opgaan; velen van ons zullen het laatste uur van dit tegenwoordige jaar niet meer hooren slaan, en de blijde gelukwenschen met den aanvang van een volgend jaar van vrienden en bloedverwanten niet meer ontvangen. O! dat wij dan werken terwijl het nog dag is, mijne Vriendinnen! het is God bekend welk uur van dit jaar, voor velen van ons, het sterfuur zijn zal; maar dit weten wij ontwijfelbaar zeker, dat het kennen van den waarachtigen God en van jezus christus, dien hij ons tot zaligheid gezonden heeft, dit weten wij dat een waarachtig kinderlijk geloof, en geloof dat vruchten der zedelijke verbetering voortbrengt, het Eeuwige leven is, of ons deelgenooten doet zijn van de heerlijkheid die onze Goddelijke Vriend en Broeder voor ons bereid heeft; en waarin hij, door lijden en gehoorzaamheid zegepralend is ingegaan. Verbinden wij ons dan op dezen dag op nieuws op het plegtigst aan het getrouw zijn aan alle menschelijke, aan alle christelijke pligten. Want die getrouwheid is de onwankelbare grond van ons tijdelijk en eeuwig geluk. Deze getrouwheid wordt van ons, in alle rangen en standen onder alle lotgevallen des levens gevorderd, zoo wel voor u, wier voorspoed welig bloeit, en voor | |
| |
wie de zon der vreugd onbeneveld schijnt, als voor u, die met smart en behoefte worstelt, en voor wie den weg naar het graf meestal met treurige donkerheid bedekt schijnt. O gij, gelukkige Echtgenooten! en Huismoeders! gij, die (toen de klokslag te middernacht het voleindigen des vorigen jaars aankondige) een dierbaren huwelijksvriend zegenend aan het hart zonk, terwijl uw beider gevoel geene woorden vond, maar in te zamen vloeijende tranen zich biddende om Gods voortdurende liefde oploste. O, ik weet het, ook in die plegtige oogenblikken hebt gij u op nieuws verbonden om de reine liefde van dien huwelijksvriend waardig te blijven, om zijne tijdelijke belangen met vernieuwden ijver te bevorderen, om zijne zorgen blijmoedig te helpen dragen, om zijne vermoeijende bezigheden door huisselijk genoegen af te wisselen, en om tot zijne zedelijke volkomenheid, en dus ook tot zijn eeuwig geluk werkzaam te zijn. O! ik weet het, toen dezen morgen uwe lieve kleinen u vrolijk in de armen snelden, en eenen gelukwensch met het nieuwjaar ook stamelend uitspraken, toen kneldet gij deze lievelingen aan uwe borst, en, met ten hemel geslagen oogen, smeektet gij God om licht en wijsheid, tot het opvoeden van deze onsterfelijke panden, die u meer dierbaar zijn dan uw eigen leven; zelfs de lieve, onnoozele zuigeling, die den eersten nieuwjaarsdag beleefd, en die nog geene begeerte nog geene andere vreugd kent, dan aan uwen vollen boezem kracht en leven met volle teugen in te drinken, en om de tevredenheid van zijn onschuldig hartje door vleijende lachjes liefkozend en spelend uit te | |
| |
drukken. Ook deze lieve onnoozele zuigeling wijdet gij op dezen eersten dag van het jaar, op nieuws aan God uwen vader, op nieuws aan jezus dien eeuwig liefhebbenden kindervriend, aan wien gij het wichtje, even gelijk de moeders in Palestina, zoo gaarne ter omhelzing en zegening hadt overgegeven, indien de Goddelijke Weldoener nog onder de menschen rondwandelde; maar stel u gerust, liefdevolle Moeders! de verheerlijkte jezus ziet en kent ook nu uw teeder moederhart, ook nu zoude Hij niet willen dat gij verhinderd wierdt uwe lieve kleinen tot hem te brengen. Ook nu zegent Hij het onnoozel, het nimmer mistrouwend kindje, en verklaart het tot eenen erfgenaam der zaligheid, en tot een' deelgenoot van het Rijk des vredes, der waarheid en der liefde; o! ik weet het, zachtaardige, edeldenkende Huismoeders! de eenvoudige maar gulhartige zegenwenschen van uwe dienstboden, schenken u een aandoenlijk genoegen; uw geweten verwijt u niet dat gij het lot der dienstbaarheid verzwaart, het verwijt u niet dat gij de vreugd van hun leven door noodelooze kwellingen hebt vergiftigd, neen, gij gevoelt het dat ge hunne trouw, en liefde waardig zijt, welmeenend bidt gij ook den Goddelijken zegen af over deze kinderen van God, die door niets, dan door de standplaats welke zij in de Maatschappij bekleeden, van u onderscheiden zijn! ja ook omtrent uwe dienstboden, mijne Vriendinnen! worden heilige pligten van u gevorderd; pligten, niet minder onschendbaar dan die omtrent uwe naaste betrekkingen, want ook de vervulling van deze pligten wordt niet minder vereischt dan die omtrent | |
| |
ouders, echtgenooten en kinderen, om u in den dag der algemeene vergelding de goedkeuring van den Regter der wereld te doen verwerven. Het nieuwjaars geschenk, waarmede gij uwe dienstboden op nieuws aan uwen dienst verbindt, zij dan ook het onderpand van uwe menschelijke, van uwe christelijke behandeling, het onderpand van uwe menschlievende zorgen, niet slechts voor hunne tijdelijke, maar ook, zoo veel mogelijk, voor hunne eeuwige belangen. Wee den ongelukkige! die deze, doorgaans weinig verlichte en veelal verwaarloosde menschen, door zedelooze voorbeelden, verder doet afdwalen. Wee den ongelukkige! die hen van den weg der deugd terug houdt, die hen de vertoostingen van den Godsdienst doet missen, want, zoo ergens, geldt het ook hier, die deze kleinen, deze zwakken ergert, of eigenlijk doet struikelen en vallen. Het ware zulken ongelukkigen, beter nooit geboren te zijn. Want in het oog van onze onzijdig liefhebbenden Hemelvader is elke menschelijke ziel, die Hij voor de eeuwigheid schiep, dierbaar en kostelijk. En nu nog een woord tot u, geliefde Vriendinnen! wier dagen en jaren treurig daar heen vloeijen, Echtgenooten! en Huismoeders! voor wie geen huisselijk geluk bloeit, o! gij beklagenswaardigen! voor wie het huwelijk een duldeloos knellend juk is, gij, wier echtgenoot koel en gevoelloos voor uwe liefde, u elk genot des levens verbittert; en door twistzucht of norsche gemelijkheid zijne en uwe woning, tot een verblijf der knagende smart en des jammers heeft herschapen; onderzoekt op dezen eersten dag van het jaar uw eigen hart, mijne Gelief- | |
| |
den! ach, voorzeker zult gij daar ook meer of min de bronnen van uw ongeluk aantreffen.
Vrouwelijke zachtaardigheid heeft zoo menigwerf den hardvochtigsten Echtgenoot tot wederliefde gedwongen; toegevendheid, geduld, en onuitputtelijke goedheid, overwinnen niet zelden de grofste gebreken van den man. O! beproef het slechts dit ingetreden jaar, om zijne koelheid, met trouwhartige zorg voor zijn genoegen, om zijne twistzucht, met onvermoeid geduld, om zijne gemelijkheid, met liefderijke opgeruimdheid te beantwoorden. O! ik durf het u plegtig verzekeren, lieve treurige Vrouw! aan het eind van het jaar, indien ge het beleven moogt, zult ge u rijkelijk beloond gevoelen; is het dan ongelukkig al niet door de liefde van uwen Echtgenoot, die gij gewonnen hebt, dan zal het toch zeker zijn door de zaligste zelfvoldoening, door de rust van uw geweten waarin de goedkeuring van God uwen ontfermenden Vader duidelijk spreekt. Zijt gij met kinderen gezegend? ach! deze doen dan immer uwe tranen menigwerf opdroogen; doch boezem gij hun liefde en eerbiedige gehoorzaamheid in, voor, en aan hunnen vader; en verberg zorgvuldig voor hen de smart die hij u doet lijden. Zijt gij kinderloos? o troost u dan met de gedachten: geen onschuldige lievelingen zijn hier getuigen van twist en tweedragt, geen rein kinderhart loopt hier gevaar om op de jammerlijkste wijs bedorven te worden, door de rampzaligste liefdeloosheid, die bron van ellende en ondeugd. En gij droevige Moeders! gij die eenmaal uw gebed om panden uwer Huwelijkslief- | |
| |
de verhoord zaagt, toen de lievelingen, die gij met smart had gebaard, aan uwen boezem speelden, en vrolijk opgroeiden, terwijl gij nu, in deze kinderen zedelooze booswichten moet aanschouwen; zwaar, ik beken het, zwaar is uw lijden, schrikwekkend is uw ongeluk; doch treurt niet moedeloos, maar spant al uwe vermogens in om op de verstandigste en liefderijkste wijze aan de zedelijke verbetering der verdwaalden te arbeiden. Wat uwe moederlijke liefde niet vermag, zal welligt een braaf, een menschkundig vriend vermogen; neen, geeft de hoop niet op. Een van onze grootste vaderlandsche Dichters zong eenmaal, bij het begroeten der Afgevaardigden van het Genootschap tot zedelijke verbetering der Gevangenen, onder anderen, deze regels
Komt, werken wij met Christenvreugd;
Wij dweepen met geen menschendeugd,
Maar achten nooit de kiem verstorven,
Die, weêr gekoesterd, weêr gedrenkt,
Al scheen zij tot in 't hart verstorven,
Nog eindlijk najaarsbloesem schenkt.
Ja lieve ongelukkige Moeders! blijft onvermoeid met Christelijke liefde arbeiden, nimmer kan het te laat zijn. De schijnbaar verstorvene kiem van het goede kan nog najaarsvruchten voortbrengen. Een geheel jaar heeft heden eenen werkkring weer voor u ontsloten, God weet het, Moeders! en Vriendinnen! hoe gij aan het einde van dit jaar over uwen arbeid | |
| |
der liefde zult juichen. Welaan dan; wenschen wij allen elkander nog eenmaal van harte geluk met het nieuwbegonnen jaar. Bidden wij zegen over elkander af, zegen over onze goede voornemens, en de God der liefde verhoore ons!
|
|