Mevrouw van Eldenberg aan Mejufvrouw van Zellingen.
Lieve Emilia!
Het is voorbij, het treurig oogenblik, waarin ik met mijnen dierbaren Vader, en met mijn onschuldig Kind, van den Erfgrond mijner Voorouderen, en te gelijk van alle bronnen, waaruit duizend genietingen des levens voortvloeiden, moest scheiden. Maar hoe rijk ben ik nog, lieve Vriendin. Van alles, wat mij wezenlijk gelukkig maakte, heb ik niets verloren, dan alleen mijnen eduard. O ja, ook zijne liefde, had mij eenmaal voorzeker kunnen gelukkig maken. Tante heeft de zekerste berigten, dat hij op het slagveld
omgekomen is; doch ik weet geene bijzondere omstandigheden. Hoe weinig kan men op schijnbaar zekere berigten staat maken, gedurende het woeden des krijgs! Deze gedachte wekt nog eene flaauwe hoop in mijne ziel op. Lieve emilia! zints ik Moeder ben, bemin ik eduard met eene soort van eerbied. Gehuwden, die elkander zelfs uit de verachtelijkste bedoelingen de hand gaven, moeten gewis, zoo ras een Kind hunne vereeniging bekrachtigt, ook hunne harten voor elkander door eene geheiligde drift voelen kloppen. O! als ik zoo bij het wiegje van mijnen