| |
| |
| |
Clementina aan Mevrouw Edeling.
Mevrouw!
De ongelukkige Heer e. van eldenberg deed mij weleer in u de moederlijke Vriendin van zijne carolina, en te gelijk de ontfermende Vriendin van alle verlatene ongelukkigen kennen. Dit maakt mij heden vrijmoedig genoeg, om deze weinige regelen, met een diep bedroefd hart aan u te schrijven. Maak van dezelve het noodige gebruik. De natuurlijkste liefde voor mijne eer, en het opregtste medelijden met Mevrouw van eldenberg, uwe Nicht, dwingen mij tot dezen stap. De dood van den Heer van eldenberg zal u welligt bekend zijn, eer gij dezen ontvangt; maar het al te gedienstig gerucht zal ook welligt mijnen naam bij u met oneer en schande gebrandmerkt hebben. Ik ben clementina, de arme misleide clementina. Eens was eduard voor mij ten hoogste dierbaar. Van mijne kindsheid af door hooge muren en ijzeren tralieën van de wereld afgescheiden, zag ik met kalme bedaardheid mijn volgend eentoonig leven te gemoet. Zelfverveling kende ik niet. Ik was met mijn lot tevreden, en elke dag herhaalde voor mij de zoetste, de eenvoudigste genietingen. Ik beminde de goedhartige Vrouw, die mij opgevoed heeft. Mijn hart hechtte zich aan eenige Vriendelijke | |
| |
Kloosterzusters, wier spelende lieveling ik was, en zelfs de onvriendelijkste, de gemelijkste in het Klooster, die ik wel niet beminde, maar toch ontzag en achting betoonde, vonden niet zelden vermaak, in mijne onschuldige wenschen te vervullen. Mijn hart was gestemd, om lief te hebben. Een' vrolijk zingenden vogel toonde ik mijne liefde en dankbaarheid door de vleijendste liefkozingen, en het rozenboompje, dat mijne zorg met lagchende knopjes en geurvolle bloemen beloonde, was in mijne verbeelding vaak een gevoelvol wezen, dat genot had van mijne teederheid, en in mijne genoegens deelde. Ach! had ik zoo eentoonig, zoo gerust kunnen voortleven , welligt hadden mijne begeerten nooit hoogere vlugt genomen, dan tot de eenvoudige genietingen, die bij elken voetstap voor mij ontloken. Maar het Klooster, buiten welks muren de geheele wereld mij vreemd was, moest op het onvoorziens ontruimd worden. Gewapende Krijgsbenden verdreven de weerlooze Kloosterzusters. Mijne Tante nam met mij de wijk naar Napels, bij haren Broeder. Daar leerde ik den Heer van eldenberg, onder den naam van den jongen van wunningen kennen. Hij scheen voor mij een wezen uit eene geheele andere wereld. O Mevrouw! wie zal het mij niet vergeven, dat ik hem beminde? Kinderen van onderscheidene kunne, die met elkander opgroeijen, voelen eene algemeene Broeder- en Zusterliefde, die zich aan de grenspalen van de met bloemen | |
| |
bestrooide paden der Kindsheid in de uitgebreidere kringen der zamenleving verliest; maar was het wonder, dat een Meisje, ruim zestien jaren oud, geheel eenzaam onder vrouwelijke wezens opgevoed, en als verrast door den omgang met eenen Jongeling, die niet slechts alles bezat, wat zinnelijk welgevallen kan inboezemen, maar aan wien ook geene edelheid van ziel scheen te ontbreken - was het wonder, zeg ik, dat zulk een Meisje zich aan dien Jongeling met geheel haar hart hechtte, ook zonder hem nog regt te kennen, of zijn karakter met koele bedaardheid te beoordeelen? Het moge dan vrij eene zwakheid zijn, achtenswaardige Vrouw! toch belijd ik het voor u, gelijk ik het duizendwerf voor het Kruisbeeld van onzen Heer geknield heb beleden: ik beminde eduard, en eene huwelijksverbindtenis met hem was het hoogste toppunt van mijne wenschen. Maar ook nu was mijne tevredenheid voor altijd verloren, want ik konde geene hoop voeden, dat mijne Tante, die mij tot eene Bruid des Hemels had opgevoed, mij ooit aan, een' Jongeling van den Hervormde Godsdienst tot Gade zoude geven. Dan de van mij geliefde eduard wiegde alle mijne bekommeringen in rust. Ach! ik behoef u niet te zeggen Mevrouw! hoe ligtgeloovig een jong beminnend hart is, dat alles, wat het wenscht, zoo gaarne ook hoopt. Doch eduard verbrak zijne belofte. Hij keerde naar Holland terug, en huwde daar met uwe Nicht, die ik, ondanks mijne | |
| |
smart, hartelijk wil lief hebben. eduard verontschuldigde zich, door mij zijne geheele geschiedenis te fchrijven, en mijn verbrijzeld hart had hem alles vergeven; maar ik gevoelde mij diep ongelukkig. Ik vertrouwde aan mijne Tante de geheimen, die ik zoo lang in mijne ziel had verborgen, doch ik kon haar niet bewegen, om mij van den Kloosterdwang te ontslaan. Gaarne wilde ik mijn lot in eenzaamheid betreuren, maar aan den voet van het altaar te zweeren, dat nooit een vonk van liefde voor eenen Jongeling mijn maagdelijk hart had ontheiligd - dat wilde, dat konde ik niet; en toch zoude ik eenmaal moeten. eduard was in Napels gekomen. Ik wilde hem niet wederzien; maar hij werd de redder van mijne onschuld. God zelf had hem gezonden, om mij uit de verdervende klaauwen van een onmensch, van finelli, wien de natuur zelve het merk der afschuwelijkste boosheid op het gelaat drukte, te redden.
Beoordeel nu mijn dankbaar gevoel voor den nog altijd geliefden Man. Hij voerde mij in de armen mijner bekommerde Bloedverwanten terug. Het monster , dat zich door hem beleedigd waande, daagde hem tot een tweegevecht. eduard deed finelli's eerloos bloed stroomen, doch hij zelf was ook zwaar gekwetst. Geen sterveling wist, waar hij zich verborgen had voor de wraak van finelli en deszelfs aanhangers. De booswicht herstelde.
| |
| |
Mijn Oom rosello besloot, zoo wel als mijne Tante, om mij naar Sicilien te zenden, en mij in het zints lang bepaalde Klooster den sluijer te doen aannemen. Ik moest voor de overmagt wijken. Eene gunstige gelegenheid bood zich aan, en men voerde mij half dood door wanhoop naar het eenzaam strand, waar een Vaartuig heimelijk op mij wachtte; doch ik werd door eenen onbekenden aan de magt van mijne ontvoerders ontrukt. Door smart en schrik bedwelmd, gaf ik mij gevoelloos aan mijnen beschermer over; en deze beschermer was eduard. Stom van verbazing en vreugde, bevond ik mij in zijne armen reeds verre van Napels en van het strand verwijderd, toen ik mijne bewustheid weder kreeg. Hij ontvlood met mij tot op de grenzen van Zwitserland. Daar vonden wij een weldadig, een herbergzaam huisgezin, waar wij als Broeder en Zuster (want zoo hielden wij ons) werden ontvangen. De oudste Dochter, een bevallig 18 jarig Meisje, werd mijne vertrouwde Vriendin, eduard had het schoonste ontwerp gemaakt, om getrouw aan zijnÄ™ dierbare carolina, zich in staat te stellen, om naar een paar jaren tijds, hare liefde volkomen waardig, haar weder te omhelzen, en haar naar deze vreedzame gewesten als dan over te brengen; dan geheel dit ontwerp is vernietigd. De tranen doen mijne letteren hier in elkander vloeijen. eduard heeft zijne trouw verbroken, en de gastvrijheid geschonden! henriette mijne Vriendin is gevallen! O God! ik veroordeel noch het | |
| |
zwakke Meisje, noch den redder van mijne onschuld en van mijne vrijheid. Hij is ons ontvlugt. Voor twee dagen ontving ik dit noodlottig berigt. In het zelfde oogenblik besloot ik aan u te schrijven. God zij de ziel van eduard genadig! Vertroost gij zijne Echtgenoote, en heb medelijden, achtenswaardige Vrouw! met de onschuldige, maar voor geheel haar leven ongelukkige
clementina.
|
|