te tonen dat je om José treurt.’ Voorzichtig om zich heen turende, zag ze Jacob en Gracia in het priëeltje: ‘Jullie jonge mensen kunnen gerust naar bed gaan. Ik heb nog het een en ander in huis te doen.’
Toen de drie jongelui naar boven waren gegaan, zei Sjon Rebecca betekenisvol tot haar echtgenoot: ‘Nu!’
‘Wat dan?’ Hij keek op van zijn krant.
‘Is je niets opgevallen? Jullie mannen hebben nergens oog voor.’
‘Waarvoor?’
‘Manchi, natuurlijk. De ene vrijer is nog niet weg, of er komt een nieuwe opdagen.’
‘Zoú je menen?’ Nu legde Sjon Moïs zijn krant neer.
‘Het is duidelijk, waarvoor hij kwam. Die twee zijn immers allang op elkaar verliefd.’
‘En vroeger heb je me niet met rust gelaten, omdat ze aan geen ander dacht! Om je de waarheid te zeggen, zou ik haar niet graag aan die losbol uithuwelijken.’
‘Maar je moet niet vergeten,’ viel ze hem in de rede, ‘dat een meisje, wier verloving - met een dwaas als José - vlak voor de trouwdag is afgesprongen, weinig kans meer heeft. Ik weet dat het niet háár schuld is. Maar de mensen kunnen heel onrechtvaardig en wreed oordelen!’
‘Zou je menen?’
‘Ja, natuurlijk. En heb je niet gemerkt hoe anderen zich om Manchi verdringen?’
‘Als ik eraan denk, hoe we er vroeger tegen waren! Maar op het ogenblik moeten we water bij de wijn doen. Het zou wel een oplossing zijn voor de boedel... en misschien verliest hij zijn wilde haren nog wel!
‘Geen betere echtgenoten, dan zij, die de kans kregen de wilde haren kwijt te raken!’
Rosa was dolgelukkig toen ze bemerkte dat haar ouders het huwelijk in de hand wilden werken. In dit huis bloeide weer wat blijdschap op. Manchi, die liever de zonnige kant