‘Dat vraag ik me ook af, maar ik durf het tegen niemand te zeggen. Dat we echte vriendinnen zijn zie je daaraan, dat we dezelfde gedachten hebben. Maar wij kennen het leven niet. Als Jacob komt, zal hij het me duidelijk maken.’ Opeens spitsten zij hun oren. Opgewonden stemmen drongen door de ramen van het woonvertrek. Het was José's stem, die zich mengde met die van Sjon Moïs. De ouders wezen hem af, wilden hem de toegang tot het huis ontzeggen. Sjon Rebecca's stem sloeg over van woede terwijl zij hem wees op de brutaliteit nog over de drempel te komen. Dan hoorden zij José smeken met Rosa te mogen spreken.
‘Het meisje heeft niets in te brengen,’ bulderde Sjon Moïs, ‘de vader moet beslissen.’
‘Neen,’ riep de moeder uit, ‘laat zij hem maar antwoord geven. Dan kan hij zich overtuigen dat zij zelf de keuze doet. Hij moet zich niet kunnen beklagen, dat we hem onheus behandelen.’
Met gebroken stem vroeg José Rosa hem niet alleen te laten. Hij zou hard werken, geheel op zichzelf aangewezen. Een nieuw leven wilde hij beginnen. Zij moest geduld hebben. De dag zou komen, waarop hij haar kwam halen, al was het dan ook om een bescheiden en eenzaam bestaan aan zijn zijde te voeren. ‘Rosa, je gezicht is zo lief. Jij zult me niet verloochenen! Zeg dat je mij wilt volgen, dat je Christus wilt zoeken. Ik zal je leiden.’
‘Neen José,’ klonk koel en onbewogen de slome stem van het meisje, ‘dat kan ik niet doen. Ik wil mijn ouders gehoorzamen. Als jij dat niet wilt, moet je het zelf weten.’
Estella had kunnen opspringen, om de deur open te trekken en hem toe te roepen: cals niemand bij je blijft, ben ik er nog, José. Tot het einde van de wereld wil ik je volgen en met jou Christus vinden! Wijs me de weg!’ Vrouwelijke schroom, vrucht van de opvoeding, weerhield haar.
Terwijl José's voetstappen in de gang weerklonken, vielen de vriendinnen elkaar snikkend om de hals.