| |
| |
| |
XVI
Het liep tegen Pasen en overal waar José kwam, was de schoonmaakwoede aan de gang. Thuis plensden negerinnen met hoog opgeschorte rokken en doeken om het hoofd lustig emmers water over de vloer om dan als furies te gaan schrobben. Hij moest uitkijken om niet een straal over zijn voeten te krijgen. Bij Sjon Rebecca liep hij in de gang tegen stoelen of struikelde over een opgerold matje.
Hij kwam tot de ontdekking dat de Christinnen dezelfde gewoonte uit de Joodse eredienst hadden overgenomen. Zelfs onder zijn gesprekken met de Padre werd hun rust door het geklop en geschuier der nonnen verstoord.
En hij liep met een hoofd vol problemen. Zo veel was hem de laatste tijd duidelijk geworden: het bloed van het Paaslam dat voor de Uittocht uit Egypte aan de deurposten der Joden gesmeerd werd opdat de Engel des Verderfs hen mocht sparen, dàt was het bloed van Christus, Die immers tot redding der mensheid de zonden der wereld op zich had genomen. Nu pas begreep José de diepe symboliek, de ogen waren hem opengegaan.
En hij was vastberaden Christus bij het komende feest te ontmoeten. Hij wist nog niet hoe hij het moest aanleggen. Dit besluit uit te voeren zou onmogelijk zijn zonder met zijn vader en verloofde te spreken; dat was zijn plicht. Hij moest hen op de gevonden waarheid wijzen, tot het inzicht brengen
| |
| |
dat het Heil gekomen was, het Heil waarop Israël eeuwen gewacht had, waarvan de Profeten hadden gesproken. Het zou niet moeilijk zijn hen te overtuigen, slechts een verruiming van visie was daarvoor nodig. Zij waren geen onredelijke mensen en hij zou zijn best doen duidelijk uitleg te geven. Dat zou zeker lukken. Met Rosa zou hij een gezin vormen dat in Christus geloofde, goed levend, goed handelend, om door hun voorbeeld anderen over te halen. Hij spon zijn gedachten verder uit: wie weet kon de boodschap van dit kleine eiland uitgaan. De Joden, over de hele wereld verspreid - waarvan velen het minder goed hadden dan zij - zouden voor het Evangelie, bestemd voor de verdrukten, moeten openstaan.
Aldus droomde José. Het werd Pasen, voor de Christenen Witte Donderdag. Terwijl de familie bijeen was, waren José's gedachten bij Christus, die aldus het feest met Zijn jongeren had gevierd. Nadat de handwassing was geschied, de ceremonie met de Sederschotel beëindigd en de laatste heilwens uitgesproken, maakte Sjon Abram aanstalten op te staan, doch iets weerhield hem. José recht in de ogen kijkend, zei hij onverwachts: ‘Dit feest vier je nu met ons en niet met vreemden. Binnenkort trouw je, en dan hoor je thuis in het gezin.’ Verbaasd keek José op:
‘Vader, ik had deze vermaning niet verwacht, niet op dit ogenblik, noch in deze kring. Ik had u onder vier ogen willen spreken, uitleggen, waarom ik wél naar de kerk zal gaan. Want bij het offer, dat daar gebracht wordt, moet ik tegenwoordig zijn. Gij allen moet er heen, om uzelf te overtuigen dat de Joden gedwaald hebben door Christus te verwerpen. Hij, en geen ander, is onze Messias!’ Hij had verder willen gaan, er viel nog zo veel te zeggen, maar hij werd door een krakend geluid onderbroken. Het damasten tafelkleed in beide handen, scheurde Sjon Abram dit met kracht doormidden. Met het geweeklaag van het steunende linnen rinkelde brekend glaswerk en porselein. Vorken en messen
| |
| |
vielen kletterend op de grond; als uit wonden gutste donkerrode wijn uit de neergevallen karaffen, stortte als stromen bloed over het witte linnen, dat het langzaam opzoog. Gillend sprongen de vrouwen opzij, kinderen huilden. Negers snelden toe om te redden wat nog mogelijk was. De vader rees overeind, klampte zich aan de tafel vast en riep uit:
‘Wee mij, dat een zoon in mijn huis zulke taal durft te spreken! Heer, heb ik dit verdiend, ik die altijd meende U welgevallig te zijn?’
Toen zakte hij terug in zijn stoel, voorovergebogen, de ellebogen op het tafelblad, met zijn gezicht in beide handen. Sjon Sarah zag spierwit. Het was duidelijk dat zij zich onwel gevoelde. De tweelingzusters brachten haar weg. Rachel steunde haar vader, probeerde hem op te richten. Nog één keer hief hij zich op, zijn trillende hand wees naar de deur: ‘Weg uit mijn huis! Ik geef je bedenktijd - maar als je naar de Padre gaat moet je daar blijven.’
José sloop uit de kamer. Deze uitbarsting had hij niet verwacht. De vader bleef nog een tijd ineengedoken zitten, dan liet hij zich door Rachel naar zijn kamer geleiden. De bedienden ruimden geruisloos op. Zij hadden hun meester nog nooit zo buiten zichzelf gezien.
Manchi stond met een ironische blik in de deur. In Europa was het al heel anders. Wanneer daar een Jood tot het Christendom overging, bekommerde niemand zich er om. Maar als deze storm was geluwd, zou hij de wind in zijn zeilen opvangen. Nu was de brave José, die hem altijd tot voorbeeld werd gesteld, in ongenade gevallen. De ouders zouden moeten inzien dat ze de andere zoon hadden miskend.
Toen het stil was in huis, sloop José bleek en ontdaan naar beneden. Een lichtschijnsel kwam uit de kamer van zijn vader. Hij klopte aan en werd binnengelaten. Sjon Abram zat in een armstoel, de Heilige Schrift voor zich. Hij leek een Profeet; in deze enkele uren was hij ouder geworden. José nam tegenover hem plaats, wilde uitleggen, pleiten,
| |
| |
overtuigen. Hij had zich voorbereid op een debat, maar de vader liet hem niet aan het woord komen. Ook hij wilde overhalen, al zijn kennis, het vuur van zijn geloof in de zoon overhevelen, hem voor zich behouden. Hij smeekte de zoon rustig te overwegen en zich de tijd te gunnen. Toen hij voelde, dat hij terrein verloor, kwam weer de dreiging. Wanneer José het opnam voor Christus - die de Allerhoogste had beledigd, mocht hij de vader niet meer onder de ogen komen.
José sloop naar boven. De gehele nacht lag hij op zijn knieën in gebed verzonken en smeekte God om voorlichting.
En in hem rijpte het besluit de stem van zijn geweten te volgen en de weg te gaan die hem werd aangewezen, wat er ook van mocht komen. Hij zou zijn ouderlijk huis moeten verlaten, en zijn ouders veel verdriet aandoen.. Maar hij kon niet anders, Christus had hem aangeraakt. Hij zou worden uitgewezen, verstoten, terwijl hij de zijnen goed had willen doen.
Hij begon voor hen te bidden, hij smeekte God hun het inzicht te geven, niet om zijnentwil, dat hij, José, het gemakkelijker zou hebben, maar om hunnentwil, dat hun ogen de waarheid mochten zien.
En beneden bad de vader. Hij ging niet naar bed. De hele nacht zat hij in de leunstoel. Hij bad tot de God zijner Vaderen, tot de God van Israël, om zijn zoon, zijn eerstgeborene en zijn trots, niet van hem weg te nemen. Hij vervloekte de Padre, die hij in zijn huis had ontvangen en vertrouwen had geschonken; die hem zijn volgzame zoon, de stut van zijn ouderdom, wilde ontnemen. Hij las de boetpsalmen, hij las in het boek Job. En steeds luisterde hij of hij voetstappen zou horen... van José.
Het werd ochtend. De bedienden liepen reeds door de gangen... maar de zoon bleef weg. Het was tijd naar de Synagoge te gaan. Hij nam een bad, kleedde zich aan, en verliet het huis.
In de vroegte had José zijn besluit genomen. Hij kon niet
| |
| |
langer wachten, hij moest naar Christus gaan, zijn ouderlijk huis verlaten, zijn werk, en Hem volgen. Hij wist niet wat te beginnen en hoe in zijn onderhoud te voorzien. Hij zou de Padre zijn diensten aanbieden bij het verzorgen der zieken. En Rosa zou hij vragen de moeilijke weg met hem te gaan. Zij zou moeten wachten tot hij haar een bestaan kon aanbieden. Mocht hij dat van haar vergen? Zou haar liefde deze beproeving doorstaan? Maar ze was een goed meisje, zij zou hem niet in de steek laten.
Hij legde zijn boeken bij elkaar, een paar kledingstukken, wat ondergoed. Straks zou hij het halen. En nu kwam het moeilijkste: de gang naar zijn moeder.
Toen hij het vertrek binnentrad vluchtten de tantes zonder hem aan te kijken verschrikt uit het vertrek, waarin de benauwde lucht van een ziekenkamer hing. De gordijnen van het bed waren open. Door de reten van de vensterluiken vielen stralen zonlicht over de handen en het lichaam van zijn moeder. Toen hij zijn ogen tot haar ophief, zag hij de ravage die deze nacht had aangericht. Haar gezicht was bleek als was en onder de rood-omrande ogen had ze wallen gekregen. Op zijn knieën viel hij voor haar neer. Zij streelde zijn haar.
‘Mijn zoon, je komt zeggen dat je bij ons blijft,’ smeekte zij.
‘Neen moeder, ik moet gaan en ik vraag u duizendmaal om vergeving.’ En opnieuw begon hij uit te leggen, probeerde te overtuigen. Het was zonneklaar: Christus was gekomen voor alle mensen; uit het Joodse volk geboren. Hij bracht niet een breuk, maar vervulling van hun leer. José vertelde haar over de Profetieën.
Met gesloten ogen luisterde Sjon Sarah. Hoewel het haar vermoeide, had zij de wil haar zoon te begrijpen, en nog te proberen hem van de dolzinnige stap te weerhouden en het gezin de schande te besparen. Doch zij was niet bij machte iets tegen zijn betoog in te brengen. ‘Maar José, je hebt je
| |
| |
ouders te volgen, denk aan het vierde gebod. Je vader is de priester van het gezin, die altijd de Heilige Schrift heeft gelezen. Wat hij je voorhoudt, kun je geloven.’
‘Ik kan het niet meer, moeder. Het heeft me strijd genoeg gekost. Ik kan mezelf niet dwingen.’ Zij besefte, dat verder aandringen tevergeefs zou zijn. Haar kind kennende, wist zij dat achter die ogenschijnlijke zachtheid een onbuigzame vastberadenheid zich schuilhield, evenals bij de vader.
Tranen beletten haar verder te spreken; er bleef haar niets anders over dan haar hand zegenend op zijn hoofd te leggen. Haar magere armen misten de kracht hem tegen te houden. Het was gebeurd. Zonder haar aan te zien, ging hij naar boven. Uit een kast nam hij de reistas, die Manchi had gebruikt. De broer was niet op zijn kamer. Hij had afscheid van hem willen nemen, ook hem willen overtuigen...
De gangen waren verlaten, het personeel hield zich schuil, de tantes en Mirjam waren blijkbaar in de Synagoge. In de grote kamer trof hij alleen Rachel aan met een boek voor zich. Naast haar plaatsnemende vertelde hij van zijn voornemen, motiveerde het, begon ook tegen haar te redeneren. Zij gaf geen antwoord. ‘Rachel, luister je wel naar me?’ riep hij tenslotte in wanhoop uit.
‘Ja, José,’ klonk haar harde stem, ‘ik hoor je. Maar datgene, wat jij van plan bent te doen, is verraad. Wij Joden hebben bijna tweeduizend jaar voor onze godsdienst vervolgingen ondergaan. En nu geef jij het op. En niet alleen dat, je vernedert je door de godsdienst van negers te aanvaarden!’
‘Rachel, er bestaat geen waarheid voor een enkel volk, doch er is één leer voor alle mensen, blank of bruin. En Hij, die haar bracht, heeft de nederigheid gepredikt en Hij kwam voor de bedroefden. Je houdt je flink, Rachel, maar iedereen weet van je verdriet.’ In de war gebracht keek ze even op, zij had niet geweten dat anderen haar geheim kenden. ‘En dan nog een ding, Rachel. Alléén hoogmoed belet jullie toe te geven. Jij vooral kunt je niet buigen. Je bent zelfs niet
| |
| |
van je voetstuk afgedaald om de man, die je liefhad, te veroveren, en je hebt hem door hooghartigheid verspeeld.’
De steek was raak. Zij veinsde verder te lezen, maar de haat, gisteravond in haar geboren, laaide nu fel op.
Gebroken stond José op. De uitgestoken hand nam ze niet aan, slechts haar trillende neusvleugels verrieden de emotie. Hij sloop het huis uit, de zon brandde scherp. Geen bediende was er om de tas, zwaar van de boeken, voor hem te dragen, geen rijtuig was tot zijn beschikking. Op straat kwam hij niemand tegen. Dit was het uur, dacht hij, waarop allen in de Synagoge waren. Maar van achter de luiken bespiedden hem vele ogen!
Als een zieke vogel zat hij ineengedoken op de pont; de veerman keek hem zwijgend aan. De kerk trok als een oase en binnen in het gebouw laafde de koelte zijn gemarteld lichaam. De dienst was al aan de gang. In de doopkapel knielde José neer, een zekere schroom weerhield hem het mysterie op het altaar te naderen. Hij zocht de tekst in zijn missaal. De profetieën waren al voorgelezen. De Padre was bezig met het Passie-verhaal van Johannes. Hij hoorde de woorden: ‘Het is volbracht.’
‘Ja, ook mijn bescheiden offer is gebracht, terwille van Uw kruisdood, neem het goedgunstig aan,’ bad hij.
‘Oremus,’ hief de priester aan. ‘Flectamus genua,’ viel het volk aan het einde in. ‘Levate,’ nam hij weer op. Het regelmatig rhythme van de beurtzang deinde af en aan als golven die tegen de rotsen beuken, verhoring afsmekend. Vurig smeekte José om de bekering der Joden, ‘opdat zij het licht Uwer waarheid, dat Christus is, erkennen en aan de duisternis onttrokken worden.’
Toen het kruis werd ontbloot, schuifelden de gelovigen door de kerk, knielden voor het kruis en kusten het. De fluwelige negerstemmen zongen: ‘Sanctus immortalis, miserere nobis.’ Gewend zich weg te cijferen, viel het de negers niet moeilijk Christus te aanbidden.
| |
| |
José voelde zich gedrongen de gang der nederigen mee te maken. Door zijn gedachten in beslag genomen, merkte hij niet dat alle ogen op hem waren gevestigd. Hij viel neer voor het kruis en Padre Pablo hief hem met beide armen op.
Na de plechtigheid begaven zij zich naar de Pastorie, de jongeman geheel bezweet, te uitgeput om te praten. De priester legde hem op zijn bed neer, waste zijn gezicht en handen met koud water, gaf hem een verfrissende dronk, waarop José onmiddellijk in slaap viel.
In het aangrenzende vertrek ordende de Padre zijn gedachten. De twist tussen José en zijn vader was hem al de vorige avond door de negers overgebracht. De zoon had de knoop doorgehakt. In de laatste tijd was het de priester duidelijk geworden, dat een uiteenzetting onvermijdelijk moest volgen, en de weerstand had hij niet onderschat. Tegelijkertijd had hij ook beseft, dat zijn Missie er onder zou lijden. Maar hij was naar den vreemde gegaan om mensen tot Christus te brengen en een ziel, die zo zeer naar ‘levend water’ dorstte, moest hij helpen. Hij had niet anders kunnen handelen. God had hem geleid, er moge komen wat wil. Hij viel op de knieën neer en dankte God voor de genade, die in de jongen was uitgestort, en beval het Missie-werk in Zijn handen.
|
|