gesticht beginnen. Hij zou dan meer tijd hebben zich te wijden aan de zieken.
Terwijl zij samen de bouw van de school inspecteerden, was José blij dat op zijn vaders advies iets stevigs was opgetrokken. Geen schade was te bespeuren. Van de oude kerk waren vele dakpannen afgewaaid, die de metselaars direct konden vervangen, want er was nog wat geld over voor een paar kleine reparaties.
Op de pont naar de ‘Punda’ overwoog José de taak, die hij met de Padre wilde delen: de restauratie van de kerk, de zorg voor het Leprozengesticht. Toen pas dacht hij eraan, dat hij die avond over zijn trouwplannen had willen spreken. Thuis hoorde hij van Néné dat de vader al vroeg naar bed was gegaan.
Het weer bleef koel en regenachtig. Na maanden ademde José op. Met het Inwijdingsfeest ontstak hij iedere avond ter herinnering aan de tempelwijding het pitje van zijn zilveren kandelaar. En in het vlammetje kijkend, mijmerde hij over het feest van licht, dat de Padre ging vieren: Kerstmis, de geboorte van het goddelijk kind. Een mysterie! En na zijn avondgebed las hij in bed heimelijk de gebeden van de Adventtijd, zo boordevol van verwachting.
Voor de priester was het een dubbele Advent, hij zag reikhalzend uit naar de komst van zijn medewerksters. Op een dag vertelden de bedienden buiten adem aan José dat zij de Hollandse nonnen aan land hadden zien gaan. Pas in het schoolgebouw maakte de jongeman kennis met de zusters Veronica, Angelica en Agnes. Hun namen klonken als een melodie, de zachte tongval van het Zuidelijk Nederlands bekoorde hem. Zij konden nog niet goed met de kinderen praten, maar zij zouden spoedig de landstaal leren.
Hij volgde de schare naar de kerk. De nonnen uit de verte gadeslaand, zag hij hoe zij knielden voor de Allerhoogste Majesteit. Weer vroeg hij zich af wat deze jongevrouwen bezield had de geborgenheid van hun eigen land prijs te geven.