Wanneer haar krachten het enigszins toelieten, had zijn moeder thuis altijd de plechtigheden van de Sabbath meegemaakt. In de Synagoge dacht hij er aan hoe hij vroeger naast haar had gestaan, terwijl ze van een bediende de kaars had aangenomen om eigenhandig de zevenarmige kandelaar te ontsteken. Hij zag nòg het licht door de slanke handen dringen voor zij het symbolisch door de kamer uitzaaide.
Bij hun aankomst was dit ook nu gebeurd en zat zij reeds in haar gemakkelijke stoel. De kleinere kinderen stonden om haar heen geschaard. Precies als hij vroeger gedaan had, liepen zij nu op de vader toe die hun de handen op het hoofd legde en gingen daarna terug naar de moeder die ook haar zegen gaf. Met heilwensen voor de Sabbath omhelsden alle familieleden elkaar. De negerinnen die eerbiedig buiten de deur gewacht hadden, kwamen nu binnen om de kleintjes naar bed te brengen. En de familie begaf zich aan tafel.
Nadat Sjon Abram de Psalm op de dienende Engelen had geneuried, keek hij onder het ‘Lof der Huisvrouw’ zijn echtgenote en beide zusters met veelbetekenende blikken aan.
Op het glimmende damast stonden als altijd wijn en de twee witte Sabbathbroden, met een kleedje toegedekt en hij herkende het oude zoutvaatje. Met de bokaal op de palm van zijn rechterhand, sprak de pater familias de zinnen uit Genesis:
‘En het was avond... en het was morgen... de zesde dag. Toen waren voltooid de hemel en de aarde en al hun scharen. En God had met den Zevenden dag Zijn werk voltooid, dat Hij gemaakt had, en Hij hield met den Zevenden dag van al zijn werk op, dat Hij gemaakt had. En God zegende den Zevenden dag en heiligde hem, want met dezen dag had God met het maken van al Zijn werk, dat Hij geschapen had, geëindigd.’
De plechtige stilte duurde voort onder de lofzegging over de wijn en de wijding van de Sabbath. Toen de vader een