| |
| |
| |
II
Er was een hevige beroering in de deuropening. De ‘jaja's’, in tweestrijd met zichzelf, hadden graag - zoals gewoonlijk - de kinderen hun zin gegeven, maar wisten dat het hun plicht was de opdringende kleintjes nog even tegen te houden. Ongedurig dribbelde de kleine negerin Maria in de gang op en neer, vergeefs pogend het kleine bundeltje waarvan een lange kanten doek over haar arm neerhing, te sussen. Pas toen het schelle stemmetje tot de vader doordrong, bemerkte hij de worstelende groep.
‘Onze jongste kan niet wachten je zijn opwachting te maken, Manchi. Hij is twee weken oud. Jammer, dat je niet bij de Besnijdenis aanwezig kon zijn.’ En tegen de min: ‘Heeft het kind ook genoeg gedronken?’
‘Ja zeker, Sjon.’ Zij greep naar de knopen van haar jak om hem te laten zien, dat haar borsten leeg waren. Maar hij wenkte snel af.
‘Wat jammer’, dacht Manchi. ‘Een knappe meid toch! Haar lichaam is zeker als een beeld van hout’.
Plots voelde hij zich gedragen door de stroom van liefde en voorkomendheid waarin hij was opgegroeid. Het gezicht van zijn moeder bloeide op onder een blos van geluk. Terwijl de tantes de kinderen binnenhaalden, streken ze hun kleertjes glad en plukten aan de haren. Moeders hadden niet trotser kunnen zijn. Manchi besefte wat van hem verwacht werd en
| |
| |
hij kietelde de zuigeling onder de kin. Zeer onverwachts hield het huilen op, twee nieuwsgierige ogen in een rimpelig gezichtje staarden hem aan.
‘Je schijnt een goede hand voor kinderen te hebben. Dat komt bij een dokter best van pas,’ stelde de vader vast. ‘En dit zijn Benjamin en de twee dochters van Mirjam. Je had zeker niet gedacht, dat je klasgenoot Ruben je zwager zou worden?’
Hij wees hem drie kleine wichtjes op de arm van de jonge slavinnen aan.
‘Deze noemt u Benjamin en die daar is de jongste?’, vroeg Manchi lachend, beurtelings naar zijn broertjes kijkend.
‘Wij moeten het nemen zoals het komt! De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen. Des Heren Naam zij geloofd! Zoals je weet, zijn ons ook vijf kinderen ontvallen, drie vlak na hun geboorte. Noem vooral niet in tegenwoordigheid van je moeder de namen van Mordechai en Bella, de twee jongsten toen je vertrok. Zij rusten in vrede.’ De laatste woorden had hij heel zacht gesproken, even was er een floers voor zijn ogen gekomen. Zich bedenkend ging hij na een poos door: ‘Laten wij vandaag enkel blijde gedachten koesteren. Het is te hopen dat jullie die ons gespaard zijn gebleven, dat verlies zult goed maken. Hier is Deborrah, die in je afwezigheid veel veranderd is. Herken je Isaac nog?’
Het meisje droeg evenals Gracia een lange broek onder haar rokje. Met moeite kon Manchi in haar trekken de gelijkenis met het kleine zusje van vroeger terugvinden. Het zusje was bij zijn vertrek nog maar een pakje geweest, dat op de arm werd gedragen.
‘Ik zou zeggen, dat dit Deborrah was!’ Hij wees naar een kleuter met een gezellig dik buikje en lange donkere krullen, die haar wang tegen zijn hand aanvlijde.
‘Neen, dat is Estella, die heb je nog niet gekend. De tijd heeft niet stilgestaan, mijn zoon. Inderdaad lijken die twee zusters veel op elkaar.’
| |
| |
De kinderen werden door de ouders gezegend en gekust. Toen Sjon Abram zijn kalotje opzette, was dit het teken voor de ‘jaja's, hen weer mee te nemen. De stem van de vader verried zijn aandoening toen hij het ochtendgebed begon te bidden. Zo nu en dan verstond Manchi een Hebreeuws woord. Hij kon eruit opmaken dat nog een afzonderlijke dankzegging voor zijn behouden thuiskomst werd gezegd. Van de gang uit bereikte reeds de geur van pasgebrande koffie en versgebakken brood zijn neusvleugels, het vertrouwde ochtendaroma van het ouderlijk huis. Ja, het was toch goed hier te zijn! Onwillekeurig voelde hij zijn maag knorren. Het duurde wel erg lang voor de vader het gebedboek sloot!
De tantes, zonen en dochters vormden een haag. Sjon Abram reikte hoffelijk zijn vrouw een arm, en achter hen aan begaf de stoet zich naar de eetkamer.
Daar stonden de eigenaardige broodjes met uitstekende punten op tafel! Nergens ter wereld smaakte de koffie zo lekker als hier. Na het ontbijt kwam weer een dankzegging.
‘Kom, ik zal Moeder eerst begeleiden. Dan wijs ik je je kamer.’ De ouders spoelden hun vingertoppen in de bak van het aardewerkfonteintje aan de muur en brachten wat water aan de lippen. Manchi en de anderen deden hetzelfde.
Toen zij in haar slaapkamer kwam, was Sjon Sarah geheel uitgeput. Tante Amethysta bleef toezien dat zij voorzichtig door de zwarte kamenier werd uitgekleed. Tante Agatha liep met hen mee.
Een verdieping hoger zag Manchi in de gang zijn kisten staan. Hij wilde de jongenskamer die hij met José had gedeeld binnengaan, maar de vader opende een andere deur. Zijn verbazing was groot toen hij een nieuw ingericht vertrek zag. Zijn blik viel op een groot wortelnoten schrijfbureau met boekenplank. Het verbaasde hem dat het oude huis - terwijl het gezin zich nog uitbreidde - steeds nieuwe plaatsruimte opleverde.
| |
| |
‘Je zult je zeker 's-avonds willen terugtrekken om te studeren, en José is nu al zo gewend een eigen ruimte te hebben,’ verklaarde de vader. Hem bedankend liep Manchi naar de ruime kast, die hij vol bewondering open deed. Hij wilde zijn reistas uitpakken, maar had slechts tijd zijn borstels er uit te halen en vlug over de haren te strijken.
‘Laten wij naar beneden gaan. Ik heb nòg een verrassing voor je,’ kondigde Sjon Abram aan.
Toen ze de benedenverdieping bereikten, klonken tonen van een gebrekkig gespeelde toonladder uit de grote zaal.
‘Gracia studeert piano vóór zij naar school gaat,’ legde de vader uit. ‘De oude Engelse kolonel die na de bezetting hier was blijven wonen, is gestorven. En nu geven zijn dochters les aan jongedames van onze stand. Ook de oude Rabbijn is hier gebleven, nadat een nieuwe uit Holland was overgekomen. Maar die zal zich niet zo goed inburgeren als zijn voorganger die met hart en ziel een der onzen geworden is.’
Een klein figuurtje huppelde voor hen uit. Het was Deborrah.
‘Zeg kind, je moet naar school. Heb je je boeken al bij elkaar?’ Zij drukte zich verlegen tegen de muur aan. ‘Ja Vader, ik ga Gracia halen.’
‘Wat zeg je hier wel van?’ fluisterde tante Agatha, terwijl de grote deur werd opengedaan. Met vlugge passen liep zij behoedzaam naar een raam en opende de luiken. Manchi keek verbluft toen het zonlicht het duistere vertrek binnendrong. Van de grote zaal die hij gekend had, was alleen de marmeren vloer overgebleven. Lange spiegels in gouden lijsten vergrootten de ruimte. Van het hoge plafond hingen zware kristallen luchters neer. Nadat Sjon Agatha vlug enkele hoezen van de stoelen had gehaald, zag hij de goudgelakte meubels met roze-rood damast bekleed: lage sofa's aan de kant, kleine tafels en stoelen ervoor gerangschikt. Aan het verre uiteinde, bij een open luik, zat een klein meisje voor een nieuwe piano.
| |
| |
‘Dàt heeft u zeker een flinke duit gekost,’ was Manchi's reactie. Bij zichzelf bedacht hij dat de vader hem eigenlijk niet zo had hoeven te beknibbelen, wanneer hij zulke sommen kon uitgeven.
‘Ja, voor jouw thuiskomst was me niets te kostbaar. En we hebben hier een grote familie te ontvangen,’ verontschuldigde zich Sjon Abram. ‘Heb je lang genoeg gestudeerd, Gracia?’
‘Het is vandaag toch een feestdag!’ Het instrument dichtklappend wilde ze wegstuiven. Hij legde een vinger op zijn lippen: ‘Denk er om, stilte! Moeder rust.’ Op de tenen slopen beide meisjes weg.
In een zijkamer zaten de vrouwen diep gebogen over hun handwerk. Manchi kon zich van vroeger het ragfijne borduursel der zakdoeken en de eindeloze stroken voor de witte japonnen herinneren.
‘Waar zijn jullie nu weer mee bezig?’ Zijn geveinsde belangsteling klonk zó echt dat tante Amethysta het karton, waarop een kanten ster vastgemaakt was neerlegde. De tweelingzuster ontdeed een houten pop van haar linnen foudraal. Toen de met de hand geborduurde tule vrijkwam, hielden beiden hun adem in.
‘Dat is voor Rachel, voor het bal na Poeriem ter gelegenheid van haar eenentwintigste verjaardag en ook ter ere van je thuiskomst.’
‘Prachtig, tantes! Er mankeert toch niets meer aan.’
‘Kijk, die worden nog allemaal ingezet.’ Sjon Amethysta nam enkele kanten sterren uit een doos, die zij op de tule van de japon legde. Het was of even zo vele vlinders tussen de bloemen van het patroon neerstreken.
‘Tantes, u bent kunstenaressen!’
Manchi sloeg een arm om het middel van elk der dames, gaf hun een klinkende zoen, waarop zij vol trots bloosden.
‘Maar het mooiste wat wij gemaakt hebben, is de trouwjapon van Mirjam,’ zei Sjon Agatha.
| |
| |
‘Die zul je nog op zijn tijd zien, als een ander haar draagt,’ voegde Sjon Amethysta geheel zonder afgunst met een knipoog naar Rachel er aan toe. Haar tweelingzuster, deze vrijmoedigheid afkeurend, keek haar bestraffend aan. Begrijpend sloeg ze de ogen neer, en begon, om haar blos te verbergen, de pop weer in haar foudraal te wikkelen.
‘Denk er aan: deze japon niet te veel overladen,’ waarschuwde Sjon Abram, ‘eenvoud past bij een jong meisje. Maar heeft José zijn ontbijt op kantoor gekregen?’
‘Ja broer,’ antwoordde zijn zuster Agatha.
‘Denk er aan dat Sarah voedzaam eten krijgt, een stevige kippensoep. Zij kan nog niet veel anders verdragen.’
‘Ik zal gaan kijken.’ De zuster was al in de deur.
‘Zijn de meiden ook aan 't werk?’ vroeg hij nu aan Amethysta.
‘Ik ben net door 't hele huis geweest.’
‘Kom maar weer mee. Je kunt ze nooit genoeg in 't oog houden, niets aan hen overlaten.’
Een zijgang leidde naar de grote keuken. Smetteloos opgewreven koper glansde tegen het sterke groen der muren: op richels aan weerskanten van de schouw een volledig stel potten en pannen, zoals de Joodse ritus vereist. Op de grond gehurkt, plukten twee keukenjongens kippen, een levenloze stapel vóór zich. Sjon Amethysta telde na. Over de keukentafel gebogen, kneedde de dikke Catharina deeg, onderwijl de andere meid bevelend het in de muur gebouwde fornuis voor haar op te porren.
In de linnenkamer ernaast was het iets minder benauwd, maar ook hier brandden houtskoolstoven, waarop strijkijzers waren klaar gezet.
Door de open deur deinden twee stevige wasvrouwen binnen, hun wijde bontkatoenen rokken door het gewieg der heupen heen en weer zwiepend. Met een fors gebaar tilden zij de grote manden van het hoofd en begonnen het linnen in te vochten. Aan het Waaigat hadden zij de was schoon- | |
| |
geklopt en stiekum - terwijl het goed droogde - een verfrissend bad in het water genomen.
‘Alles is kurkdroog,’ mopperde Sjon Abram. ‘Jullie bent weer veel te lang uitgebleven.’
‘Heus niet. Sjon vergeet, dat we vandaag laat waren door de komst van de jonge Sjon Manchi. De zon is al heet.’
‘Maar de hemel is nog bewolkt. Ik geef toe, we zijn van de orde afgeweken, maar des te meer reden om voort te maken. De dag zal nog druk genoeg worden.’
Het keukenmeisje bracht een kommetje koffie voor de wasvrouwen, en de blanken begaven zich naar de naaikamer, waar twee negerinnen met uitgestrekte benen op de grond zaten te werken. Sjon Amethysta keek de verstelmand na, gaf aanwijzingen.
Manchi kon goed merken dat hij in de tropen was. Nog niet eens zo laat in de ochtend, voelde hij zich reeds door en door bezweet. Hij ademde op toen zij de hof betraden. In de koelte brengende zeebries wiegden de kruinen der palmen zachtjes heen en weer. Het bruine huis met de zwierige krullen van wit pleisterwerk had hun als kinderen een chocoladepudding met slagroom geleken. Een heerlijke sensatie had het gegeven, die zoetigheid te mogen binnengaan. Andere heerlijkheden voor hen waren de buurhuizen rondom geweest: sinaasappel- en citroenvla, kweeperengelei. Temidden van dit bekende kleurenfestijn tuimelden paarse bloesems van bougainvillea in een cascade over de oude tuinmuur. Witte oleanders in potten waren, een garde gelijk, rondom de binnenplaats opgesteld.
Trapsgewijze op houten stellages - als toeschouwers in een theater - bloeiden heesters en planten, in een tedere overgang van zalm-rood naar geel en oranje, tussen de lange groene armen van varens door. De klimmende jasmijn rook verrukkelijk en van verderweg voerde de wind nog bedwelmender geuren aan. Daarop afgaande keek Manchi naar de schutting die geheel bedekt was met de kleine kelken van
| |
| |
‘karakter des mans’, nu in de ochtend nog wit, maar reeds zwemend naar roze, die 's-avonds karmozijn zouden gloeien.
Daar stond nog de oude lichtgroene tuintafel, met het bankje er achter waarop nooit een volwassene placht te zitten, omdat de zon hem te heet was. Als kind had Manchi vaak languit op die tafel gelegen en de wolken als bolle zeilen aan de bleekblauwe hemel voorbij zien trekken. Maar hoezeer was deze tuin - in zijn herinnering grenzeloos - plotseling ineengekrompen! Met een paar passen stond hij al bij de bakken bloeiende rozen.
‘lk dacht wel, dat ze open zouden gaan! En kijk, mijn orchidee die een der knechten van de Christopherberg thuisbracht, heeft al een knop!’ jubelde Sjon Abram. Manchi wist hoe trots zijn vader op deze liefhebberij mocht zijn. In de dorre tijd waren de planten slechts met heel veel zorg in leven te houden. Geen blaadje lag op de stenen plavuizen.
Aan 't uiteinde van de hof stapten een haan met vele kippen en enkele kalkoenen in de ren rond. In de stallen naast het koetshuis werden de paarden geborsteld. De vloer was schoon geschuurd en de kribben waren gevuld.
Zij keerden naar het huis terug. Manchi dacht nu een kans te krijgen zijn koffers uit te pakken, maar reeds hoorden zij in de huisdeur een stem die hem bekend was. En vóór hij 't wist, voelde hij zich tegen een machtige boezem aangedrukt. Hij keek op naar een imposant gezicht in een lijst van rossig haar. Het was dat van zijn tante Rebecca, de vrouw van oom Moïs. Achter haar hoge gestalte ging het tengere figuurtje van zijn nicht Rosa geheel schuil. Blozend stak zij een slappe hand naar hem uit. ‘O, wat een schoonheid,’ dacht hij en maakte meteen van de gelegenheid gebruik haar op beide wangen te zoenen.
‘Mag dat wel?’ plaagde hij. ‘Je bent een hele jongedame geworden.’ Wat jammer dat hij nu niet meer als vroeger samen met haar in hetzelfde bad zou mogen stappen! Met leedwezen bedacht hij, dat zij voor zijn broer José bestemd
| |
| |
was. Bofte die even! Achter hem kwetterde de harde roofvogelstem van zijn zuster Rachel. Rosa antwoordde even lijzig als vroeger. Hij hoorde dat zij over kleren spraken.
Vanuit de zijkamer lokte weer dat verrukkelijke aroma van koffie. Nauwelijks had tante Agatha de kopjes volgeschonken, of de twee getrouwde dochters van oom Moïs, Esther en Mirjam, kwamen binnen. Zij hadden hun kroost met de ‘jaja's’ meegebracht. En telkens arriveerden meer vrouwen: tantes, nichten en achternichten. Op de open veranda gezeten, kon Manchi tussen de buikige pilaren door een onafgebroken stoet van negerinnen hun huis zien binnenwiegelen. In felgekleurd katoen uitgedost, droegen zij dienbladen op het hoofd, door een kanten doek bedekt. Het nieuws van zijn komst had zich allang door het hele stadje verspreid en ieder die wat betekende of wilde betekenen, zond een bijdrage tot de blijde ontvangst. Zonder deze overgeleverde vrijgevigheid zou het bestaan op dit dorre eiland vrijwel ondragelijk zijn geweest. De tantes en Rachel moesten telkens weer bloemen in vazen rangschikken en taarten en suikergoed voor de mieren veilig wegbergen. Toezien dat fruit, vis, kippen en eieren naar de provisiekast werden overgebracht. De buren en vrienden hadden hun tuinen en plantages leeggeplunderd. En intussen moesten zij erop letten, dat de gasten behoorlijk bediend werden. Sjon Abram had zijn zoon de snuifdoos aangeboden. In volkomen zielerust een snuifje nemend, zaten de twee heren trots naar deze vertoning te kijken.
Slechts Sjon Rebecca en haar dochters met hun kinderen bleven voor het middageten; daarna gingen zij voor de siësta naar huis.
Toen werd het stil, zelfs de negers hadden hun matten uitgerold. Door het raam van zijn kamer hoorde Manchi de laatste geluiden uit de bijkeuken langzaam wegebben. Eindelijk had hij gelegenheid zijn kleren uit te pakken. Zelfs de ruime kast raakte gauw vol. Na een kort dutje trok hij
| |
| |
een lichtbeige costuum met grote bruine ruiten aan. In de woonkamer trof hij zijn vader aan, waarachtig weer met het kalotje op, het gebedenboek vóór zich. Bij het zien van Manchi's kledij viel hem de mond bijna open. De zoon wachtte met een klein pakje uit zijn zak te halen totdat hij het boek had gesloten. ‘Dit heb ik voor u meegebracht, uit erkentelijkheid voor wat u deed.’
Het étui klapte open en een grote parel lag daar op zacht satijn. Sjon Abram viel van de ene verbazing in de andere. ‘Maar jongen, dat is toch veel te kostbaar voor je middelen. Ik heb al een dasspeld. Die heb ik van mijn vader geërfd en draag ik nóg.’
‘Komaan, u bent een rijk man, ouweheer! Bij feestelijke gelegenheden past deze toch beter!’
Sjon Sarah werd nu juist door haar schoonzusters binnengeleid. O, wat was zij verrukt over de prachtige Italiaanse camee, die Manchi aan een fluwelen bandje om haar hals hing. De tantes, broers en zusters juichten toen de bedienden de geschenken naar beneden haalden. De vader moest herhaaldelijk om stilte verzoeken voor het middaggebed. Hij was nog niet klaar, of Sjon Moïs stond al met zijn gezin voor de deur.
‘Ik stoor toch niet in het gebed?’ Ietwat gegeneerd moest zijn broer toegeven, dat de dagorde een beetje in de war was.
Bezoekers stroomden nu binnen. De meesten hadden Manchi al gezien. Maar velen, die 's morgens slechts geschenken hadden gestuurd, kwamen nu zelf. De ene begroeting volgde op de andere. Een luid geroezemoes vulde de kamer. Ook de nieuwe Rabbijn kwam zijn opwachting maken, doch bleef niet lang. De heren zaten bij het raam en op het balkon, de vrouwen meer binnenskamers om Sjon Sarah heen geschaard. Knechten droegen grote dienbladen binnen, waarop glazen koele ‘horchate’, het geliefkoosde amandelwater en de meiden gingen rond met vruchtenkonfijt, amandel- en kokosgebak.
| |
| |
Manchi was nog niet over zijn reis uitgepraat, of de heren begonnen al over de politiek. Hij voelde hun brandende belangstelling voor de opstand, die in de Spaanse bezittingen was uitgebroken. Daarvan immers hingen hun belangen af. Het verbaasde hen, dat hij er zo weinig van op de hoogte was. Er werd hem verteld dat Simon Bolivar na jarenlange onlusten enkele maanden geleden - hoe ongelofelijk het ook moge klinken - niet alleen met mannen, ook vele vrouwen vergezelden dat leger - de Andes was overgetrokken! Zeer terecht hadden de Spanjaarden hem daar allerminst verwacht zodat de overrompeling volkomen gelukt was en hij een grote overwinning had behaald. De vicekoning was op de vlucht geslagen en de stad Bogotà had ‘El Libertador’ geestdriftig binnengehaald. Tijdens zijn intocht waren de straten met bloemen bezaaid geweest en een vergulde lauwerkrans werd hem op het hoofd gedrukt. Deze laatste details vertelde Jacob, die in die tijd in Caracas vertoefd had. Na het vertrek van de vice-koning had hij het ook voor veiliger gehouden naar huis terug te keren. En hij had gelijk gehad. Want voortdurend was er onenigheid onder de generaals der opstandelingen uitgebroken en tenslotte moest Simon Bolivar naar Venezuela om de orde te herstellen. Toen werd de Unie der beide landen afgeroepen.
‘Maar Spanje laat het daar niet bij zitten!’ riepen verschillende stemmen tegelijk.
Zij wisten allen dat de Koning een expeditie wilde uitsturen, wellicht was die al in zee. De ouderen drongen om Jacob heen en probeerden hun licht bij hem op te steken. Maar hij koos zeer voorzichtig zijn woorden. Had hij daarvoor al die gevaren getrotseerd om nu zijn oordeel hier prijs te geven? Laten die anderen zelf aan de overkant gaan kijken hoe het er is gesteld! Velen betreurden geen zeggenschap in de zaak te hebben. Als het van hen afhing, was dat stelletje oproerkraaiers die het zelfs onder elkaar niet eens waren, al lang tot de orde geroepen! Dan zou het uit zijn met dat bak- | |
| |
keleien aan de overkant en konden fatsoenlijke handelslui hun vroegere betrekkingen weer opnemen. Het eiland zou weer als vanouds een schakel tussen Holland en Zuid-Amerika kunnen vormen. Het was waarachtig nodig, dat er eens behoorlijk verdiend werd, vooral nu in de laatste tijd de belastingen verhoogd waren, met zo nu en dan een buitengewone heffing tengevolge van de afgelopen oorlog. Trouwens alleen door grote scherpzinnigheid waren zij bij machte zich te handhaven. Een luid gelach ging op, toen iemand hen allen zo taai als onkruid verklaarde. Een ander spon de grap verder uit en vergeleek zichzelf met de doornige ‘Spaanse Juffer’ die haar wortels diep in de karige bodem laat doordringen.
‘Pas maar op, Mario, we zullen je in 't vervolg zo noemen! ’ schertsen zij allen in koor.
Nu de aandacht van hem was afgeleid, had Manchi gelegenheid de jongemeisjes te monsteren. Het viel hem moeilijk aan één de voorkeur te geven, de ene was nog mooier dan de andere. Hier en daar ving hij een steelse, doch coquette blik van donkere ogen achter een waaier op. Maar wat had hij daaraan, op een afstand! Hij kreeg een flauw gevoel in zijn maag. De ‘horchate’ die hij vroeger zo lekker had gevonden, smaakte naar suikerwater! En te denken dat om deze tijd in Leiden de ‘oude klare’ overmatig vloeide! Hij haalde een lange pijp van zijn kamer die aanvankelijk veel bekijks had. Doch weldra kwamen de heren op hun stokpaardje terug en hij rookte aan één stuk door.
|
|