235. Het meten van hoeken in 't vrije veld.
a. | Schat eens de hoogten van sterren zonder enig hulpmiddelGa naar voetnoot1). Bepaal daartoe eerst het zenith; keer u om, en zie of u het dan nog op dezelfde plaats zoudt aanwijzen. Bepaal nu de hoogte 45o, dan 225o en 675o, enz. Er is een neiging om het hoofd niet
Fig. 161. Eenvoudige hulpmiddelen voor het schatten van hoeken.
genoeg achterover te buigen (vgl. § 109). Een goed waarnemer maakt geen fouten groter dan 3o. |
b. | Prik drie spelden A, B, C in een plankje of in een briefkaart, zò dat de gezichtslijnen BA, BC de te meten hoek afbakenen. Het plankje moet vast opgesteld zijn, op een tafel liggen of tegen een boom gespijkerd zijn. Trek daarna de lijnen BA, BC, en meet hun hoek met een gradenboog. |
c. | Twee latten, de ene van 1 meter lengte, de andere loodrecht daarop bevestigd; in deze laatste, spijkers of spelden op vaste afstanden van elkaar (fig. 161a). Houd deze soort hark met de
|
| |
| steel B tegen uw jukbeen gedrukt; als nu de spijkers A en C met de twee beschouwde punten schijnen samen te vallen, is AC/BA de gevraagde hoek in ‘radialen’. Eén radiaal = 57o. Als b.v. AC = 7 cm, is AC/BA = 0,07 rad. = 4o. |
d. | We strekken de arm recht vóór ons uit en spreiden de vingers van de hand zo ver mogelijk uiteen; dan ziet ons oog tussen de top van de duim en van de pink een hoek van ongeveer 20o. Houd met gestrekte arm een latje loodrecht op uw blikrichting, en meet (in cm) hoe groot de afstand a schijnt te zijn tussen de twee beschouwde punten: de hoek bedraagt dan ongeveer a graden. Een nauwkeuriger bepaling verkrijgt men, door bij zichzelf de afstand latje - oog precies te meten. |
e. | Voor het meten van hoeken boven de gezichteinder is er een eenvoudig hulpmiddel dat een nauwkeurigheid van 0,5o geeft.Ga naar voetnoot1) Neem een rechthoekig stuk karton, prik daarin een gaatje C, en laat daardoor een draad CM hangen, op een of andere wijze bezwaard en als schietlood dienend (fig. 161). De waarnemer richt de zijde AB nauwkeurig naar de boomtop waarvan de hoogte gemeten wordt, zwenkt het karton even, zodat de draad eerst vrij hangt en dan zacht tegen het karton aandrukt. Op het karton zijn de lijnen CD ⊥ AB en DF ‖ AB getrokken, de eerste liefst 10 cm lang. De hoek DCM is nu gelijk aan de hoek van AB met het horizontale vlak, hij is te meten met een gradenboog, of te berekenen uit zijn tangens TD/CD; voor kleine hoeken is
gelijk aan de hoek in radialen. |
Vgl. § 1 en § 120. |
-
voetnoot1)
- Science, 66, 507, 1927. De Harvard - sterrewacht heeft zulk een toestelletje gestuurd aan haar vrijwillige meteoor-waarnemers.
|