man tegenover haar lachte sarkastisch.
Ze haalde haar schouders op. Dit gesprek was belachelijk, maar het intrigeerde haar.
‘Weet uw man van deze zaak af?’
‘Ik weet van geen zaak en mijn man net zo min.’
‘U liegt,’ zei de man links.
‘Kom, mevrouw,’ zei de andere, ‘hoe langer u blijft ontkennen, hoe moeilijker het voor u wordt.’
‘Maar ik weet niet wat u bedoelt!’
‘U kunt beter open kaart spelen.’
‘Nogmaals, ik ken geen John Verstappen,’ zei ze. Toch begon ze bij zichzelf na te gaan of ze niet eens iemand van die naam ontmoet had. Ze kon het zich niet herinneren.
‘Wij hebben u wel door.’
‘In wat voor verhouding stond u tot Verstappen?’
‘Met wie verhandelde u die bankbiljetten?’
‘Weet ik veel,’ riep ze.
‘Ah, u geeft dus toe dat het gebeurd is?’
‘Nee, nee, nee, er is niets gebeurd!’
‘U liegt,’ zei de man links.