Bij wijze van verantwoording
C.C.S. Crone: een kleine, stille man; vriendelijk, humoristisch, met een smal, ovaal gezicht en al vroeg kalend. Hij werd in 1914 geboren en stierf in 1951 op zesendertigjarige leeftijd. Hij liet een weinig omvangrijk oeuvre na - drie korte romans en enige schetsen - dat nooit de bekendheid en waardering kreeg die hij zich had voorgesteld.
In 1947, vier jaar voor zijn dood, had hij zijn literaire werk gebundeld onder de titel De schuiftrompet. Dr. P.H. Ritter jr. leidde het met een jubelend voorwoord in: Utrecht en Crone werden erin vergeleken met Odense en Andersen. Ondanks de positieve geluiden die de kritiek liet horen, verscheen pas in 1972 een herdruk van het boek. Weer reageerde de literaire kritiek gunstig. De doorbraak in belangstelling en waardering bleef echter ook nu uit.
Die herdruk van De schuiftrompet in 1972 betekende voor mij een deels hernieuwde kennismaking met Crone's werk. De korte romans Muziek over het water en Het feestelijke leven, afzonderlijk uitgegeven, kende ik reeds. Maar, lieten die beide romans de mogelijkheid open ‘een deel’ te vormen van een letterkundig oeuvre met breder basis, zijn verzameld werk blijkt een voortdurend herhalen en variëren van dezelfde thema's en motieven. Wat ‘los’ van elkaar gelezen minder overeenkomst schijnt te vertonen, blijkt bij elkaar gebracht, bijna één verhaal te zijn. In feite zijn, zoals ik het later in secundaire literatuur tegenkwam (J.J. Wesselo): ‘...alle verhalen één soort versies, met verschillende personages, van één en hetzelfde verhaal, éénzelfde wijsje op de schuiftrompet - het verhaal van Crone zelf hoogstwaarschijnlijk’.
Dit citaat zou als motto kunnen dienen voor dit deeltje van De Engelbewaarder over Crone.
Niettegenstaande de korte oplevingen bij de herdrukken, werd Crone's werk nooit letterkundig gemeengoed. Waarschijnlijk omdat je moet wennen aan zijn proza en in het lezen veel aandacht moet investeren. Ab Visser schreef eens: ‘Ik hoop dat zijn verfijnde en muzikale proza, dat doet denken aan het gerinkel van antieke speeldoosjes, steeds opnieuw ontdekt zal worden door lezers die verder kijken dan de vulgaire roem van de literaire jetset’. Even zuur zou je kunnen zijn over de literaire verslaggeving, want ook in de letterkundige geschiedboeken drong de naam van Crone nooit werkelijk door. Het begon zo goed in 1938 toen J.A. Rispens hem opnam in Richtingen en figuren in de Nederlandsche Letterkunde na 1880, maar het voorbeeld werd schaars en weinig deskundig gevolgd. Waar hij vermeld wordt, is de geboden informatie vaak niet zo oorspronkelijk. In een van de zeldzame vermeldingen, als het Handboek (dl. 5) en de Schets van Knuvelder, wordt hij zelfs afgeschilderd als een prozaïst die slechts door Utrechters gewaardeerd kan worden. De Vooys, Stuiveling c.s. noemden en noemen hem niet.