| |
| |
| |
XXVI
Crampton vertelt.
Professor Chalosse en ik kwamen terug op Capoulet. Crampton had afscheid van ons genomen; hij had dien avond nog meer te doen en op zijn verzoek leende de professor hem zijn wagen; de inspecteur had den zijne meegenomen naar Tarascon. Wij brandden van nieuwsgierigheid om nadere bijzonderheden te vernemen en spraken met Crampton af, dat wij hem den volgenden dag 's middags in het restaurant Francal in Tarascon zouden ontmoeten.
Thuis wachtte Firmin op ons. Hij was, zooals ik wel begreep, zeer terneergeslagen.
‘Ik vreesde wel,’ zei hij, ‘dat mijn oom Mathieu de schuldige was, maar tot het laatste oogenblik hoopte ik, dat het niet zoo zou zijn. Ik heb mijn oom twaalf jaar geleden het laatst gezien. Mijn vader vertelde later, dat hij als officier in Afrika gesneuveld was. Meer weet ik niet van hem, maar hij moet vroeger ook al slecht bekend gestaan hebben en er werd gezegd, dat hij niet wel bij zijn hoofd was....’
Wij bleven nog langen tijd over het geval napraten. Nog zeer veel bleef er op te helderen, maar wij hoopten op de uiteenzettingen van Crampton. Laat op den avond kwam er nog bezoek van den maire. Hij vertelde, dat de hoofdverpleegster van het krankzinnigen- | |
| |
gesticht gearresteerd en naar Tarascon vervoerd was; ook de vrouw van den boschwachter had men daarheen gebracht. De heer Perronet deelde ons uiterst verbaasd mede, dat haar krankzinnigheid plotseling genezen scheen te zijn en bevestigde daarmee, hetgeen ik had opgemerkt, onmiddellijk nadat zij den gevangen misdadiger den doodelijken stoot had toegebracht.
Den volgenden dag ontmoetten Chalosse en ik Crampton op de afgesproken plaats.
‘Ik kreeg voor 't eerst argwaan tegen Monet, toen ik nadacht over die brieven,’ vertelde de detective. ‘En daarop heb ik toen eigenlijk mijn heele theorie gebaseerd. Monet wist, dat de graaf dien middag een brief ontvangen had; dat staat in de stukken. Het aannemelijkste was, dat de graaf dien brief in zijn zak gestoken had, met de bedoeling, hem later te vernietigen. Bij het onderzoeken van de zakken van den graaf in Tarascon werd geen brief gevonden. Het was dus waarschijnlijk, dat Monet tijdens het vervoer van den gewonde den brief uit zijn zak gehaald had. Met eenige handigheid kon hij dat wel doen, zonder dat de verplegers dat merkten, onder voorwendsel van zich met den toestand van den gewonde bezig te houden. Het was trouwens tòch zonderling, dat de graaf vervoerd is met zijn jas aan; dat is ook Dr. Ferguson opgevallen. Bij iemand met een borstwond is dat niet eens zonder gevaar, en het is niet aan te nemen, dat Monet dit niet wist.
Als er Monet iets aan gelegen was, den brief te bemachtigen, dan moest hij ook meer van de zaak afweten. Vermoedelijk kende hij den inhoud of den afzender, of beide. Dat de afzender van den brief dezelfde was
| |
| |
als de pleger van de aanslagen, was niet zeker, maar waarschijnlijk leek me dit wel, en ook, dat hij tevens de verstoorder van de nachtrust van mijnheer Donia zou zijn. Natuurlijk dacht ik aan den ontvluchten krankzinnige van Vic-Dessot. Toen deze den eersten aanslag pleegde, was zijn ontvluchting vermeld en Monet was niet thuis; was hij ook de pleger van den tweeden aanslag en kwam hij tevens in aanmerking als afzender van de brieven en voor het spelen van ‘de Schaduw van Capoulet’, dan kon dat alleen het geval zijn, als hij belangrijk méér vrijheid genoot dan men aan verpleegden in een krankzinnigengesticht pleegt toe te staan, en dat kon weer alleen gebeuren met medeweten van Monet. Zoo kwam ik er toe om aan te nemen, dat beiden onder één hoedje speelden. Dat beide heeren ook met de geldvervalsching iets te maken hadden, werd mij duidelijk, toen ik kennis nam van het signalement van den ontvluchten krankzinnige. In Toulouse is namelijk herhaaldelijk valsch geld in omloop gebracht door een man met een rood lidteeken boven het rechteroog!
Die ‘ontvluchting’ van den patiënt is natuurlijk een leelijke streep door de rekening van Monet geweest. De hoofdverpleegster, die gisteravond gearresteerd is, heeft daarover een verklaring afgelegd. Monet was afwezig en de hoofdverpleegster, die in de meening verkeerde, dat Monet nog thuis was, ging eveneens uit. Een van de andere verpleegsters heeft toen gemerkt, dat de patiënt er niet was en alarm geslagen. Toen de hoofdverpleegster terugkwam, was de heele inrichting in rep en roer. Zij wist natuurlijk wel, dat het geen gewone ontvluchting betrof, maar de steen was nu eenmaal aan 't rollen. Zoo meende ook Monet,
| |
| |
toen hij het geval vernam, niet beter te kunnen doen, dan de grootst mogelijke ruchtbaarheid aan het ‘ontvluchten’ te geven, en misschien was dat in zijn omstandigheden ook nog wel het beste. De hoofdverpleegster wist overigens lang niet alles. Zij was er mee op de hoogte, dat er valsch bankpapier gemaakt werd en heeft voor haar stilzwijgen belangrijke sommen ontvangen. Maar zij wist niet, wie de eigenaardige patiënt, die zich daarmee belastte, eigenlijk was; althans, zij ontkent dat met groote stelligheid.
Ik hield het direct voor waarschijnlijk, dat de aanslagen gepleegd zouden zijn door een familielid van de De Fontenay's. Het behoefde juist geen broer van den graaf te zijn, maar de veronderstelling, dat een laterale erfgenaam, die immers slechts op een klein gedeelte van het landgoed aanspraak zou kunnen maken, de misdaden op zijn geweten zou hebben, lag niet voor de hand. Daarom twijfelde ik er aan, of die beide broers van den graaf wel werkelijk dood waren, en vooral wat den eenen betrof, die naar Afrika was gegaan. De nervositeit van den graaf, die door de brieven wist, met wien hij te doen had, versterkte mijn twijfel. Wat er in die brieven stond, weten we nog niet. Monet is in elk geval bang geweest, dat de tweede brief een mededeeling bevatte, die voor hem gevaarlijk kon worden.
Na mijn conferentie met den inspecteur concludeerde ik, dat de voornaamste schuldigen gezocht moesten worden in de inrichting van Dr. Monet. Daar ging ik dus gistermorgen op onderzoek uit. Om het heele complex van gebouwen en tuinen heen loopt een muur, en in dien muur vond ik het poortje, dat mijnheer
| |
| |
Donia gezien heeft. Onder den steen daarnaast lag een andere, platte steen; daar waren versche vingerafdrukken op en er naast voetsporen van een vrouw. Ik vermoedde toen dadelijk, dat die steenen een geïmproviseerde brievenbus vormden.
Ik heb er een beetje slag van, mij te vermommen en ben in verschillende gedaanten den tuin en het huis binnengedrongen. Daarbij had ik nogal geluk. Ik slaagde er in, een gesprek af te luisteren van Monet en de hoofdverpleegster - ik wist toen meteen, dat ze bij elkaar hoorden - waaruit ik opmaakte, dat er dien avond ‘gewerkt’ zou worden, als er bericht kwam. Monet merkte op, dat het bericht niet kon komen vóór zes uur. Tegen dien tijd moesten wij dus bij het poortje zijn.
Ik had natuurlijk de politie kunnen requireeren en de lui gewoon in het gesticht laten gevangennemen. Maar dit had veel tegen. Het bewijsmateriaal was nog uiterst zwak en het was er mij vóór alles om te doen, te weten te komen, wáár het laboratorium van de geldvervalschers was. Het behoorde tot mijn opdracht, die schuilplaats te ontdekken. Bij een gewone arrestatie van Monet c.s. was het gevaar groot, dat de handlangers buiten de inrichting, die natuurlijk ook den moord op Vergniaud op hun geweten hebben, gelegenheid zouden vinden, de werkplaats te ontruimen en alle sporen te vernietigen òf in veiligheid te brengen. En in het laatste geval zouden ze ergens anders hun werk weer kunnen opvatten. Daarom leek de andere methode mij beter en het resultaat heeft bewezen, dat ik gelijk had. Dat de hoofdaanleggers er slecht afgekomen zijn, ligt aan omstandigheden buiten mijn wil.
| |
| |
De jonge man, dien we in de werkplaats gesnapt hebben, heeft een volledige bekentenis afgelegd. Het is een ontslagen typograaf. Hij heeft de namen van zijn mede-schuldigen genoemd. Als de politie ze nog niet in handen heeft, zullen ze vandaag of morgen wel gepakt worden.’
Crampton zweeg.
Wij zaten op het terras aan de achterzijde van het restaurant, aan den oever van de Ariège, die speelsch en dartel voortstuwde over steenen en rotsblokken.
De detective gooide het puntje van zijn sigaar in het schuimende water en stak een andere op.
‘Er zijn nog verscheiden duistere punten in deze zaak,’ vervolgde hij. ‘Het is de vraag of ze allemaal opgehelderd zullen worden. Van de twee personen, die de voornaamste inlichtingen zouden kunnen geven, is de eene dood, en of de andere er het leven zal afbrengen, is twijfelachtig. Hoe de broer van den graaf De Fontenay er in geslaagd is, onder zijn eigen naam te verdwijnen en onder een anderen naam zijn leven voort te zetten - het is de vraag, of zelfs Monet daarmee op de hoogte was. Wat de man in de bibliotheek van het kasteel moest uitvoeren, weten we ook nog niet. Maar de veronderstelling ligt voor de hand, dat er een geheime trap bestaat, waarlangs men een onderaardschen verbindingsweg bereiken kan met de grot, waar het laboratorium gevestigd was.
De rol van Vergniaud is ook nog niet duidelijk, en die kan het zelf ook al niet meer vertellen.... Maar er is één, die als getuige nog van belang kan zijn, en dat is de moeder van Vergniaud, die door den schok
| |
| |
haar geestvermogens teruggekregen schijnt te hebben. Ik ben benieuwd, wat die mettertijd te onthullen zal hebben.
U ziet, heeren,’ besloot Crampton lachend, ‘dat punt 9 van mijn lijstje ook nog eenige aandacht waard was!’
|
|