De tweede arrestatie ging gemakkelijker dan de eerste. Terwijl ik mijn revolver op hem gericht hield, deed de detective hem de handboeien aan. Deze man, een bleek, ongunstig uitziend jongmensch, was dezelfde, die het briefje onder den steen gelegd had.
Bankbiljetten lagen op de tafel. Twee kleine handpersen, schroeven, cliché's, stempels, papier - een heel arsenaal voor het fabriceeren van banknoten was aanwezig.
Wij aanvaardden den terugtocht. De gevangene ging gewillig mee.
Buiten wachtte de inspecteur met den anderen arrestant. Het was een stille, maanlichte avond; reuzig rezen de rotsgevaarten en men zou de heele omgeving voor een sprookjesdécor hebben kunnen houden, als hier niet twee geboeide misdadigers hadden gestaan, wachtend op de aardsche gerechtigheid.
Crampton maakte de touwen los van den eerstgevangen boef; hij bond hem evenwel een touw om zijn middel, dat hij van achteren vasthield. De man bood nu geen tegenstand meer.
‘Het kortste pad naar den rijweg!’ beval de detective.
Zoo vingen wij den tocht aan door het bosch; de inspecteur voorop met den bleeken slungel, daarna Crampton met zijn gevangene aan het touw, ik, als nuttelooze toeschouwer, achteraan.
Wij kwamen weer bij Crampton's wagen. De beide misdadigers werden achterin geplaatst en met touwen aan elkaar gebonden. De inspecteur ging tegenover hen zitten, ik naast den detective voorin.
De wagen zwenkte de oprijlaan in van het kasteel.