bracht. Een beetje wit kalkstof, dat duidelijk te onderscheiden was van het grijze, min of meer vlokkige kamerstof, lag op de boekenplanken.
Crampton was nog een heele poos met zijn loupe in de weer. Daarna richtte hij zich op.
‘De schaduw van Capoulet heeft blijkbaar geweten, dat de bibliotheek een geheim bevatte, dat niet de boeken betrof, maar de wanden die er achter zijn,’ zei hij lachend. ‘Hij heeft hier steekproeven genomen.’
Hij richtte zich tot Firmin en vroeg:
‘Is u iets bekend van een verborgen trap, een geheime nis of iets dergelijks?’
‘Ik heb er nooit van gehoord. Maar er bestaat een oud boek.... Een van mijn voorouders heeft in de 18e eeuw een boek over Capoulet geschreven. Ik heb het wel eens in handen gehad. Er staat een heele beschrijving van het kasteel in.’
Ik begreep, dat het dit boek was, waar de graaf De Fontenay den dag van onze aankomst over gesproken had.
Firmin liep zoekend langs de rijen en kwam vrij spoedig met een groot, gebonden boek naar ons toe.
‘Dit moet het zijn,’ verklaarde hij. ‘Het is een privé-druk, het werk bestaat slechts in enkele exemplaren.’
De detective bekeek het boek aan alle kanten en bladerde er in.
‘Er missen bladzijden uit,’ zei hij. ‘Kijkt u maar. Het gaat van pagina 102 over op 107.’
Men kon duidelijk zien, dat de bladzijden er uit gescheurd waren.
‘En het is ook nog niet lang geleden gebeurd,’