| |
| |
| |
XVI
Monique in moeilijkheden.
De deur ging open en Rose kwam binnen.
‘Wat is er?’ vroeg de inspecteur.
Verlegen kwam het dienstmeisje een paar stappen dichterbij.
‘Ik.... ik heb nog wat vergeten....’ zei ze haperend.
Ik herinnerde mij de aarzelende beweging, die het meisje gemaakt had, toen ze de kamer uitging. Ik wist niet, wat ze te vertellen zou hebben, maar instinctmatig voelde ik, dat het niet veel goeds beteekende voor Monique.
De inspecteur maakte een gebaar van ongeduld.
‘Straks,’ zei hij. ‘Op 't oogenblik kunnen we je hier niet gebruiken. Ik zal je wel laten roepen. Niet voor de deur blijven staan hoor, en geen lawaai maken op de gang.’
Zonder nog een woord te spreken verliet het meisje de kamer weer.
‘Nog een paar vragen, mademoiselle,’ wendde de heer Armandy zich opnieuw tot Monique. ‘Na dat korte gesprek met Vergniaud ging u dus naar huis?’
‘Ja.’
‘Hoe kwam u het bericht van den aanslag op uw vader te weten?’
| |
| |
‘Madame Lamond vertelde het mij. Ik ben toen dadelijk naar deze kamer gegaan.’
‘Heeft u daarna het huis nog weer verlaten?’
‘Neen. Nadat de maire me ondervraagd heeft, ben ik naar mijn kamer gegaan, en daar ben ik gebleven tot u mij liet roepen.’
‘Goed. Dan iets anders, mademoiselle. Men zegt, dat u de laatste dagen opviel door een zekere nervositeit. Was er iets, dat u hinderde? U vindt mijn vraag misschien onbescheiden, maar het zou kunnen zijn, dat er iets gebeurd is, dat, zonder dat u het kunt vermoeden, met den aanslag op uw vader in verband stond.’
‘Ik zou niet weten, wat dat kan zijn,’ zei Monique koel. ‘En ik heb mij de laatste dagen in 't geheel niet nerveus gevoeld; daar zou trouwens ook niet de minste reden voor geweest zijn.’
‘Heeft u soms aan mijnheer uw vader opgemerkt, dat hij nerveus was?’
‘Mijn vader is al een heelen tijd wat zenuwachtig. Een bepaalde oorzaak zou ik u niet kunnen noemen.’
‘Volgens het getuigenverhoor heeft uw vader een paar maal een brief ontvangen, waar hij van geschrokken is. Weet u daar iets naders van?’
‘Absoluut niet.’
‘Een van die brieven heeft u den graaf vanmiddag zelf gegeven. Dat herinnert u zich toch nog wel?’
‘Zeker. Martin gaf mij dien brief in de gang.’
‘En u heeft, toen u hem aan uw vader overhandigde, niet gemerkt, dat hij schrok?’
‘Neen.’
De inspecteur speelde met zijn potlood.
| |
| |
‘Uw inlichtingen kloppen niet heelemaal met de andere getuigenverklaringen, mademoiselle,’ zei hij na eenige seconden.
Monique zweeg.
‘Vooral verbaast mij uw mededeeling,’ vervolgde de heer Armandy, ‘dat u Vergniaud om kwart over negen, of hoogstens een paar minuten later, bij zijn huis gezien heeft. Mijnheer Donia heeft namelijk verklaard, dat hij op dien tijd Vergniaud hier in het park heeft gezien.’
‘Dat weet ik,’ hernam ze, blijkbaar op deze opmerking voorbereid. ‘Mijnheer Donia heeft het mij verteld.’
Met eenige verbazing keek de inspecteur mij aan.
‘Heeft u met mademoiselle over het geval gesproken?’ vroeg hij.
‘Ja,’ antwoordde ik kalm. ‘Was dat verboden?’
‘Wij hebben allemaal over het geval gesproken,’ baste professor Chalosse. ‘Waar moesten we anders over praten!’
De inspecteur ging niet op onze opmerkingen in.
‘U was zeker wel verbaasd, toen mijnheer Donia u dat vertelde,’ zei hij tegen Monique.
‘Natuurlijk,’ hernam het meisje kalm. ‘Ik heb dan ook tegen mijnheer Donia gezegd, dat hij zich moet hebben vergist.’
‘Ja,’ merkte de heer Armandy op, ‘in elk geval moet een van u beiden zich vergist hebben. Dat zal te zijner tijd wel blijken. Of zou het misschien mogelijk zijn, dat de vergissing direct opgehelderd werd?’
Wij zwegen beiden. Ik wist, dat Monique op dit oogenblik niet oprecht was, maar ik voelde mij niet geroepen om tusschenbeide te komen.
| |
| |
De inspecteur wachtte enkele seconden.
‘Nu,’ zei hij kalm, ‘dan gaan we maar weer verder. Blijft u hier nog lang logeeren, mijnheer Donia?’
‘Ik had gedacht, hier nog ongeveer een week te blijven,’ zei ik. ‘Maar ik weet niet, of ik na de gebeurtenissen van vandaag, en vooral na den aanslag op mijnheer De Fontenay....’
‘Juist in verband met die gebeurtenissen zou de politie het op prijs stellen, als u nog wat hier bleef,’ onderbrak hij me. ‘Het zou kunnen zijn, dat we u de volgende dagen nog wat te vragen hadden.’
Half en half maakte ik uit de woorden van den inspecteur op, dat hij op de een of andere manier verdenking tegen mij koesterde, dat hij er mij althans van verdacht, hem niet geheel en al volgens de waarheid te hebben ingelicht.
Er werd opnieuw geklopt.
Martin kwam binnen en diende den maire aan, die enkele oogenblikken later de kamer intrad.
De inspecteur bleek den heer Perronet te kennen en hij behandelde hem met het respect, dat hij den magistraat verschuldigd was. Deze maakte geen misbruik van zijn ambtelijke meerderheid. Hij scheen het zeer warm te hebben en veegde geagiteerd met zijn zakdoek het zweet van zijn voorhoofd.
‘Ik was natuurlijk wel eerder gekomen,’ zei hij hijgend, ‘als niet dat ellendige geval met dien krankzinnige....’
‘Ja, ja,’ zei de inspecteur, ‘daar ben ik al mee op de hoogte. Ik heb ook gehoord, dat u al een voorloopig onderzoek naar den moordaanslag op mijnheer De Fontenay heeft ingesteld.’
| |
| |
‘Zeker, zeker.’
‘Kunt u er zich mee vereenigen, dat ik de ondervraging voortzet? Ik was juist bezig, mademoiselle het een en ander te vragen. Wij kunnen dan straks onze uitkomsten vergelijken.’
‘Parfaitement,’ zuchtte de maire, terwijl hij amechtig op een stoel neerzeeg.
De inspecteur wilde zijn onderzoek voortzetten, maar opnieuw kwam er stoornis.
Een van de agenten kwam binnen met de boodschap, dat Vergniaud niet thuis was. Zijn familie had niet geweten, waar hij was.
‘Zijn moeder en zijn zuster waren thuis,’ vertelde de agent. ‘We hebben die twee vrouwen meegebracht. De moeder is geloof ik een beetje....’
Hij raakte met den wijsvinger zijn voorhoofd aan.
‘Dat komt uit,’ zei de heer Perronet. ‘Die arme vrouw is gek. Het is nutteloos, haar te ondervragen.’
‘Allebei wachten,’ besliste de inspecteur. ‘Laat dat dienstmeisje binnenkomen van zoo even.’
De agent keek hem vragend aan. Maar de heer Vinet kwam al achter de tafel vandaan, verliet de kamer en kwam enkele oogenblikken later met Rose terug.
De inspecteur keek haar scherp aan.
‘Jij had wat te vertellen, is 't niet?’
‘Ja meneer....’
Ze wierp een schuwen blik op Monique, die, uiterlijk kalm, voor zich keek.
‘Als je nou maar niet meer begint met onzinnige spookverhalen. Daar schieten we niet mee op.’
‘Neen meneer, het is heel wat anders.... Het is over....’
| |
| |
Opnieuw keek ze naar Monique.
En toen, opeens uitbarstend, ratelde ze af:
‘Het kan me niet schelen, dat ik ontslagen word. Ik wou toch al weggaan; dat heb ik al tegen u gezegd. Francine en ik hebben vanmiddag iets gezien. Iets verschrikkelijks. Martin wil niet hebben, dat we het zeggen, maar ik zeg het tòch. U is van de politie, mijnheer, en als ik u niet de waarheid vertel, ga ik misschien zelf de gevangenis in. Daarom zeg ik het.’
Ze hield een oogenblik op om adem te scheppen.
De stilte woog zwaar op ons allen. Ik voelde, dat er iets komen zou, dat voor Monique noodlottig moest zijn.
‘Francine en ik hebben vanmiddag wat gezien van mademoiselle,’ vervolgde Rose met neergeslagen oogen. ‘Wij zagen mademoiselle op de gang. Ze keek heel behoedzaam om zich heen; het was duidelijk, dat ze niet gezien wou worden. Toen sloop mademoiselle de wapenzaal binnen.... Francine en ik keken om den hoek van de deur.... wij zagen, dat mademoiselle een revolver uit het wapenrek nam.... ik kan u de leege plaats in het rek aanwijzen, mijnheer!’
‘Verder,’ zei de inspecteur, toen het meisje zweeg.
‘Mademoiselle bekeek de revolver een poosje en kwam er toen mee naar de deur toe. Wij liepen hard weg en zagen om een hoekje van de gang, dat mademoiselle de trap opging.’
‘Had mademoiselle toen de revolver bij zich?’
‘Dat konden we niet zien. Maar mademoiselle had haar taschje bij zich; daar moet zij natuurlijk in gezeten hebben.’
Ze zweeg weer eenige oogenblikken en vervolgde toen:
| |
| |
‘Het is er mij natuurlijk niet om te doen mademoiselle ergens van te beschuldigen, maar ik moet toch alles zeggen, wat ik weet. Ik heb niets tegen mademoiselle; ze is altijd goed voor me geweest en u moet niet denken....
‘Ja, ja, laat dat maar,’ viel de inspecteur haar in de rede. ‘Het gaat alleen om de feiten. - Wel mademoiselle,’ wendde hij zich tot Monique, ‘wat heeft u op deze verklaring te zeggen?’
Monique beheerschte zich.
‘Ik heb u al gezegd, dat ik er bezwaar tegen heb, in het bijzijn van het dienstpersoneel ondervraagd te worden,’ antwoordde ze met trillende stem.
‘Goed, mademoiselle,’ hernam de heer Armandy. ‘Op 't oogenblik kan dat nog wel vermeden worden. U kunt voorloopig wel heengaan, maar ik zou straks nog wel even met u willen praten.’
Zwijgend verliet Monique de kamer.
Ongerust keken professor Chalosse en ik elkander aan. Waar moest dit op uitloopen? De verklaring, die door het dienstmeisje was afgelegd, was ongetwijfeld bezwarend voor Monique, al kon ik niet gelooven, dat het meisje bij den aanslag op haar vader ook maar in de verste verte betrokken was.
Het was een nieuw raadsel bij al de vorige.
Francine werd binnengeroepen en bevestigde onder tranen de verklaring van Rose. Daarna moest Martin weer in de kamer verschijnen. Deze bleek eerst van het geval met de revolver gehoord te hebben, nadat beide dienstmeisjes de eerste maal in verhoor genomen waren.
‘En u was er tegen, dat zij die bijzonderheid aan
| |
| |
de politie zouden meedeelen, zooals ik hoor,’ zei de inspecteur met eenige scherpte in zijn stem.
‘Ja mijnheer, ik heb Rose afgeraden om het te zeggen,’ beaamde Martin rustig.
‘En waarom?’
‘Omdat het toch niets van beteekenis kan zijn.’
‘Hoe weet u dat zoo zeker?’
‘Maar mijnheer, u gelooft toch niet, dat mademoiselle de hand kan hebben in een aanslag op haar vader?’
Zijn stem trilde van verontwaardiging.
De inspecteur trachtte hem gerust te stellen en ging daarbij tactisch te werk.
‘Natuurlijk geloof ik dat niet,’ zei hij, ‘maar wanneer mademoiselle die revolver heeft weggenomen, dan moet ze daar een reden voor gehad hebben. De politie heeft het recht om te weten, wat die reden is. Die dienstmeisjes hebben niets meer gedaan dan haar plicht, door ons zoo volledig mogelijk in te lichten. En wanneer mademoiselle onschuldig is, dan heeft ze ons slechts op te geven, waarom ze die revolver wegnam, en de zaak is gezond. Je had geen moeite hoeven te doen, vriend, om de getuigenissen van de dienstmeisjes te verhinderen.’
‘Och mijnheer,’ zei de oude man met bewogen stem, ‘ik wilde mademoiselle alleen maar bewaren voor een nieuwen schrik. De aanslag op mijnheer den graaf heeft haar al zoo aangegrepen....’
De inspecteur knikte.
‘We zullen er maar niet verder over spreken,’ zei hij. ‘Ik neem aan, dat u gehandeld heeft met een goede bedoeling.’
|
|