dat hier wel eens wat gebeuren zou. Er waren trouwens allerlei vreemde verhalen in omloop over het kasteel.
‘Wat zijn dat dan voor verhalen?’ vroeg de inspecteur.
‘Nu ja....’ zei ze aarzelend, ‘van “De Schaduw van Capoulet” en zoo.... iedereen praat er over....’
De inspecteur begon verachtelijk te lachen.
‘Dus het spookt hier?’
‘Dat zeg ik niet, mijnheer....’
‘Nu, heb jij zelf wel eens wat gezien hier in huis, dat je bang maakte?’
‘Neen, ik niet.... ik heb nooit wat gezien.... Maar er zweven hier wel eens gedaanten om het huis heen....’
‘En je hebt nooit wat gezien!’
‘Neen, ik niet, maar.... de jongen, waar ik verkeering mee heb....’
‘Ja, die zal hier wel eens om het huis heen zwerven,’ zei de inspecteur gemoedelijk.
‘Neen, ik bedoel hèm niet.... maar hij heeft ze wel eens gezien!’
‘Zoo. Hoe heet die jonge man?’
‘Moet ik dat zeggen?’ vroeg ze verschrikt.
‘Ja natuurlijk. Of is het soms geen nette jongen?’
‘O ja, mijnheer. Hij heet Emile Bourdon. Hij is een neef van den boschwachter van het kasteel.’
‘Nu, zeg dan maar tegen Emile, dat hij, als hij inlichtingen geven kan, maar eens bij me moet komen in Tarascon.’
‘Jawel mijnheer.’
De inspecteur scheen niet veel waarde aan de mededeelingen van de amoureuze keukenmeid te hechten.