De assistent, die tot nog toe ijverig had zitten schrijven, kwam achter de tafel vandaan. Voor het open venster wees ik hem den boom aan, waarvan de omtrekken uiterst vaag in de duisternis te zien waren; daarna verliet hij snel de kamer.
De inspecteur wendde zich weer tot Martin.
‘Wilt u mij de namen van de dienstboden opgeven?’
‘Behalve mijn persoon zijn hier vier personen in dienst,’ antwoordde Martin. ‘Lamond, de chauffeur en zijn vrouw, de linnenmeid. Verder Francine, de kamenier van mademoiselle en Rose, de keukenmeid.’
‘Mijnheer De Fontenay heeft toch twee kinderen, is 't niet?’ vroeg de inspecteur. ‘Waar is mijnheer Firmin?’
‘Die is op reis. Mijnheer Firmin komt morgen thuis.’
‘Goed. Roep mademoiselle, of neen.... dat kan straks nog wel. Vertel me eens: was het heele dienstpersoneel thuis, toen de aanslag gepleegd werd?’
‘Lamond niet,’ antwoordde Martin. ‘Die is naar familie van hem in Vic-Dessot. Hij heeft vanmiddag en vanavond van mijnheer den graaf vrijaf gekregen.’
‘Goed. Wil je de anderen dan even hier laten komen?’
Martin ging de kamer uit.
De inspecteur dacht eenige oogenblikken na.
‘Logeert u hier voor de eerste maal, m'sieur Donia?’ vroeg hij, terwijl hij mij strak aankeek.
Naar het mij voorkwam, klonk er eenige scherpte in zijn stem.
‘Ja,’ zei ik, ‘ik ben hier nooit eerder geweest.’
‘En u?’ vroeg hij aan professor Chalosse.