De dragers brachten den patiënt weg, stil en zorgzaam. Dr. Monet en professor Chalosse volgden.
Ik bleef met Monique alleen in de kamer.
Een oogenblik dacht ik er over, de anderen te volgen, om mij het pijnlijke van het samenzijn met het meisje te besparen. Maar ik voelde, dat het lafheid zou zijn, als ik ging; daarom bleef ik, ook al wist ik, dat ik niets voor haar kon doen. Ik was verlegen met mijn houding.
Monique sloeg haar betraande oogen op en keek mij aan met een vreemden, peinzenden blik.
‘Ik wilde, dat ik u kon helpen, mademoiselle,’ zei ik onhandig. ‘Ik wil mij niet indringen in uw persoonlijk leven, maar ik zie, dat u verdriet heeft.... en ik zou willen, dat ik daar iets aan kon doen....’
Een vage glimlach gleed over haar gelaat.
‘U is een goed mensch, mijnheer Donia,’ zei ze zacht; ‘ik stel uw medegevoel op prijs, maar u kunt niets voor mij doen.... Niemand kan iets voor mij doen.’
Ik durfde den naam van Dr. Monet niet uit te spreken. Maar ik dacht aan Firmin. Ik wist niets van de verhouding tusschen hem en zijn zuster, maar ik kende Firmin als een goeden, hartelijken jongen.
Daarom zei ik:
‘Kan uw broer ook niets voor u doen? Ik heb zoo even een brief van hem ontvangen; hij komt morgenmiddag thuis.’
‘Firmin,’ zei ze, ‘ja, misschien. Ik ben blij, dat hij thuis komt. Is u goed met hem bevriend?’
‘Ja,’ zei ik, eenigszins verbaasd over deze vraag, ‘wij zijn goede vrienden. In Parijs gaan wij veel met