‘Zoo is het,’ bevestigde de oude knecht. ‘Maar ik geloof, dat alles komt door den brief, dien mijnheer de graaf vanmiddag ontvangen heeft.’
‘Wat zeg je?’ vroeg Dr. Monet haastig. ‘Wat voor een brief?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Martin. ‘Maar het was voor de tweede maal, dat er zoo'n brief kwam.’
Met gedempte stem voegde hij er bij:
‘Een brief, die mijnheer den graaf nerveus maakte.’
Monet wierp een snellen blik op den gewonde. Deze lag stil, met gesloten oogen.
‘Alles zal later wel blijken,’ zei hij.
En zich tot den maire wendende, vervolgde hij:
‘Als u vragen moet stellen, doet u dat dan alstublieft in een andere kamer, en niet hier. De patiënt moet absolute rust hebben; hij mag niet verhoord worden.’
‘Goed dokter, goed,’ zei de heer Perronet een beetje verschrikt. ‘Zooals u verkiest. Wil mijnheer Donia mij dan maar even volgen? En u ook, mademoiselle, gaat u ook even mee, als u wilt.’
Wij voldeden aan zijn verzoek. De veldwachter, die nog geen woord gesproken had, begeleidde ons met een ernstig gezicht.
‘Wijst u ons maar een vertrek aan, mademoiselle,’ zei de maire vriendelijk.
Monique ging ons voor naar de groote achterkamer en nu begon de burgemeester opnieuw te vragen. Zijn onderzoek had evenwel niets van een geregeld verhoor; de goede heer Perronet, die blijkbaar met de zaak erg verlegen zat, putte zich uit in verontschuldigingen.
Ik vertelde niet alles, wat ik wist. Ik zweeg er over,