gelaat gezien tegen den donkeren stam van een zwaren beukenboom naast het huis; een vaal-bleek gelaat, dat ik kende. Ik kon mij niet vergissen: onder dien boom stond de jonge Vergniaud!
Op hetzelfde oogenblik was het voorbij; inktzwarte duisternis heerschte weer om het huis; met ruischenden val daalde de loodrechte regen....
Ontzet week ik terug in de kamer. Martin was nog neergeknield bij het lichaam van zijn meester en keek mij radeloos aan. Hij had de kleeding van den graaf opengemaakt; een wond in de borst was zichtbaar. Professor Chalosse stond zwijgend bij de tafel.
De deur van de kamer stond open; een paar dienstboden keken met verschrikte gezichten om den hoek.
‘Mijnheer de graaf leeft,’ zei Martin met trillende stem, maar hij zal doodbloeden als er niet gauw een dokter komt. Francine, het verbandkistje, gauw!’
Een van de dienstmeisjes verwijderde zich snel.
‘Ik zal Dr. Monet halen!’ zei Chalosse, op wien de Pernod op eenmaal geen uitwerking meer bleek te hebben. ‘Hij is immers naar den maire?’
‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Hij zal wel op zijn motorfiets gegaan zijn.’
‘Ik neem mijn wagen,’ hernam de professor, naar de deur gaande. ‘Leg maar een voorloopig verband aan.
Meteen was hij weg. De wind begon krachtig op te steken en er kletterden groote hagelsteenen neer. De gordijnen kwamen in wapperende beweging. Ik sloot het venster. Het onweer leek nog in hevigheid toe te nemen; de bliksem was niet van de lucht en ratelende donderslagen gingen in elkaar over.
Het dienstmeisje kwam terug met den verband-