‘Wat gaat u dat aan?’ weer-vroeg ik norsch.
Ik voelde me allesbehalve op mijn gemak, maar eenig vertoon van onverschilligheid en trots leek me in de gegeven omstandigheden nog het beste.
‘Wij moeten dat pakje hebben.’
‘Dan moet u zien, dat u het krijgt,’ hernam ik op denzelfden toon. ‘Het pakje is mij, zonder dat ik er op verdacht was, in de handen geduwd. Ik wist in 't geheel niet, wat ik er mee beginnen moest. Ik....’
Maar ik voltooide den zin niet. Een oogenblik was ik van plan te zeggen, wat ik met het mysterieuze pakje gedaan had, maar ik bedacht me. Waarom zou ik rekenschap verschuldigd zijn aan deze drie ongure snuiters?
‘Ik heb het niet meer,’ zei ik laconiek. ‘En nu verzoek ik u, mij door te laten; ik heb geen zin om me hier door den eerste den beste te laten ophouden.’
Opnieuw probeerde ik mijn pad vrij te maken, maar de man, die gesproken had, stootte mij met een onzachte beweging terug. Ook zag ik, dat een van zijn beide kameraden een revolver te voorschijn haalde.
‘Ik zal me bij de politie over u beklagen!’ riep ik woedend.
‘Misschien krijgt u daar later gelegenheid voor,’ zei mijn forsche tegenstander, die een zekere gemoedelijkheid over zich had. ‘Voorloopig doet u wat wij willen. Als u wegloopt, schieten we u dood.’
Dit was geen aangenaam vooruitzicht. Ik herinnerde mij, dat ik, onder den indruk van mijn ongelukkige liefde, nog niet lang geleden wel eens naar den dood verlangd had, als ik eenzaam langs de kade van de donkere Seine liep, die zooveel geheimen kent....