| |
| |
| |
Niemandsland
We waren die dag met onze afdeling verder getrokken, maar van de oorlog hadden we nog niet veel gemerkt. Uit boeken herinnerde ik me foto's van vuile, ongeschoren soldaten, die met open mond achterover in een modderige loopgraaf lagen te slapen. Wij waren gewassen en geschoren en hadden uitstekend geslapen, onze voertuigen waren in goede conditie, het landschap zag er vredig uit. Niets wees erop, dat het land in een burgeroorlog gewikkeld was. Hoe wij bij de republikeinen terechtgekomen waren, was ons niet duidelijk; of we zouden vechten en of we aan deze kant zouden vechten wisten we niet. Misschien zochten de officieren morgen aansluiting bij de monarchisten, als hun dat veiliger of voordeliger leek.
Ik zat op de achterklep van de truck en zag de weg onder mij door schuiven. Het was de laatste wagen van de colonne, zodat ik een vrij uitzicht had over het herfstlandschap. De boeren werkten op het land alsof er niets aan de hand was. Achter mij, onder de kap van de wagen, was het rokerig en benauwd.
Toen we een dorp binnenkwamen, stopten we. De chauffeur kwam naar achteren en zei, dat de hele zaak vast zat. Ik sprong van de wagen en liep langs de colonne naar voren; uit alle wagens kwamen soldaten. Officieren stonden druk met elkaar te overleggen; soldaten gingen om hen heen staan en probeerden iets van het gesprek op te vangen. Al gauw wist iedereen, welke moeilijkheden er waren. In het dorp waar we zojuist waren binnengereden, bevonden zich monar- | |
| |
chistische troepen. Republikeinen en monarchisten trokken in tegenovergestelde richting langs dezelfde route naar garnizoensteden om de bewapening en de uitrusting aan te vullen. Op een treffen was men niet voorbereid en men voelde er ook niets voor.
De officieren werden zo door de nieuwsgierige soldaten gehinderd, dat ze niet rustig konden beraadslagen. Ze maakten zich uit de omstanders los en liepen naar een villaatje, dat achter een keurig onderhouden bloementuin op enige afstand van de weg lag. En kwam een oud echtpaar aan de deur; de vrouw scheen tegenwerpingen te maken, maar de man deed onderdanig en hulpvaardig tegen de officieren. Ze gingen het huis binnen en we zagen hen even later in de voorkamer om de tafel zitten.
De soldaten werden het wachten moe en met vele anderen slenterde ik het dorp in. De officieren hadden geen orders achtergelaten en de onderofficieren lieten zich niet zien.
Er heerste in het dorp een geweldige drukte; de straten waren vol auto's en soldaten. Zij droegen dezelfde uniformen als wij. Dat zij monarchisten waren, interesseerde ons niet. Wie kon trouwens de partijen onderscheiden? Alleen aan een naam op de mouw was te zien, dat wij tot verschillende regimenten behoorden.
Bij de anderen zag ik jongens die ik goed kende, ik had ze bij militaire oefeningen of sportwedstrijden ontmoet; sommigen zagen familieleden.
Het werd duidelijk, dat de officieren de grootste moeite zouden hebben de militairen te hergroeperen. Op het trottoir zaten soldaten van de verschillende partijen met elkaar te kaarten. Er klonk een geroes van honderden stemmen.
De monarchistische officieren hadden zich in het raadhuis
| |
| |
teruggetrokken. Sommige soldaten beschouwden de toestand als een geweldige grap; ze geloofden al lang niet meer in een burgeroorlog. Ze meenden dat deze militaire reünie het eind van de hele affaire zou betekenen, maar anderen waren daar niet zo zeker van. Er werden plannen beraamd om afvaardigingen te sturen naar de vergaderende officieren om te zeggen, dat we geen oorlog wilden, maar in de algehele verwarring kwam niets tot stand. Ook het plan om er gezamenlijk in de vrachtauto's vandoor te gaan, bleek onuitvoerbaar. We wisten niet, waar we heen moesten. De soldaten die over een draagbare radio beschikten, probeerden berichten op te vangen maar de binnenlandse stations zwegen en de toestellen bleken te zwak om buitenlandse zenders op te vangen. We liepen verder het dorp in. In de volle straten kwamen we nauwelijks vooruit; ook over de trottoirs was het moeilijk lopen, want veel soldaten zaten tegen de gevels te rusten met hun benen voor zich uit gestoken. Ten slotte belandden we in een café. De militairen verdrongen zich bij het buffet, waar twee vrouwen, een moeder en een dochter, probeerden de klanten zo snel mogelijk te bedienen.
Ik kwam aan het uiteinde van het buffet terecht, op een plek waar ik voorlopg niets te drinken zou krijgen. Ik keek langs het front van lachende soldatenkoppen, en een onontwarbare kluwen uitgestoken handen naar koffie en bier. Naast mij, op de punt van het buffet, lag een stapel smoezelige tijdschriften. Ik bladerde ze zonder veel interesse door, totdat mijn aandacht getrokken werd door een foto waar met vette letters boven stond ‘Zijn laatste sigaar’. Eronder werd in cursieve letters verteld, dat de man op de foto naar het executieveld werd geleid. Hij had deelgenomen aan rebellie in ver vreemd land. De man stak de binnenplaats van
| |
| |
de kazerne over; naast hem liepen twee bewakers, ieder aan een kant met een handboei aan hem vastgeklonken. Op de achtergrond zaten soldaten aan een tafeltje te kaarten. De man was enkele dagen niet geschoren; hij droeg een te nauwe broek, waarvan de bovenste knoop niet dicht kon; zijn hemdsmouwen waren opgerold. Tussen zijn tanden had hij een sigaar, waaraan hij zo hard trok, dat hij zijn wangen hol naar binnen zoog. Duidelijk waren de zweetdruppels op zijn voorhoofd te zien. Hij liep met grote stappen iets voor zijn bewakers uit, alsof hij hen meetrok.
De drift waarmee de man naar zijn dood toe stapte, obsedeerde me. Ik bleef lang naar de foto kijken en telkens als ik verder gebladerd had, keerde ik naar de man met de sigaar terug.
Het werd stiller aan het buffet; de soldaten zaten, voorzien van dranken, aan de tafeltjes en de moeder ging rond om af te rekenen. Ik had nog niets gedronken.
Het meisje had zich omgedraaid om voor de spiegel achter het buffet haar haar, dat door de drukte was losgeraakt, in orde te brengen. Ik bekeek haar figuur. Ze merkte, dat ik op haar lette en keek vanuit de spiegel naar mij.
‘Heb je nog niets gehad?’ vroeg ze met een speld tussen haar lippen.
Ze had donkere ogen.
‘Zit het weer goed?’ lachte ze.
De koffie stond juist voor me, toen op straat een harde stem uit een luidspreker mededelingen begon te doen. De soldaten in het café stonden op en drongen naar de deur.
‘Moet jij ook niet luisteren?’ zei ze, toen het café leeg was.
Ik keek in mijn kop koffie.
‘Dan kom je straks terug voor een andere.’
| |
| |
Een militaire wagen kroop langzaam door de groene massa. Met regelmatige tussenpozen werd een mededeling omgeroepen.
Teneinde tot een duidelijk overzicht van de situatie te komen, moesten de militairen van het vierde regiment zich verzamelen op het plein voor het raadhuis; de militairen van het achtste moesten bijeenkomen in de grote kerk. Hier en daar ging spottend gelach op. De kerk, het café en het raadhuis lagen aan hetzelfde plein; ik was bij de eersten die de kerk binnenkwamen. Ik ging binnen door de grote deuren onder de toren en zocht een plaats achterin. Het was eigenlijk een belachelijke situatie, maar door de onzekerheid om wat ons te wachten stond bleef iedereen ernstig. Geleidelijk druppelden militairen binnen; sommigen schoven met een zekere routine een bank in. Naast mijn bank, tegen de wand, was een zwart marmeren praalgraf. Met gouden letters stond er een Latijnse tekst in gebeiteld. Een soldaat stond te tellen hoeveel plaatsen er in de kerk waren; aan de korte knikjes van zijn hoofd zou ik kunnen meetellen. De soldaten kwamen in drommen binnen en weldra was het hoge kerkgebouw voor het grootste gedeelte gevuld met groene uniformen. Op het plein hoorde ik motoren van auto's ronken, maar plotseling werd dit geluid gedempt. Ik kon daaruit afleiden, dat de deuren gesloten werden.
Van mijn plaats af zag ik, dat een klein zijdeurtje nog open stond. Zonder een ogenblik te overwegen wat ik deed, stond ik op en liep de kerk uit. Ik hoorde achter mij vragen waar ik heen ging, maar ik liep verder zonder om te kijken en ik kwam terecht tussen vrachtauto's die achter de kerk geparkeerd stonden. Ik stak het plein over en had het gevoel of duizend ogen op mijn rug gericht waren.
| |
| |
Het meisje in het café keek niet verbaasd, toen ik weer binnen kwam.
‘Je koffie is koud,’ zei ze.
Op het buffet lag de stapel tijdschriften nog; ik kon de verleiding bijna niet weerstaan de foto van de man met de sigaar weer op te zoeken. Toen het meisje de verse kop koffie voor mij neerzette, keek ze uit over het plein. Behalve de chauffeurs van de wachtende wagens was er niemand.
‘Is het niet gevaarlijk, dat je weggegaan bent?’ vroeg ze.
Ik haalde mijn schouders op, maar zij pakte de koffie die ze juist voor me had neergezet, weer op.
‘Kom mee naar achteren.’
In de grote keuken achter het café was haar moeder bij het fornuis bezig. Het meisje zette mij met mijn koffie aan tafel en begon te fluisteren met de moeder. Ik kon niet horen wat ze bespraken, maar het was niet moeilijk te raden, dat het over mij ging.
Het meisje kwam bij mij aan tafel zitten.
‘Ben je van plan er vandoor te gaan?’ vroeg ze.
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik heb helemaal geen plan; ik ben zo maar de kerk uit gelopen, toen ik merkte, dat deuren dicht gingen.’
De moeder zei, dat het meisje het café moest gaan opruimen. Ik wilde om de tijdschriften vragen die op het buffet lagen, maar zij was al weg. Het meisje bracht bladen vol vuile kopjes en glazen naar binnen en de moeder begon af te wassen; ze deed of ik niet in de keuken was. De buitendeur van het café ging open; de militaire politie kwam controleren, maar zij trof geen soldaten meer aan. Het meisje vertelde, dat de politie een papier op de deur had geplakt: militairen die zich nog niet bij hun onderdeel hadden gevoegd,
| |
| |
moesten zich voor vijf uur aan de politiepost melden; zij zouden aan hun commandant worden overgedragen. Wie zich niet meldde zou als deserteur worden beschouwd.
Ik besloot me niet te melden, maar ik begreep, dat ik hier niet blijven kon. Misschien was ik het liefst naar mijn onderdeel teruggekeerd, maar op het ogenblik was dat niet mogelijk en ik wist niet hoe de situatie zou zijn, als de soldaten de kerk verlieten. Uit de oproep van de politie kon ik opmaken, dat de soldaten tegen de avond uit het dorp zouden vertrekken. Met het meisje overlegde ik, wat ik het best kon doen. We besloten, dat ik zou proberen buiten het dorp te komen en dat ik daar de republikeinse colonne zou aanhouden als deze verder trok. Ik kon in de verwarring gemakkelijk mijn onderdeel zijn kwijtgeraakt; de soldaten die mij in de kerk gezien hadden, zouden mij niet verraden. Het meisje zag wel kans, mij naar een geschikte plek langs de weg te brengen.
Over mijn uniform had ik een regenjas van het meisje aangetrokken. De jas was me te klein, de mouwen waren veel te kort, maar toch viel nu bij het eerste gezicht niet op, dat ik een militair was. Het meisje liep voorop, eerst over smalle paden tussen tuinen, toen een bos in. Ik keek naar haar vlugge blote benen, naar de knieholte onder de grijze rok.
‘Het is niet ver; ik weet een mooi punt in een bocht, waar je een goed uitzicht hebt over de weg.’
We verlieten het pad en liepen over zachte bosgrond tot zij wees, dat door de struiken de weg schemerde. Bij een greppel trok ik de jas uit en legde die neer in het droge bruine blad. Ik vroeg het meisje of ze niet terug moest, maar ze zei, dat ze wilde blijven tot ik weg was.
Ik ging op mijn buik in de greppel liggen, zodat ik kon uit- | |
| |
kijken in de richting van het dorp. Het meisje kwam naast me; we lagen als soldaten in hinderlaag. Ik steunde op één arm en keek langs haar profiel. Naast haar oor zag ik een klein krulletje en ik begon ermee te spelen. Ze bleef stil liggen, maar toen ik zachtjes haar hals streelde, glimlachte ze en liet haar hoofd in het bruine blad rusten. Ik bleef in dezelfde houding liggen, met mijn hand onder mijn hoofd. Ik kon maar één hand gebruiken. Ik streelde haar hals, haar arm en toen ik met mijn vingers de korte mouw van haar blouse in ging, hoorde ik haar voeten ritselend in het blad bewegen.
‘Ze komen niet meer,’ zei ze, toen ik haar tegen me aan trok.
Haar hoofd gleed dieper de greppel in, zodat ik me half moest draaien om boven haar te komen. Toen het juist begonnen was, hoorde ik het geluid van motoren. Het meisje sloeg haar armen om mij heen. Haar hoofd lag schuin achterover en haar mond was iets open, waardoor het leek of ze lag te luisteren, maar ze begon zacht te bewegen, terwijl de colonne boven onze hoofden voorbijraasde.
Het geluid van de motoren was weggestorven, toen we opstonden.
‘Ik moet nu terug,’ zei het meisje.
Ze trok haar jas aan en begon het bos in te lopen, in de richting waaruit we gekomen waren. Toen ik haar ingehaald had, probeerde ik op het smalle bospad naast haar te komen, maar ze deed alsof ze het niet merkte; het scheen haar te hinderen, dat ik mee terug ging.
Als alles volgens plan verlopen was, zou er geen soldaat meer in het dorp zijn, als wij er terugkwamen.
Toen we bij het tuinhek waren, liep ze zonder omkijken
| |
| |
de tum door en het huis in. Ik bleef achter het huis staan, want ik wist niet waar ik heen moest. Ik hoorde geluiden op het plein. Terwijl ik langs het huis liep, keek ik door het zijraam in de keuken. Het meisje stond er met haar jas nog aan voor zich uit te staren; de moeder was bezig bij de aanrecht.
De monarchisten bleken niet vertrokken te zijn. Even was ik opgelucht, toen ik soldaten op het plein zag, maar ik begreep, dat ik in moeilijkheden zou kunnen raken, als men zou ontdekken tot welk regiment ik hoorde. Het café was donker; onder het licht van de buitenlamp hing het papier van de militaire politie met het bevel tot aanmelding. Op de stoep stonden soldaten; ze schonken geen aandacht aan me, maar ik schrok van de heftigheid waarmee ze de kansen van monarchisten en republikeinen bespraken. Wat was er gebeurd sinds de republikeinen het dorp verlieten? De gemoedelijke stemming van vanmiddag was verdwenen; jongens met wie ik een paar uur geleden vriendschappelijk had kunnen praten en kaarten, waren mijn vijanden geworden.
Onderofficieren liepen met groepjes soldaten door het dorp, blijkbaar om hen bij burgers in te kwartieren. Deze avond zou ik nog betrekkelijk weinig gevaar lopen, maar morgen zouden de monarchistische officieren ongetwijfeld orde op zaken stellen.
Ik liep het dorp uit in de richting waarin de republikeinen waren weggetrokken. Bij de grens van het dorp was een barricade opgeworpen en er stonden wachtposten. In het donker kon ik er vlak bij komen. Toen ik de schimmen van gewapende soldaten met de helm op zag, begreep ik, dat de oorlog begonnen moest zijn.
Het zou op dat ogenblik nog betrekkelijk eenvoudig geweest zijn, via binnenwegen het dorp uit te komen, maar ik
| |
| |
kon er niet toe besluiten. Ik kende het terrein niet, ik wist niet waar ik de volgende dag zou belanden en waarschijnlijk koesterde ik nog de hoop, dat ik bij het meisje zou kunnen terugkeren en aan de oorlog zou kunnen ontkomen.
Op de terugweg het dorp in, overwoog ik, me bij de monarchisten te melden, alsof ik uit overtuiging overgelopen zou zijn. Dan was ik waarschijnlijk veilig, maar nadat ik het fanatieke gesprek van de soldaten gehoord had en de gewapende wachten bij de barricade had gezien voelde ik in overlopen iets van verraad. Bovendien was ik mijn bewegingsvrijheid dan kwijt.
Het licht brandde weer in het café; de tafels en stoelen waren in een hoek opgestapeld en op de vloer waren soldaten bezig slaapplaatsen in gereedheid te brengen. Het meisje en haar moeder stonden achter de tapkast toe te kijken. Ik voelde een hevige jaloezie en moest me beheersen om niet naar binnen te gaan. De vrouwen keken nieuwsgierig naar de mannen die dekens uitvouwden op de vloer.
De soldaten gluurden naar het buffet en grinnikten onder elkaar. Ik kon niet zo dicht voor het raam blijven staan, want al een paar maal hadden ze in mijn richting gekeken. Ik liep achterom; in de keuken zat een sergeant-majoor aan tafel met lange lijsten voor zich, waarop hij aantekeningen maakte. Toen ik de tuin in liep, begon er een hond te blaffen en ik moest me lange tijd stil houden. Eindelijk vond ik een schuurtje waarvan de deur open was. Bij het licht van lucifers maakte ik in een kruiwagen een bed van jute zakken. Half zittend bracht ik de nacht door. Hoewel ik eraan gewend was onder moeilijke omstandigheden te slapen, deed ik vrijwel geen oog dicht; de hele nacht was ik met mijn gedachten in het café.
| |
| |
Bij het eerste morgenlicht zag ik, dat het schuurtje achter in een groententuin stond, tamelijk ver van een woonhuis. Ik moest hier weg zijn, voordat de bewoners opstonden. Met mijn zakmes peuterde ik het garen los waarmee de naam van mijn regiment op mijn uniform was genaaid. Ik voelde me vies, want wassen of scheren kon ik me niet. Bij een bakker kreeg ik warm, vers brood. Van de dorpsbewoners had ik geen gevaar te duchten; niemand wist immers hoe de toestand was.
Langs een achterweg bereikte ik het pleintje weer. Verborgen tussen de vrachtauto's die naast de kerk stonden, kon ik rustig uitkijken. De soldaten waren bezig de gelagkamer te ontruimen; voor het raadhuis stond een schildwacht, daar was blijkbaar het commando gevestigd. Achter het zijraam van de keuken achter het café, zag ik wel beweging, maar het raam was beslagen, zodat ik niet kon zien wat er gebeurde en wie er in de keuken waren.
Plotseling zag ik de soldaten die in het café geslapen hadden, met een opgerolde deken onder de arm in de richting van de auto's komen. Ik klom het ijzeren trapje achter aan een van de wagens op en ging plat op het dak liggen. De soldaten praatten en stommelden in de auto. Toen ze hun dekens opgeborgen hadden, slenterden ze naar het plein. Onderofficieren liepen met papieren heen en weer; uit het raadhuis kwamen officieren. Het duurde lang voordat alle soldaten uit het dorp aanwezig waren en het appel kon beginnen. Op de schreeuwstemmen van de onderofficieren kwamen mensen uit de huizen. Ik zag ook de moeder uit de achterdeur komen; ze liep op pantoffels langs het huis en ging met de handen in de zij naar het appel staan kijken. Systematisch zocht ik het plein af, maar het meisje kon ik niet ontdekken.
| |
| |
Aan de zijkant van het huis ging een bovenraam open. De sergeant-majoor die gisteren met de lijsten in de keuken zat, stak zijn hoofd uit het raam en keek langs het huis heen naar wat er op het plein gebeurde. Hij had zijn tuniek en zijn boord los, alsof hij juist was opgestaan en nog niet klaar was met het kleden.
Ik vergat de gevaarlijke situatie waarin ik verkeerde en kwam overeind. De man in het raam trok zijn hoofd terug, stak een sigaret op en bleef met de handen in de zakken staan. Hij was geheel ontspannen; hij nam zijn sigaret niet uit zijn mond, als hij de rook uitblies. Toen hij mij zag, deed ik geen enkele poging mij te verbergen.
Op het plein hoorde ik een harde monotone stem; een officier sprak de soldaten toe. De sergeant-majoor draaide zich om en verdween in het donker van de kamer. Even later kwam hij de achterdeur uit. Hij keek omhoog in de richting van de auto's, maar doordat ik weer was gaan liggen, zag hij mij niet. Hij bleef op de open plek tussen de vrachtauto's en de soldaten staan. Hij deed een laatste diepe trek aan zijn sigaret en draaide zorgvuldig de peuk stuk onder zijn hak.
Toen zag ik het meisje komen. Ze liep langs het huis. Ze hield haar armen over elkaar geslagen onder haar borst en had de regenjas kouwelijk om haar schouders geslagen. Ze ging naast haar moeder op de stoep staan.
Het was op dat moment voor mij niet moeilijk geweest te vluchten; ik had nog gemakkelijk zonder dat de sergeant-majoor het merkte van de wagen af kunnen komen.
De officier had zijn toespraak beëindigd. Hij vouwde het papier waarvan hij gelezen had, zorgvuldig op en stak het in zijn borstzak. Met stijve stappen liep hij terug naar het raadhuis. Op een commando bleven de soldaten op de plaats rust
| |
| |
staan. De sergeant-majoor riep iets; ik kon hem niet verstaan. Een sergeant kwam aanlopen. De sergeant-majoor wees naar de auto waarop ik lag. De sergeant liep terug naar de troep en kwam vervolgens met vier soldaten in mijn richting. Iedereen keek nu. Onderaan de wagen werd geroepen, dat ik naar beneden moest komen. Soldaten klommen naar boven; zij trokken mij aan mijn voeten naar de rand van het dak en duwden me hardhandig langs de ijzeren trap naar beneden. De sergeant stak zijn hand in mijn borstzak en haalde mijn papieren te voorschijn. De toeschouwers stroomden toe. Tussen het publiek door brachten de soldaten mij naar het raadhuis; ik keek links en rechts, maar ik zag het meisje niet.
Het verhoor van de officier betekende niet veel. Van desertie kon hij me moeilijk beschuldigen, want ik behoorde tot een vijandelijk regiment. Als ik de naam van mijn regiment nog op mijn mouw gedragen had, had hij me waarschijnlijk buiten het dorp laten zetten, maar nu vertrouwde hij het niet, te meer daar ik niet in staat was een aannemelijke verklaring voor mijn doen en laten te geven. Hij liet me opsluiten in een vertrek, dat door de plaatselijke politie waarschijnlijk gebruikt werd voor bedelaars en dronkaards. Het raam was getralied, maar verder leek de ruimte weinig op een cel; er stond een bed met twee grijze dekens, een tafel en een stoel. Door het raam keek ik in de tuin achter het raadhuis. In het gebouw hoorde ik stemmen, voetstappen op de gang, het slaan van deuren en vaag op straat het geluid van motoren. Ik voelde me rustig, tamelijk opgewekt zelfs en ging op het bed liggen.
Het was nauwelijks vierentwintig uur geleden, dat we dit dorp binnenkwamen. Ik liet de gebeurtenissen aan me voorbijtrekken: de eerste verwarring, de lachwekkende toestand
| |
| |
in het overvolle dorp, het café. Het meisje stond met de haarspeld tussen haar lippen voor de spiegel; ik zag haar figuur, haar donkere ogen. Maar plotseling kwam daardoorheen de man uit het tijdschrift, zijn bezwete gezicht met de stoppelbaard, de sigaar tussen de lippen. Met een bonzend hart liep ik naar de deur en wrong aan de grendel, maar er was geen beweging in te krijgen. Ik begon te roepen. Het was doodstil in het gebouw en ook van buiten drong geen geluid meer door. Ik bonsde op de deur tot mijn handen pijn deden, maar er was niemand.
|
|