| |
| |
| |
De Spaanse ziekte
De oorlog liep ten einde toen we trouwden en onze intrek namen in een oud dorpshuis met lage brede ramen. Met veel ambitie begon ik in mijn nieuwe werkkring, maar na een maand moest de school gesloten worden wegens het uitbreken van een griepepidemie. Een paar maanden geleden had er ook een korte epidemie geheerst, maar nu de ziekte plotseling terugkeerde, bleek ze een veel ernstiger karakter te hebben. De berichten in de kranten waren alarmerend. De correspondent van de Times in San Sebastian meldde, dat de geheimzinnige epidemie die zich in het begin van de zomer over geheel Spanje verbreidde, was teruggekomen, ditmaal met ernstiger verschijnselen. Vooral in het zuiden van Spanje maakte de ziekte veel slachtoffers. De verschijnselen van de ziekte begonnen met catarre, gevolgd door broncho-pneumale stoornissen.
Tegelijkertijd brak in Bayonne een epidemie van geheel ander karakter uit, een zeer besmettelijke vorm van dysenterie.
Uit Stockholm werd gemeld, dat duizenden Zweedse soldaten door de Spaanse griep waren aangetast en dat tal van sterfgevallen voorkwamen.
Dagelijks verschenen in de kranten meer rouwadvertenties. Het moest ook Maria, mijn vrouw, zijn opgevallen, dat vooral mannen tussen de twintig en de veertig slachtoffer van de ziekte werden, want sinds de school gesloten was, probeerde ze op alle mogelijke manieren te voorkomen, dat ik met andere mensen in aanraking kwam. Dat viel haar
| |
| |
overigens niet moeilijk, omdat we nog maar kort in het dorp woonden en vrijwel niemand kenden.
‘Je kunt fijn thuis blijven en rustig studeren,’ zei Maria, maar de studie wilde niet vlotten en middagen lang zat ik met een boek op mijn knieën voor het raam te kijken naar de voorbijgangers in de dorpsstraat en te wachten op het avondblad.
In mijn isolement moest ik helemaal op de krant teren. Maria verraste mij met een abonnement op een ochtendblad, zodat ik tweemaal per dag nieuws in huis kreeg. Ze deed het ongetwijfeld om mij aan huis te binden; niet zozeer uit angst voor de ziekte als wel om Maria niet ongerust te maken bleef ik dagen aaneen thuis.
De kranten las ik van a tot z en in mijn atlas volgde ik nauwkeurig de bewegingen van de fronten.
Als ik behoefte had aan buitenlucht, liep ik de achtertuin in. Er bloeiden nog een paar late herfstbloemen. In de timmermanswerkplaats naast onze tuin hoorde ik hameren en zagen. De ramen waren bedekt met spinrag, stof en fijn zaagsel; binnen bewogen schemerige figuren.
Maria trad stil op, zonder de ziekte waar ze bang voor was, ooit te noemen. Iedere avond boog ze zich over de bladzijde met rouwadvertenties. Na een kortstondig, hevig lijden ging van mij heen mijn lieve echtgenoot.
In het dorp heerste nog de gewoonte, dat een aanspreker namens de familie huis aan huis een bericht van overlijden meedeelde. Als er 's morgens tegen tienen gebeld werd, wisten we het al. Maria probeerde het eerst bij de deur te zijn, maar doordat ik de zwarte aanspreker meestal al in de straat gezien had, was ik haar vaak voor. Maria stond achter mij te luisteren. De aansprekers waren twee broers: een dik- | |
| |
ke met een grote snor en vrolijke oogjes en een lange met een gelig gezicht. De lange hield zijn hoofd iets scheef. Ze kwamen om de beurt en zeiden hun boodschap op een vlugge dreun, zodat we de grootste moeite hadden de naam en de leeftijd van de overledene te verstaan.
In de Wiener Reichspost schreef Dr. Joseph Häusle van Feldkirch dat rode bieten een zeer eenvoudig maar goed middel tegen de Spaanse ziekte zijn. Men geve de patiënt een soepbord vol met rode-bietensalade, welke hoeveelheid hij in zes tot acht uur tijds moet verorberen. Vele zieken die 's avonds veertig graden koorts hadden, waren de volgende ochtend geheel koortsvrij na het gebruik van kroten. Ik was er zeker van, dat Maria dit bericht uitknippen en bewaren zou.
Bij de timmerman naast ons heerste een grote drukte. Bijna iedere morgen zagen we hem met de fiets aan de hand door de brede gang komen tussen onze huizen, waarop ons zijraam uitziet. Zijn grijze pet had hij verwisseld voor een zwarte bolhoed; met zijn varkensoogjes keek hij brutaal onder de rand uit. Bij de stoep voor ons huis stapte hij op zijn fiets. Hij was klein van stuk; ik zag hem op zijn zadel draaien als hij de dorpsstraat door reed.
‘Hij gaat de maat nemen,’ zei ik tegen Maria, maar ze deed alsof ze me niet gehoord had, schoof een raam open en ging stof afnemen. Veel kunt u niet doen, maar zet in ieder geval dag en nacht een venster open, opdat steeds verse lucht aanwezig zij. Neem bovendien het stof in uw vertrekken niet droog op.
's Middags hoorden we de wielen van de handkar in de poort. De knecht ging de kist wegbrengen. Zijn pet stond achter op zijn hoofd en hij stak zijn grote kin vooruit, alsof
| |
| |
hij zichzelf dwingen moest op pad te gaan. De timmerman fietste langzaam achter de handkar aan. Wanneer iemand tijdens de nacht of 's morgens voor tien uur was overleden, werd 's middags van twaalf tot kwart over twaalf de klok geluid; voor wie na 's morgens tien uur overleed, luidde de klok de volgende dag. ‘Overluiden’ noemden ze dat hier.
Ook tijdens de begrafenis luidde de klok, van het ogenblik dat de stoet het sterfhuis verliet tot de aankomst op het kerkhof. Er ging weldra geen dag voorbij zonder klokgelui.
Maria werd nerveus van de klokken.
Als we een stoet door de dorpsstraat zagen aankomen, gingen we voor het raam staan. De kist werd gedragen op een grote houten baar; we zagen hem boven de hoofden langzaam aanschuiven; bijna altijd liepen er jonge kinderen achter.
Het avondblad kwam pas tegen acht uur; de moeilijkste tijd was 's avonds na het eten totdat de krant in de bus viel. Maria wachtte zo lang mogelijk met het aansteken van de lamp in verband met de olieschaarste. Het leek alsof dan het zagen en timmeren in de werkplaats harder klonk. Als we de brievenbus hoorden kleppen stond ik op en Maria sloot de gordijnen en stak de lamp aan. Wanneer Maria onder de lamp zat in de besloten kamer leek het een ogenblik of alle dreiging weg was. Ik las in het avondblad tot we naar bed gingen; Maria bladerde in het ochtendblad.
Er waren berichten over onvoldoende medische hulp bij het dagelijks stijgende aantal ziektegevallen. In een aparte kolom werden de scholen opgesomd die gesloten waren en de bijeenkomsten die waren afgelast. De stroom van vluchtelingen nam toe.
De uittocht van de Belgische vluchtelingen zal systema- | |
| |
tisch en volgens een tevoren vastgesteld plan plaatshebben. Waarschijnlijk zal zulks geheel per spoor geschieden, waartoe een groot aantal treinen te Roosendaal gereserveerd wordt. Men spreekt van tien treinen per dag. Dat men echter ook langs andere wegen grote toevloed van vluchtelingen verwacht, kan men opmaken uit het feit dat maatregelen getroffen zijn om deze stroom van vluchtelingen aan de grenswegen op te vangen en verder landwaarts af te leiden. Op het stationsplein staan een twintigtal keukenwagens met kokend water, terwijl fouragewagens met brood en boter in voldoend aantal gereed staan. Het gehele station is militair afgezet. De ontvangst der vluchtelingen zal door militairen geschieden. De perrons zullen voor het publiek worden afgesloten en de vluchtelingen zullen de treinen niet mogen verlaten maar in de treinen volop van brood en koffie worden voorzien.
Gemeld wordt, dat de Duitsers de vluchtelingen maar tot Essen per spoor zouden vervoeren, maar verder hun materieel niet over de grens sturen, waardoor de vluchtelingen de reis van Essen naar Roosendaal te voet moeten afleggen.
Ook in onze school werden Belgen ondergebracht. Al zou de griepepidemie nu afnemen, dan zou het toch tot het eind van de oorlog duren voordat ik weer aan het werk zou gaan.
We misten al een week de knecht van de timmerman.
‘Hoe oud zou hij zijn?’ vroeg Maria.
Ik haalde mijn schouders op.
Twee dagen later kwam de lange aanspreker met het scheve hoofd de dood van de knecht aanzeggen. We zagen de timmerman zelf achter de handkar weggaan; hij droeg zijn zwarte bolhoed. Hij kende de maat van zijn knecht.
| |
| |
‘Die hoed had hij niet op moeten zetten achter de kar,’ zei Maria.
We stonden te kijken, toen de zwarte stoet met de knecht voorbijkwam. Achter de baar liep een jongen van een jaar of tien aan de hand van een man, een oom waarschijnlijk. We keken allebei naar zijn gezicht; de jongen had de grote kin van zijn vader.
Ik stond met de krant in mijn hand. Midden op de advertentiepagina zag ik een stijve tekening van een groot jongenshoofd.
‘Mijn zoon Cornelis werd van zijn bronchitis genezen door abdijsiroop,’ zo verklaarde ons de heer P. Lalleman te Apeldoorn. ‘Hij leed aan borstaandoening, hoestte veel en klaagde over pijnen in de borst en zijde. Soms kon hij geen adem halen omdat zijn longen enigszins aangedaan waren en de vastzittende slijm hem benauwde. Toen niets meer helpen wilde, heeft de abdijsiroop welke wij kochten bij drogist Bieuwenga te Apeldoorn hem weder blij en levenslustig gemaakt.’ Abdijsiroop, alom verkrijgbaar, per flacon f 1,25. Eist onze handtekening.
Maria las over mijn schouder mee. Straks zou ze bij de drogist een fles abdijsiroop gaan halen.
Onder de gemobiliseerde militairen begon de griep zich ernstig uit te breiden. Verslagen van militaire begrafenissen stonden in een lange kolom onder elkaar op pagina 3. Aan de groeve sprak kolonel B. die in waarderende woorden de overledene herdacht en woorden van troost richtte tot de zwaar beproefde vader, wiens zoon ieder zo gaarne een lang en gelukkig leven had toegewenst.
Hoe ernstig was het woord van de garnizoenscommandant, gesproken bij de geopende groeve tot de militairen die
| |
| |
zich op de dodenakker hadden opgesteld: ‘Mijne vrienden, wie uwer zal de volgende zijn?’ De dienstdoende wachtmeester-trompetter kreeg gedurende de begrafenis een aanval der Spaanse ziekte, zodat hij niet meer in staat was de kazerne te bereiken.
Er slenterde een groepje vluchtelingen voorbij. Maria stond klaar om boodschappen te gaan doen; ze wachtte tot de Belgen uit het gezicht verdwenen waren. Ze stak haastig haar hand op, toen ze langs het raam kwam. In een flits zag ik haar ernstige, vastberaden gezicht. De berichten wezen erop, dat het einde van de oorlog naderde.
Ik zat doelloos aan het raam; Maria was in de keuken. Plotseling werd het donker in de kamer, doordat voor ons huis een grote wagen stopte. Het was de verhuiswagen waarmee we enkele maanden geleden hierheen gekomen waren. De wand van de wagen, vlak voor het raam, benam me ieder uitzicht. Ik ging voor het zijraam staan. De timmerman was naar buiten gekomen; hij begon een gesprek met de voerman. Ze stonden druk te gebaren en de voerman mat met grote passen de breedte van de poort. Het scheen dat de timmerman wilde, dat de wagen achteruit de poort in werd gereden, maar dat de verhuizer daar weinig voor voelde. Eindelijk liep de verhuizer naar de paarden toe, pakte de dieren bij het hoofdstel en begon langzaam achteruit te duwen. De timmerman trok achteraan de wagen. Langzaam draaide het gevaarte de poort in. Maria was op het paardengetrappel uit de keuken gekomen. Het zijraam werd verdonkerd, toen de wagen voorbijschoof. Toen de wagen voor de werkplaats stopte, bleef het zwarte paardelijf precies voor het raam staan.
| |
| |
‘Wat zou dat betekenen?’ vroeg ik.
‘Het is waarschijnlijk een vracht hout,’ zei Maria.
‘Die wordt toch niet met een verhuiswagen gebracht.’
Door het dakraam op zolder konden we juist de deuren van de werkplaats zien. We moesten op een stoel gaan staan en konden niet tegelijk kijken. Maria stond op haar tenen.
‘Wat is het?’ vroeg ik, maar zij antwoordde niet.
Ze sloot het raampje, sprong van de stoel en liep naar beneden. Ik bleef alleen op de schemerige zolder achter; in de poort hoorde ik stemmen.
Toen ik mijn hoofd uit het dakraam stak, keek de timmerman omhoog. Hij stond voor de open deuren van zijn werkplaats; achter hem waren doodkisten opgestapeld. Grote, lichtbruine doodkisten. De timmerman bleef naar mij kijken, tot ik mijn hoofd terugtrok.
Beneden was het zwarte paardelijf nog voor het zijraam. Hoewel het nauwelijks schemerde, sloot Maria de gordijnen en stak de lamp aan. Zij ging met een krant aan tafel zitten. Ik lette op haar; zij voelde het, want ze sloeg de pagina met familieberichten over. Ik pakte ook een krant. Met de geluiden in de poort op de achtergrond begon ik de advertentiepagina te lezen.
Verpleging Franse en Belgische vluchtelingen. Er is dringend behoefte aan artsen, verpleegsters en helpers. Telegrafische aanmelding met opgave van tegenwoordige en vroegere werkkring aan Bureau Hoofdbestuur Rode Kruis.
Onderstaande bedrijven zullen morgen wegens sterfgeval gesloten zijn.
Schone buste in twee maanden door Pilules Hongroises, f 3, - per flacon. N.V. Sanitas. Vraagt tevens onze middelen tegen de Spaanse ziekte.
| |
| |
Van tijd tot tijd stampte het paard; het klonk zwaar in de poort.
Wegens ongesteldheid is Mevrouw Van Raalte tot haar spijt verhinderd bezoek af te wachten.
Te koop een korte jas met lange broek voor luitenant vestingartillerie. Prima laken. Een maand oud. Een keer gedragen. Voor flink persoon. Tegen billijke prijs te bevragen onder no. 637.
Maria zat met de vingers in haar oren aandachtig te lezen. Ik boog voorover om te zien wat haar boeide. Het stond onderaan pagina 2, als ze straks in de keuken was, zou ik het opzoeken.
Gevraagd een in goede staat verkerende lijkwagen. Prijsopgave aan C.v.d. Berg, Stalhouderij.
Nog steeds was de verhuiswagen niet gelost.
Spaanse cursussen onder leiding van een leraar van de bond van Nederlandse handels- en kantoorbedienden.
Astoria theater: Kinderen der zonde. Levensdrama in vier akten. In de hoofdrol Lyda Borelli. Aanvang zeven uur.
Buiten klonk een schurend geluid van hout op hout; de achterste kisten werden door de wagen geschoven.
Pijnlijke, troebele of gedurige urinelozing (geheime ziekte) wordt spoedig genezen door het gepatenteerde middel Kawasan. N.V. Sanitas. Tevens betrouwbaar rubber, dagelijks verse aanvoer.
De deuren van de verhuiswagen werden gesloten. Ik hoorde de timmerman praten vlak bij het raam. Maria luisterde ook, maar we konden niets verstaan. Het paard trappelde en de wielen ratelden de poort uit. We hoorden de wagen nog lang in de stille dorpsstraat.
Maria ging om negen uur naar de keuken. Straks zou ze
| |
| |
terugkomen met een beker warme melk en een boterham.
Ontegenzeglijk speelt bij de Spaanse griep de ondervoeding een grote maar treurige rol.
Ik zocht onderaan pagina 2.
Naar de Matin uit Tunis verneemt, hebben twee Franse onderzoekers, Charles Nicolle en Lebailly, de verwekker van de griep ontdekt. Het virus gaat door een filter heen, wat wil zeggen, dat de microbe te klein is om in het microscoop gezien te worden. Toch hebben de onderzoekers haar kunnen identificeren en langs experimentele weg de ziekte bij de aap en de mens kunnen verwekken.
Voordat Maria terug was, had ik de krant teruggelegd.
De melk was te warm. Maria stond naast mijn stoel, toen ik het brood at, alsof ze de wacht bij me hield.
Ik sliep onrustig, doordat ik het beeld van de timmerman voor de stapel bruine doodkisten niet kwijt kon raken. Ook Maria draaide zich herhaaldelijk om, maar we zeiden niets tegen elkaar. Toen ik op mijn rug lag te soezen, voelde ik haar hand op mijn voorhoofd. In de morgen zocht ze mijn hand en drukte haar vingers op mijn pols.
De berichten in het ochtendblad boden weinig houvast omtrent het verloop van de oorlog.
Vrede in zicht?
Merkwaardig stil is het de afgelopen nacht in Vlaanderen geweest. Geen schot werd gelost.
Aan de grens was vannacht de stroom van de draad, zodat de deserteurs ongehinderd konden passeren.
Wofür haben wir Jahre gekämpft? Alles ist reiner Wahnsinn.
Hedenmorgen werd opnieuw voortdurend geweervuur gehoord en licht veldgeschut. Nu en dan hoorde men zware
| |
| |
slagen van bommen. Zuidwaarts zijn branden waargenomen.
De timmerman had in de poort lange repen wit kastpapier uitgerold. Hij hipte er gehurkt omheen met een gele duimstok maten aftekenend.
‘Dat is om de kisten te bekleden,’ zei ik tegen Maria die naast mij stond te kijken voor het zijraam.
Toen er gebeld werd, was ze mij net voor bij de deur. Ik stond in de gang en verwachtte een van de aansprekers te zien, maar er stond een kind op de stoep. Het was een dochtertje van het hoofd van de school.
‘Complimenten van mijn moeder en mijn vader is ernstig ziek,’ zei het kind en keerde meteen weer om.
Voor ik iets kon zeggen, zei Maria: ‘Je hoeft er niet heen te gaan, dat was de bedoeling niet.’
De volgende dag was het hoofd van de school dood. De dikke aanspreker belde aan en vroeg mij te spreken. Maria kwam erbij zitten, alsof ze me beschermen moest.
‘Het is de wens van de familie, dat de bovenmeester gedragen zal worden door de onderwijzers en door leden van het schoolbestuur,’ zei de aanspreker.
Ik knikte, dat het goed was.
De dominee die de begrafenis leiden zou, kwam met mij spreken over de mogelijkheid schoolkinderen te laten zingen bij het graf. Doordat de school gesloten was, bleek het moeilijk iets te organiseren, maar de dominee kon zich geen begrafenis van een schoolhoofd voorstellen zonder zingende kinderen. De beide aansprekers werden erop uitgestuurd, om zoveel kinderen als mogelijk was bij elkaar te krijgen. De kinderen zouden bij het graf worden opgesteld onder leiding van de onderwijzeres.
| |
| |
Op de morgen van de begrafenis trok ik mijn zwarte trouwpak aan. Maria keek bedroefd op, toen ik de kamer binnenkwam. Ik was zenuwachtig en moest herhaaldelijk naar de w.c.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg Maria. ‘Anders moet je thuis-blijven.’
In het stijve zwart zat ik onwennig aan tafel met het ochtendblad. Ds. W. hield gisteren in de Grote Kerk een tijdrede over ‘Een God die alle dagen toornt’, naar aanleiding van psalm 7 vers 12. Hij paste dit woord toe op het weder terugkeren der Spaanse ziekte, de toestand van de Franse en Belgische vluchtelingen en de algehele oorlogstoestand. Hij noemde vele redenen voor Gods toorn en wees vooral op het veelvuldig voorkomen van deze onheilen in Roomse landen.
Gisteravond zijn met een tram van Reusel 350 Franse vluchtelingen in ons land aangekomen.
Een 65-jarige man uit Valenciennes overleed in een noodziekenhuis.
Alleen in een goed geordende wereld, waarin het centraal gezag van een volkenbond het bloedvergieten en de oorlog-slasten overbodig maakt, is de grootste algemene welvaart te bereiken.
Te Berlijn zijn tien gevallen van cholera aangegeven.
Niettegenstaande ongunstig weer zijn meer dan 10.000 kg aan bommen gestrooid op spoorwegen en vijandelijke centra van bedrijvigheid.
Door het toenemend aantal sterfgevallen in de grote steden doen zich bij de begrafenisondernemingen moeilijkheden voor, waardoor een waardige lijkbezorging welhaast onmogelijk dreigt te worden.
Voor de spiegel in de gang zette ik mijn hoge hoed op; op
| |
| |
de bloem in mijn knoopsgat na zag ik er uit als de bruidegom van enkele maanden geleden.
Maria zoende me ernstig en zwaaide me lang na.
Van verre zag ik de grote, zwarte baar leeg voor het huis van de bovenmeester staan. De weg viel me lang; ik zag op tegen de terugtocht met de zware kist. Op de stoep tegenover het huis stonden nieuwsgierigen. Met de andere dragers wachtte ik achter het huis. De mannen voerden een gesprek alsof ze straks geen dode hoefden te dragen; ze bespraken de oorlogskansen en de prijzen van de levensmiddelen.
Ik stond achteraf en leunde tegen een kozijn. De gordijnen waren gesloten. Binnen hoorde ik een stem, maar ik kon niet verstaan wat er gezegd werd. Daarna was er drukker gepraat en heen en weer geloop.
‘Het zal bijna zo ver wezen,’ zei een van de mannen, ‘ze gaan 'm voor het laatst kijken.’
De lange aanspreker kwam in de keukendeur en vroeg met een plechtige stem of de heren hem volgen wilden. In de keuken rook het naar koffie en er stonden schalen met brood. Wij liepen door de gang naar de voorkamer; de aansprekers hadden de kist al gesloten. Achter de schuifdeuren klonken de stemmen van de familie. Iemand schoof het raam open. We tilden de kist op en schoven hem halverwege door het open raam naar buiten. Een man bleef achter in de kamer om de kist op de vensterbank in evenwicht te houden; achter de anderen liep ik de gang door naar buiten. We trokken de kist verder over de vensterbank en zetten hem op de baar. Het ging allemaal erg onhandig, want niemand van ons was dit werk gewend. We plaatsten de baar met de kist midden op de straat en stelden ons links en rechts op. Ik
| |
| |
stond achteraan en kon langs de achterkant van de kist heen de voordeur van het huis zien. De klok begon te luiden. Ik zag het meisje naar buiten komen dat bij ons geweest was om te zeggen dat haar vader ziek was; ze droeg een zwarte jas die haar te groot was.
Toen de familie achter de baar was opgesteld liep de kleine aanspreker langs ons.
‘In de maat lopen,’ zei hij zachtjes, ‘let op mijn teken.’
Ik voelde de houten boom op mijn schouder knellen, toen de stoet zich in beweging zette. Het duurde even voordat we het tempo gevonden hadden waarin we lopen moesten. Ik merkte, dat de mannen willekeurig bij de baar waren gaan staan, niet naar lengte gerangschikt. De man voor me was kleiner dan ik en had maar weinig te dragen. Ik probeerde door mijn knieën te zakken om de last wat meer te verdelen. We liepen langzaam; in dit tempo was het zeker een kwartier naar het kerkhof.
De rand van mijn hoed schuurde langs het baarkleed, zodat ik mijn hoofd iets naar links moest houden. De beide aansprekers gingen voorop. Uit de huizen kwamen mensen, vrouwen met een schort voor en kinderen aan de hand.
Toen ik ons huis naderde, zag ik eerst de timmerman, die met zijn armen over elkaar rustig in de poort stond te kijken.
Achter het raam stond Maria. Langzaam kwamen we naderbij; ik keek voortdurend naar haar. Ik zag, dat ze huilde. Haar ogen waren rood en haar mond was vertrokken. Ze schudde zachtjes haar hoofd. Ik voelde de rand van mijn hoed tegen de kist en moest weer vooruit kijken.
Toen we bij het kerkhof kwamen, had ik geen gevoel meer in mijn schouder. Er was maar een nauwe doorgang tussen
| |
| |
de belangstellenden bij het hek. We moesten de baar over een smal grindpad tot vlak bij het graf dragen. De school-kinderen stonden verbaasd te kijken, toen de aansprekers het zwarte kleed van de kist haalden. Met grote moeite torsten we de kist op de balken boven het graf.
Vier mannen bleven achter om de kist te laten zakken; met drie anderen droeg ik de lege baar met een grote boog het kerkhof over tot bij een gebouwtje vlakbij de ingang.
Toen we de baar neergezet hadden, voelde ik me doodmoe, mijn hele lichaam deed pijn. Ik leunde tegen een boom naast het gebouwtje.
Op het kerkhof zag ik de mensen samengegroept om het graf. Bij vlagen hoorde ik de stem van de dominee en daarna het gezang van de kinderen. Het zweefde vreemd over de graven.
De stoet verliet het kerkhof weer. Nauwelijks waren de laatsten het hek uit, of mannen gingen bij het graf aan het werk. Ze staken lange haken in het gat, blijkbaar om de kist op te tillen, en trokken de dikke touwen omhoog.
‘Ik wil weg zijn voor ze het gat gaan dichten,’ dacht ik.
Ik had het warm en het kostte me grote moeite recht te lopen. Toen ik mijn hoge hoed wilde afzetten, tastte ik mis; ik voelde dat hij scheef stond maar kon het niet veranderen.
Ver in de straat zag ik de zwarte plek van de familie die van het graf terugkeerde.
Uit de tegenovergestelde richting naderde de timmerman met zijn handkar; hij liep midden op de weg en er stonden twee kisten op de kar.
‘Het kan niet ver meer zijn,’ dacht ik.
Toen zag ik Maria komen. Ze zweefde en kwam heel snel dichterbij.
| |
| |
Ik ging op een hek zitten.
Maria droeg de hoed met bloemen van onze trouwdag, ze lachte en hield haar armen naar mij uitgestoken.
|
|