Op weg naar huis.
Het leven scheen mij toe, een schoone reis te wezen;
'k Trad moedig en met lust de wijde wereld in;
Ik ging bergop, bergaf, toen gindschen weg, nu dezen,
Met meen'ge korte rust in menig lief gezin.
Soms toog ik langen tijd door rijkbebloemde dalen,
Soms langs een rotsig pad of door een woestenij,
Maar steeds, - bij donker weêr en 't helder middagstralen, -
Steeds bleef een goede gids, een trouwe vriend mij bij.
| |
Niets bleef mijn harte vreemd op deze reis door 't leven,
En wat dat leven ooit van lust of voorspoed biedt,
Ik heb het diep gevoeld en lucht er aan gegeven;
Nu in een stillen traan, dan in een schallend lied.
Maar, eens, - terwijl geen wolk de lucht had overtogen,
Daar schoot Gods bliksem neêr, 'k stond onverhoeds alleen,
En 'k hoorde, toen de rouw mij tranen drong in de oogen:
‘Een keerpunt is bereikt; nu moet ge huiswaarts heen.’
En sedert is mijn gang door 't leven huiswaarts trekken.
De reis gaat als terug. En, o! 't is onder 't kruis
Een gang met vreugd en hoop, als we in 't verschiet ontdekken
't Licht, dat door 't venster schijnt van 't vriend'lijk Vaderhuis.
Met klaarheid in den blik, met vastheid in de schreden,
Niet angstig of gejaagd, vervolg ik nu mijn weg;
En soms geniet ik nog iets zoets, als in 't verleden,
En nog verheugt mij vaak de bloem langs pad en heg.
Ik luister zacht ontroerd naar 't juichend lenteleven;
'k Buig huiverend het hoofd, met deemoed in de ziel,
Terwijl bij 't stormgeloei de krachtige eiken beven,
En veel, wat 'k hield voor vast, aan 't wagg'len ging of viel.
't Is alles 't oude lied; en alle stervelingen,
Die met mij reizen hier, ze hebben dit gemeen:
Ze mogen in het licht der zonne loopen zingen,
Maar moeten ook door nacht en storm en onweêr heen.
Maar toch, als 'k and'ren zie, die uitgaan in het leven,
't Hun onbekende land, - 't is of 'k hun paden kruis,
Op weg naar hem, die ging, maar wiens ik ben gebleven,
Ik zie zijn hand, die wenkt, ik ga naar hem, naar huis.
En, zij de weg nog lang, eer 'k weêr tot hem kan komen,
En blij weêr kussen kan die lieve, trouwe hand,
O! worde nooit, mijn God! mij dit geloof ontnomen:
‘Ik ga naar hem, naar huis, ik ga naar 't vaderland!’
|
|