Lessen en liederen eener moeder(1882)–C. Michaël– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan mijn tuingereedschap. (November). Hark en schoffel, snoer en gieter! 't Werk is voor u afgedaan! En de winterrust verdient ge, - Trouw hebt gij mij bijgestaan. Alles, wat ik met uw hulpe Uit den milden tuingrond kreeg, Wordt bewaard in schuur en kelder, Alle bedden liggen leêg. 'k Neem alzoo, mijn trouwe vrinden! Thans u nog eens op voor 't laatst, En gij wordt in 't stille tuinhuis Samen in een hoek geplaatst. [pagina 190] [p. 190] Blijft daar met elkander rusten, Tot de heldre leeuwriksslag U tot nieuwen arbeid oproept, Op een vroegen lentedag; Tot, na lange, donk're maanden, Weêr de deur ontsloten wordt, En de Lente een stroom van stralen In uw donk'ren kerker stort. Aarz'lend sta ik op den drempel, - Noode scheid ik van den lust, Door dien hof zoo vaak geleverd, Die nu doodsch en droevig rust. Goeden nacht dan, gij, mijn helpers! Legt u neêr na d'arbeidsdag; 'k Hoop maar, dat ik eens weêr blijde Uit uw' slaap u wekken mag. Als 'k op nieuw u zal begroeten, Zal weêr veel ontraadseld zijn, En ik weet dan, of de winter Vreugd mij bracht, of zorg en pijn. Piepend knarst de stroeve grendel, En een huivring grijpt mij aan; 't Is me, of alle zomervreugde Saâm met u moet ondergaan. Maar ik berg ook menig hartzeer Zuchtend, met u, achter 't slot; Moog' 't eens, - als de winter, - wijken Voor een vriend'lijk, zonnig lot. Met wat blijdschap, met wat hope Zal 'k dan op deez' drempel staan, En hoe opgewekt en dankbaar Aan den nieuwen arbeid gaan! Vorige Volgende