Lessen en liederen eener moeder(1882)–C. Michaël– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Wiegelied. Slaap maar, mijn hartje! gij zijt er zoo moê; Zwaar zijn uwe oogjes, ze vallen al toe; Moedertje wiegt u zoo zoet en zoo zacht, Slaap maar, mijn hartje! mijn kind, goeden nacht! Weent ge, de tranendrop parelt niet lang; 'k Drijf hem, al kussend, u weg van de wang; Lacht ge, mij brengt dat een lach in 't gemoed; - Slaap maar, mijn liefje! Dat God u behoed'! O, kon ik immer, als heden, den traan Drogen, die ooit u in de oogen zal staan! O, kon ik immer met schuttenden arm Veilig u houden en dekken u warm! Liefelijk lacht ge, of iets zaligs u streelt, Of met u zamen een engeltje speelt. 'k Wensch, dat drie engelen nevens u gaan, Hoedend uw tocht op de doornige baan. [pagina 166] [p. 166] 'k Wensch, dat hun vleugel verkoelend u dekk', En dat hun toespraak den moed in u wekk'; 'k Wensch, dat ze u zeegnen, bij vreugd en bij smart, En dat ge een woonsteê hun geeft in uw hart. De een heet Geloof en de tweede heet Hoop, Liefde de derde; - vol heil is uw loop, En zeker buigt ge tot dank vaak de knie, Als gij steeds blijft met die hemelsche drie. Als hun geleide zijn zegen u biedt, Kindlief! dan wankelt, dan struikelt gij niet; Licht houdt ge in 't harte, wat licht ook verdwijn', Zon in de ziele, wat wolk ook verschijn'. Slaap maar, mijn hartje! Goed zijt ge bewaakt, Waar moeders hand, moeders hart u nog raakt, En waar Gods wacht is geschaard om u heen, - Slaap maar, mijn liefste! gij zijt niet alleen. Vorige Volgende