Noord-Limburg
(1971)–J.H.A. Mialaret– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Venloo.Geschiedenis en beschrijving van Venloo, door l.j.e. keuller, Venlo, 1843. BijdragenGa naar margenoot+ tot de geschiedenis van Venlo, door henri h.h. uyttenbroeck. Uitg. Venlo 1908; het Vde deel, door (p.m. en) jan verzijl, Uitg. N.V. Nieuwe Venlosche Courant, 1931. Buiten de zich meer en meer uitbreidende stad, wordt hier, als eenigszins zelfstandigGa naar margenoot+ gelegen, alleen de buurtschap Genooi afzonderlijk beschouwd. Op den linker Maasoever behooren tot het gebied der gemeente Venloo: het terrein van het vroegere fort St. Michaël, alsmede een klein stuk gronds, waarop het vroegere veerhuis ‘de Staai’ (van het Latijn ‘statio’) gelegen is; dit stuk werd bij keizerlijk decreet van 6 Febr. 1812 van de gemeente Maasbree afgescheiden en bij Venloo gevoegd (P 1903, 186 en 205). Van ouds bezit de stad Venloo een wapen: Van lazuur, beladen met een halven enGa naar margenoot+ gekroonden leeuw van goud, getongd van keel, vergezeld, ter linkerzijde, van een afgebroken dubbele staart en van onderen van een anker, alles van goud; het schild ter wederzijde vastgehouden door een geharnasten ridder, gesjerpt van oranje, houdende een banier van keel, beladen met het schild. De wapenspreuk der stad luidt: festina lente cauta fac omnia mente.Ga naar margenoot+ Van het tweede deel der 17de eeuw af is zilverwerk bekend, dragende het merk derGa naar margenoot+ stad Venloo, bestaande uit den halven leeuw en het anker van het stadsblazoen; dit merk is gewoonlijk vergezeld van de initialen van voornaam en naam van den bewerker. Ten raadhuize wordt bewaard een koperen ‘dormant’ van den tijd der Fransche Republiek, met de ‘poinçons’ van 20 zilversmeden. (M 1936, 46). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor- en vroeghistorische en romeinsche oudheden.joseph hagen, Römerstraszen Rheinprovinz, Bonn. P 1870, 1877, 1880, 1885.Ga naar margenoot+ uyttenbroeck, Bijdragen tot de geschiedenis van Venlo, deel 1 1908. Alhoewel tot op heden geen vaste woonplaatsen zijn aan te wijzen der eerste bewoners, duiden toch verschillende vondsten op een zeer vroege vestiging, waartoe de hoogwatervrij gelegen landerijen langs de Maas geschikt waren. De talrijke gevonden Romeinsche munten zullen afkomstig zijn van de betrekkingen dezer bewoners met het tegenover gelegen Blariacum van de Peutinger kaart, ook in verband met den Romeinschen weg van daar uit naar Colonia Trajana (Xanten). Nog een oude Romeinsche weg zou gevonden zijn tusschen Loeseike bij den Heronger weg over den Heuvelrand naar Onderste Molen. Deze weg zou deel uitmaken van den weg Xanten - Tüddern - Heerlen (hagen, Römerstraszen). Aan dezen weg werden op verschillende plaatsen Romeinsche urnen gevonden. In het Jammerdal hebben Germaansche grafheuvels gelegen. In de stad zelf zijn op verschillende plaatsen Romeinsche vondsten gedaan en ook Frankische, waarvan de voornaamste wel in de Vleeschstraat in 1817: een tufsteenen kist met deksel, waarin verbrande beenderen en urnen (M 1892, blz. 77). Bij de Tegelsche grens heeft een Romeinsche begraafplaats gelegen (P 1867, blz. 7). Het grootste deel der vondsten bevindt zich te Maastricht en te 's-Hertogenbosch in de provinciale Musea, terwijl zich te Leiden vuursteenen beitels, een bronzen Hallstatt-zwaard, een Gallo-Germaansche urn, twee La Tène fibulae (Cat. M.L. e2 707, 708) bevinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In het Gemeentemuseum te Venloo bevinden zich onder meer een te Blerik gevonden Hallstatt-zwaard, en een La Tène urn met oortje, gevonden op den Hoogen weg. Bij een opgraving door het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden werd in 1935 aan den Tegelschen weg ter hoogte van het Nieuwe Kerkhof een zeer vroege pottenbakkersoven gevonden. In deze buurt zijn reeds meerdere dergelijke vondsten gedaan, waarbij Romeinsche pannen en vaatwerk werden aangetroffen. F. Bl. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kanaalwerken.DE FOSSA EUGENIANA. (Zie, ook voor de literatuur, bij Arcen en Velden). Van de Duitsche grens af, nabij Veen-en-Daal, loopt ten O. van den weg naar Straelen, in de richting Z.W. ten Z., een ongeveer driekwart K.M. lange, thans met kreupelhout begroeide uitgraving, overblijfsel van de onvoltooid gebleven ‘Fossa’. HET NOORD-KANAAL. Zie bij Helden en bij Maasbree. Ga naar margenoot+ Limb. Jb. 1907, 76. j. real, Der Nordkanal, in: Veröffl. d. Hist. Ver. f. Geldern u. Umg. no. 43, 1926. Op ongeveer een halven K.M. oostelijk van voorvermelde kanaalresten liep, eveneens van de Duitsche grens af, in Z.W. richting, de uitgraving van het onvoltooide Noord-Kanaal, waarvan de uitvoering in 1809 door het Fransche Keizerrijk werd ter hand genomen met het doel om den Rijn en de Maas met elkaar in verbinding te brengen; de werkzaamheden werden in 1810 gestaakt, omdat de Fransche Regeering Holland, dat in dat jaar bij Frankrijk was ingelijfd, niet in zijn handel wilde benadeelen. Van dit kanaal zijn, nabij en langs de spoorbaan Venloo-Straelen, duidelijke sporen te herkennen in den vorm van reeksen ondiepten en poelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Landweer.Ga naar margenoot+ j.a. ort, Oude wegen en landweren in Limburg en aangrenzende gewesten, Leiden, 1884. Ongeveer 3 K.M. zuidelijk van de oude stad bevindt zich van het kloosterterrein der Duitsche zusters van O.L. Vrouw af, te beginnen kort bij den Gasthuishof, een ongeveer anderhalven K.M. lang gedeelte eener landweer, bestaande uit een aarden walverhooging van ± 2 M., achter een greppel van ± 2 M. diepte en ± 4 M. breedte; thans begroeid met boomen (XIV?). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Genooi.Ga naar margenoot+ ‘Gen’, Limburgsch aanwijzend lidwoord, ‘ooi’ = beemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Kapel van O.L. Vrouw.Ga naar margenoot+ Geschiedenis der kapel door m.h.h. michiels (Gem. arch. Maastr. no. 13991). Genooi, door Pastoor-Deken m. bauduin, Venlo 1923. uyttenbroeck: III 213; V, 15. P 1879, 427. M 1879, 203; 1880, 240; 1892, 18, 36. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De kapel werd in 1631 gesticht door de Annunciaten van Venloo ter plaatse vanGa naar margenoot+ haar in 1582 verwoest klooster, en van baksteen gebouwd, volgens traditie ter zelfde grootte als de kapel van O.L. Vrouw te Loreto. In 1757 was aan de kapel, die uit een enkelen beuk met een 3/6 kooreinde bestond (afb. LIX), een ‘voortimmer’ toegevoegd, in 1775 een sacristie.In 1916 werd zij door Dr. P.J.H. Cuypers vergroot met een driepasvormige kooruitbreiding, welke, door drie opengebroken hooge rondbogen, van uit den beuk toegankelijk zijn; voorhal en sacristie Afb. LIX. Genooi, kapel van O.L. Vrouw (vóór de verbouwing).
werden vernieuwd. De oude zijvensters zijn rondbogig; op het leien dak verrijst een zeszijdig klokkespitsje. De oude balkzoldering is thans in de bekapping verhoogd. Tot de kapel behooren de navolgende voorwerpen, die eigendom zijn van de H. Martinuskerk te Venloo; ten deele zijn zij ondergebracht in een halfronde kapelruimte, in 1846 gebouwd tegen een nabij gelegen huis. Houten altaarretabel Lodewijk XV, van KorinthischeGa naar margenoot+ orde; geschonden bekroning; op het tabernakeldeurtje is, in een rococoomlijsting, een ciborie voorgesteld; het altaarstuk is verwijderd (m XVIII). Hardsteenen grafzerk (XIX A), der, 8 Juli 1641 te Venloo overledene, in 1796Ga naar margenoot+ te Genooi bijgezette zuster Agnès Huyn van Amstenrade. Kruisbeelden: één hg 55 (± 1500); één hg 151, waarschijnlijk van G. SchysslerGa naar margenoot+ (afb. 295, XVII a). Madonna (O.L. Vrouw van Genooi) in eenigszins S-vormige houding met het Kindje Jezus iets achterover zittend op den linkerarm; hg 102 (XVII a). H. Lucia, met wrong, boek en palmtak, de dagge door den hals; hg 60 (XVIa). H. Elisabeth van Thüringen, met, links vóór haar, den kreupele; hg 80 (XVI B). H. Johanna van Valois, als Annunciate, het Kind Jezus schenkt haar den ring; hg met den voet 80 (XVI B). H. Quirinus als krijgsman; in zijn schild 9 bezanten; hg met den voet 80 (XVI B). H. Rochus, hg 58 (XVIIa). Agnes Huyn van Amstenrade († 1641), knielend voor een altaar met monstrans.Ga naar margenoot+ Dk 77 × 63 dagm. (XVII A). Johanna van Valois, borstbeeld. Dk 98 × 78 (± 1700). Graflegging. Copie naar F. Baroccio. Paneel, ± 190 × 120 dagm. (XVII). Maria met den H. Franciscus en de H. Johanna van Valois onder het kruis. Dk ± 220 × 150 dagm. (XVII B). Kandelaars: Twee paar met drievoet-postament op klauwbollen, de stam geprofileerd;Ga naar margenoot+ hg resp. 32 en 33½ (XVII B).
Huis. St Urbanusweg No. 40, met ankerjaartal 1711.Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Venloo.Ga naar margenoot+ Volgens een legende, waarvan de oudst bekende vermelding van 1476 dagteekent, heet Venloo, tegenover het Blariacum der Romeinen (Blerik), in 96 n. Chr. gesticht te zijn door een veldoverste der Bructeren, Valuas, die, op eene hoogte (ven = veen, loo = hoogte), thans den hoek van de Jodenstraat en de Houtstraat, een burcht bouwde, waarvan de naam ‘de Burcht’ nog verbonden is gebleven aan het aldaar gelegen hoekhuis. De assche van Valuas en van zijn echtgenoote, of hun gedenkteeken, werden vereerd op een nabij gelegen heuveltje, dat, wegens het aldaar onderhouden vuur ‘Lichtenberg’ werd geheeten, welke naam eveneens is behouden gebleven voor het ten Noorden verlengde van de Maasstraat. Het reeds van oude tijden stammende gebruik om, bij optochten, een paar reuzenbeelden, Valuas en zijn echtgenoote voorstellende, mee rond te voeren, wordt door sommigen mede geacht een schijn van waarheid aan de legende te verleenen.Ga naar voetnoot1) Het gebied van Venloo maakte deel uit van het Rijk der Franken, behoorde na het Verdrag van Verdun aan Lotharius, en na de verbrokkeling van Lotharingen tot de graafschap Gelder, die in 1339 hertogdom werd. In oude bescheiden wordt de plaats Venle (XIV), Venlo, Venloe, Vendle, Vendelo, Veenloe genoemd; de oudste vermelding van den naam dagteekent van 867 (Uytt. IV, 1). In 1343 verkreeg Venloo stadsrechten en bouwde zijn ommuring met vier poorten. Van het midden der 14de eeuw af had Venloo veel van krijgsgeweld te lijden, door de, het hertogdom Gelder betreffende, bekende erftwisten, waarbij o.a. in 1511 de stadstoren door eene beschieting ten deele instortte. In 1543 bleef Venloo onder het gezag van Karel V (als hertog van Gelder Karel II). In 1578 was de stad in handen der Staatsgezinden; zij trad in 1579 toe tot de Unie van Utrecht. In 1581 bestond de Magistraat alleen uit Hervormden, werden kloosters ontruimd en in 1583 de St. Martinuskerk door de Protestanten in bezit genomen. In 1586 gaf Venloo zich aan Parma over en werd de Hervormde Godsdienst opgeheven. In 1597 trachtte Prins Maurits te vergeefs de stad te overrompelen. In 1599 werden Albert van Oostenrijk en Isabella, dochter van Philips II van Spanje, souvereinen der R.-K. Nederlanden. Een poging tot overrompeling der stad door Prins Maurits in 1606 mislukte. De tijd van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was voor Venloo gunstig. In 1632 maakte Frederik Hendrik zich van de stad meester; de rechten der R.-Katholieken werden gehandhaafd, ook na het verbod van den R.-K. Godsdienst in Gelderland in 1635. In 1637 bemachtigde de Kardinaal-infant Ferdinand de stad, die in 1646 tevergeefs door Frederik Hendrik werd belegerd. In 1648 bleef Venloo met het Overkwartier van Gelder Spaansch. Ook in de 18de eeuw was de stad menigmaal in het oorlogsbedrijf betrokken. In 1715 werd bij het Barrière-tractaat Venloo aan de Staten toegewezen en onder de Generaliteits-landen opgenomen. In 1794 werd Venloo door de Franschen vermeesterd, in 1815 bij de Nederlanden gevoegd, in 1830 door de Belgen bezet. In 1839 kwam Venloo weer aan Nederland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ronde koperen inktstempels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Overblijfselen van verdedigingswerken.Gelegen aan een bevaarbare rivier in een streek, die de twistappel was van machtigeGa naar margenoot+ vorstenfamiliën, werd, zooals bij de ‘Geschiedenis’ al vermeld, de stad eeuwen achtereen, herhaaldelijk door krijgsgeweld geteisterd en onderging, behalve een viertal aanvallen, elf belegeringen. Zij is dan ook sedert 1343 versterkt gebleven, waarbij de verdedigingswerken in verband met de vorderingen der krijgskunst herhaaldelijk werden verbeterd en vijf keer aanmerkelijk uitgebreid, tot 1867, toen de vesting werd opgeheven en alle verdedigingswerken op eenige weinige sporen na werden geslecht. Van den ouden walmuur, in onregelmatig staand verband gebouwd van ruimGa naar margenoot+ 26 cM. lange baksteenen, is slechts over: 1. Aan de Spoorstraat een ± 39 M. lang gedeelte van ± 5,20 M. hoogte, waarvan 1,10 M. voor het hier en daar met hardsteen gedekte plint. 2. Langs den tuin van het vroegere klooster Mariaweide een deel van ± 140 M. lengte, loopende van de Spoorstraat tot het Keizerstraatje, en waaraan zich nog, nabij dit straatje, een halfrond, ± 2,10 M. uitgebouwd, thans nog ± 3 M. hoog waltorentje bevindt, van 1,60 M. inwendige middellijn (afb. 294); diens muurdikte bedraagt 81 cM. 3. Aan de Maaskade eenig moeilijk meer herkenbaar metselwerk, deel uitmakende van achterhuizen van de Maasstraat, welk metselwerk aansloot tegen de afgebroken Maaspoort. Van de steunbeeren, die, op spitse verbindingsbogen, het schutterspad droegen, is nergens iets meer over. Voorts zijn eenige resten van de 18de eeuwsche uitbreidingen nabij de vroegere ‘Tegelsche poort’ aan de Z.W.-zijde der stad te zien, nl. aan het buitenterrein der maréchausséekazerne aldaar, en wel, een stuk muur van een binnentalud met drie bogen, waarschijnlijk de kopeinden der tongewelven van thans dichtgemetselde ruimten, 't zij kazamatten of bergplaatsen; verder de binnenboog van een ongeveer 3 M. breede poterne, met hardsteenen hengselblokken. Onder een der grootere bogen is, boven een gedicht deurtje, een gevelsteen geplaatst met het jaartal 1840. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Gedenkteekenen enz.Ga naar margenoot+ M 1892, 29. uytt. IV, 58.
Ga naar margenoot+ Tegen den hoekbeer der voormalige St. Jacobskapel bevat een modern kastje een houten beeldje, de H. Maagd voorstellende met het Kind Jezus op den linkerarm, in de rechterhand een scepter, en staande op den maansikkel de slang vertredend; op den voet prijkt een wapenschild met een lelie tusschen de letters HH; hg 58 (afb. 293, XVI B). Beschadigd. Bij het beeld behooren twee zilveren kroontjes, twee scepters en een kruisje. Naar een inschrift van 1738 schijnen kroontjes en scepter toen geschonken te zijn door I.I. de Bruijne; op het kruisje is een gestyleerd Madonnafiguurtje gegrift. Aan den gevel Parade 27 bevat een modern glaskastje een H. Annatrits, de H. Anna zittende voorstellende met op den rechterarm Maria, die zelf het Kindje Jezus op den rechter arm draagt; hg 62,5 (afb. 296, ± 1500).
Ga naar margenoot+ In den achtergevel van het hoekhuis Havenkade-verlengde Peperstraat bevindt zich een overgeplaatste, van de afgebroken Maaspoort afkomstige, aan een hoogen waterstand herinnerende, steen met het tijdvers: aLVeVs eXVnDans post thoMae haeC saXa LaVabat den 21 december 1740.
Ga naar margenoot+ In het ‘Hakkeplaats’ geheeten slop bevinden zich, aan een poort, thans als schamppalen gebezigde, domeingrenssteenen, beide met een afgesleten wapenschildje, het eene onderaan accoladevormig, het andere in ruitvorm (afb 292, ± 1600). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Militaire gebouwen.Ga naar margenoot+ Het vroegere ARSENAAL, thans administratiegebouw voor Rijks- en Gemeentekantoren. Ga naar margenoot+ keuler, 368; uytt. I, 102; II, 24, 80; M 1881, 522. Ga naar margenoot+ Het arsenaal ligt op een terrein, dat vroeger behoorde tot den tuin van het Hof der Hertogen van Gelder. Het werd ontworpen door Dirk de Haas, Luitenant-Ingenieur i.d. der Ver. Nederlanden; de uitvoering werd in 1751 ter hand genomen door Peter Behedt, die het bouwwerk niet vermocht te voltooien; het kwam eerst in 1759 gereed. Sedert 1867 als arsenaal doelloos, werd het gebouw 1914-1918 als hulpgevangenis gebezigd, en in 1921 in een administratiegebouw veranderd. Ga naar margenoot+ Vrij liggend, van baksteen met hardsteenen details opgetrokken, twee verdiepingen hoog en met een schilddak gedekt, rechthoekig gebouw van negen vensterbreedten in de lengte, drie in de breedte en met aan den achtergevel, een middenrisaliet van drie vensterbreedten en van één vensterbreedte voorsprong (afb. 297, 298, 299). Boven het lage plint verrijzen de effen muren, bekroond door een rondgaand, forsch hoofdgestel, welks fries, zoo aan den vóór- als aan den achtergevel, in het midden een schelpcartouche vertoont met het jaartal mdccli. De rondboogpoorten, vóór en achter, van den vroegeren middendoorrit, zijn van hardsteen, en elk gevat binnen een ordonnantie van twee Korinthische zuilen met recht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en gekornist hoofdgestel; de boogsluitsteenen zijn getooid met een acanthusblad. De segmentboogvensters zijn met hardsteen omlijst, en elk met een acanthus-sluitsteen versierd. De inwendige indeeling is geheel nieuw. Binnen bevindt zich, verplaatst, een hardsteenen gedenksteen met het chronogram (1750): 't zesent WIntIgst nanoen Van septeMber VersCheen naUWLIJks of hIertoe Was geLegt Den eersten steen. door carel august emanuel grave van rechteren. Aanvankelijk vormde de benedenruimte één groote zaal met standvinken en met,Ga naar margenoot+ dwars erdoor, een doorrit; de risaliet bevatte te weerszijden van den doorrit trappen, een rechts, een links, die op de bovenverdieping toegang gaven tot zich langs den achtergevel uitstrekkende gangen, waarop verschillende vertrekken aansloten. Het aantal vensters was toen geringer, vóór en achter, beneden vier, boven vijf, ter zijde telkens twee (afb. 297, 298). In 1921 werd het inwendige verbouwd, het uitwendige gerestaureerd, met vermeerdering der vensters (afb. 297, 298 en 299); de toen reeds veranderde houten kroonlijst werd door een nieuw ontworpene vervangen; de dakvensters werden vermeerderd en van een gebogen fronton voorzien; de oude schoorsteenen werden door één centralen schoorsteen vervangen. De restauratie geschiedde met Rijkssubsidie volgens aanwijzingen van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. KAZERNEGEBOUWEN. literatuur: uijtt., II, 31. keuller, 368.Ga naar margenoot+ Nabij de Roermondsche poort bevinden zich twee, thans bepleisterde, baksteenen kazernes; beide zijn eenvoudige, rechthoekige, langgestrekte gebouwen van drie verdiepingen en onder een zadel- en schilddak; zij werden gebouwd in 1732 om de bevolking van de verplichte huisvesting van soldaten te bevrijden. Het eene, gelegen langs de Spoorstraat, ongeveer 60 M. lang en 11½ M. breed, dient, thans verbouwd, tot maréchausséekazerne, het andere, gelegen langs de Vleeschstraat, ongeveer 33 M. lang en 12 M. breed, dient thans tot militaire magazijnen en woningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Burgerlijke openbare gebouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tweevleugelige buitentrap, waarvan het middenbordes ter eerste verdieping overdekt is door een op zuilen rustend baldakijn, hetwelk de tweede verdieping tot open balkon strekt. (Afb. LX, 300, 301, 302, 303, 304). Plattegrond. De eerste bovenverdieping is de hoofdverdieping en is van het middenbordes der buitentrap toegankelijk; dit geeft toegang tot de rechthoekige middenhal, die haar licht betrekt door twee vensters, één rechts enAfb. LX. Venloo. Raadhuis
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
één links van het baldakijn; achter de hal ligt de wachtkamer (van oudsher de ‘hertogskamer’ geheeten); rechts, dus oostelijk, strekt zich de raadzaal uit, aan de noordzijde door een wand gescheiden van een achterzaaltje; links, dus westelijk, ligt achteraan de burgemeesterskamer, vooraan die van den secretaris, tusschen die vertrekken, (thans) de trap naar de tweede verdieping, die administratielokalen bevat. Van de hoektorens bevat alleen de oostelijke een trap. In de verdieping gelijkstraats vormt het drievierde, noordelijke gedeelte eenGa naar margenoot+ zelfstandige markthal, met drie poortdeuren naar de straat. Door een zwaren muur van deze hal gescheiden ligt, tusschen de buitentrap en de hal, een overwelfde portiek met twee toegangen onder de trapvleugels, en bijruimten onder de bordessen. Onder de markthal bevindt zich een overwelfde kelder, die aan de oostzijde door een buitentrapje toegankelijk is. De vier gevelmuren zijn even hoog; de goten liggen achter een gemetseldeGa naar margenoot+ borstwering, die aan den achtergevel en aan den westelijken zijgevel iets is overkraagd. Het hooge plint bestaat (thans) uit hardsteenen bossageblokken; daarboven is het gevelwerk van baksteen, terwijl de kruiskozijnen, de vlakke en de geprofileerde gevelbanden uit groefsteen bestaan, nagenoeg alle (vernieuwd) in Udelfanger zandsteen. De voorgevel domineert voornamelijk door zijn monumentale trap en zijn flankeerende torens, waarvan de oostelijke forscher en hooger is dan de westelijke; beide torens hebben een achtzijdige, klokvormige bedaking, waarop een open koepeltje verrijst met peervormigen top. Het front tusschen de torens heeft beneden een (voorheen open) portiek van vijf rondbogen op hardsteenen Dorische pilasters tusschen Ionische vóórzuilen; de assen der boogopeningen strooken met de assen der groefsteenen vensters; (thans) dubbele kruisvensters ter eerste, enkelvoudige kruisvensters ter tweede verdieping. Op de zwikken der benedenportiek geven ankers het jaartal 1598 aan. Aan elk der twee bovenverdiepingen vertoont het vóórfront een groefsteenen pilasterordonnantie beneden van Ionische, daarboven van Korinthische Orde, alwaar de dakborstwering het fries vormt, waarin, boven de vensters, links twee, rechts twee, medaillons zijn aangebracht, die (thans) busten bevatten, respectievelijk van Hub. Goltzius, Erycius Puteanus, Jan van Cleef en Jan van Venloo; het middenvak boven de balkondeur prijkt met het wapen der stad, waarboven een geveltje verrijst van twee geledingen, de bovenste met, tusschen een paar obelisken, een nis en een tympanon. De torens zijn versierd met hoekblokken en banden; de westelijke heeft enkele eenvoudige venstertjes, de oostelijke in zijn zuidelijk gevelvlak kruisvensters met tympanonvormige bovendorpels, en geheel boven een uurwijzerplaat. De hardsteenen hoekpijlers der ijzeren trapleuning hebben als topversieringen twee knoppen en vier leeuwen [twee oude (afb. 307 en 308), twee bijgemaakte] | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met de wapenschilden van, respectievelijk: Gelder, Venloo, Venloo, Holland. Het baldakijn vertoont een Ionische ordonnantie, terwijl de rondbogen op Dorische pilasters rusten. De gesmeed ijzeren leuning van het baldakijn draagt het jaartal 1737; het balcon heeft een overeenkomstige gesmeed ijzeren leuning verhoogd met randen in Lodewijk XVI-trant; in het midden het wapenschild van Gelder. Ga naar margenoot+ De oostelijke zijgevel heeft beneden twee korfboogdeuren, waarvan één, met dubbele deuren, tot de hal behoort, de andere, een smalle deur, tegen den toren aansluit; voorts twee eenvoudige kruisvensters met tympanvormigen bovendorpel. De eerste en de tweede verdieping vertoonen beide een grillige Ionische pilaster-ordonnantie, de benedenste staande op consoles en verhoogd met postamenten, de bovenste met, op de kapiteelen, uitkragingen, die telkens een postament dragen met een boven de dakborstwering uitstekenden obelisk; de dubbele en de enkelvoudige kruisvensters dragen alle een fronton; de geprofileerde banden hebben een ornamentaal fries, de borstwering heeft een korbeeluitkraging. Muurankers geven beneden het jaartal 1597 aan. Op een steentje boven de groote deur staat anno domi 1597. Ga naar margenoot+ De noordelijke of achtergevel (afb. 302) is, behoudens de onderbrekingen met geprofileerde banden, effen; de dakborstwering, met vijf ronde openingen, is uitgekraagd op tien korfbogen en wordt op de hoeken geflankeerd door achtzijdige spietorentjes. De midden in den gevel geplaatste rondboogdeur heeft een forsche groefsteenen omlijsting met cartouche-penanten en een bovennis, waarin (thans) het beeld staat van een geharnasten ridder (misschien van Aartshertog Albert, en alsdan tot een door Schissler vervaardigde fontein behoord hebbende), staande op een (ook van de fontein afkomstige) schildpad. De kruisvensters zijn eenvoudig. Boven de poortdeur is het wapen van Gelder geplaatst, afkomstig van de in 1885 afgebroken Geldersche poort. Ga naar margenoot+ De Westelijke zijgevel, in den trant van den achtergevel, heeft boven de lage poortdeur een gevelsteentje met het wapen der stad en met de vermelding venlona stadsmeelwaag 1699. Ga naar margenoot+ De benedenverdieping. De markthal (thans archief, zie bij ‘Restauratie’)Ga naar margenoot+ wordt door vier hardsteenen Dorische zuilen, die onderling en met muurpijlers door baksteenen gordelbogen zijn verbonden, in negen traveeën verdeeld. De ruimte is niet overwelfd. Ga naar margenoot+ De muur, die de hal en de portiek scheidt (afb. XLa en 303a), vroeger buitengevelmuur, is aan de zuidzijde opgeluisterd met groefsteenen vlakke banden en heeft drie deuren en drie smalle tusschendorpelvensters, met, onder elk venster, een kelderraampje. De hoofddeur (die niet in het midden van den gevel staat) is geflankeerd door gecanneleerde halfzuiltjes op diamantkop-postamenten en met bladornament-kapiteelen; van den, uit één stuk steen gehakten, korfboog is het profiel versierd met een eierlijst en een tandlijstje, en vertoont het front ranken en engelfiguurtjes; de bekroning is verdwenen; de overige deuren en vensters hebben, onder hun gemetselde korfbogen, groefsteenen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
boogtrommels versierd met ranken en fantastische diermotieven. De portiek is overwelfd met ineenloopende riblooze kruisgewelven, rustend op gevarieerde, geprofileerde consoles, die (later) in den muur zijn ingelaten; aan de zuidzijde rusten de gewelfzwikken op de eenvoudige geprofileerde draaglijsten van de binnenpilasters der hardsteenen arcadepijlers van den voorgevel. De hoofdverdieping. De door moerbalken verdeelde zoldering van deGa naar margenoot+ raadzaal (afb. 303) is thans gestucadoord. Aan de zuidzijde heeft deze zaal afgeschuinde hoeken met deuren, waarvan de oostelijke uitkomt op het traptorenportaal. De breede schouw met ingebogen, en met relieftegels versierden, haardwand heeft een boezem rustende op rood-wit marmeren muurzuiltjes en zandsteenen faunconsoles, die ter zijde zijn bebeeldhouwd met tafereelen: Adam en Eva in het Paradijs, hun Uitdrijving, een pelikaan, engeltjes; de lateibalk is opgezwenkt; op de hoeken heeft de boezem uit acanthusvoluten oprijzende pilasters, die zelf met voluten tegen het bekronende hoofdgestel aansluiten, in het front stelt een schilderstuk de Vrijheid voor met het wapen der Vereenigde Provinciën (afb. 370; benedendeel XVII A, bovendeel XVIII A); veranderingen. De hoekdeuren zijn gevat in een Ionische omtimmering met boven het verschrompelde hoofdgestel: rechts, in een rijk encadrement, de geschilderde allegorische voorstelling van het Twaalfjarig Bestand (chronogram 1609), bovenaan de wapens van Gelder en van Venloo. Links een mechanische kalender, waarbij de voorstellingen van de Gerechtigheid en van het Laatste Oordeel, en, bewegelijk: Adam en Eva, Kaïn en Abel, engelen met vlammend zwaard; ter zijde, in medaillons, Adam en Eva en hun Verdrijving (XVII). Het jaartal mdccc xxii betreft een reparatie. In de burgemeesterskamer bevindt zich een (verplaatste) houten schoorsteenmantel (XVII B), en, boven een deur, een eiken paneel (XVII?) met vermanenden tekst (waarschijnlijk van een liefdadigheids-instelling) bekroond met een cartouche en in de bovenlijst tusschen engelen, de buste van God den Vader. In de kamer van den secretaris is geplaatst een kalksteenen schouw, waarvan oud zijn: de uitkragingsconsoles met cartouche-versiering en de hoofdgestelvormige koplijst met cartouchen tusschen triglyphen (XVId). Het portaaltje der raadzaal in den zuid-oostelijken hoektoren is overwelfd met een ribloos straalgewelf op acht gevarieerde consoles en met een rozetsluitsteen; de gewelfschelpen zijn beschilderd met ranken en grotesken op lichten ondergrond (afb. 304, XVIIb). Literatuur: M 1880, 253, uytt. IV 101. N. Venlosche Courant v. 9 Dec. 1922, 3e bl.Ga naar margenoot+ (d.H. Opdelaack). Het gebouw staat ter plaatse van het in 1374 door de stad van ridder Gerhardt van Bocholt gekochte ‘Steenen Huis’, dat tot raadhuis werd ingericht. In 1597 werd, na een uitgebracht rapport, dat het gebouw bouwvallig verklaarde (archiefstuk no. 613), aan Willem van Bommel uit Emmerik het afbreken van het oude en het bouwen van een nieuw raadhuis opgedragen. In 1601 was het nieuwe gebouw voltooid. In 1609 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werd door den Luikenaar Alard Rolf de open steenen buitentrap tegen den voorgevel geplaatst. In de 18de eeuw werd het balcon veranderd, verkreeg de raadzaal haar bekleeding met goudleer en werden de ijzeren leuningen van de buitentrap vernieuwd. Dit is, in het kort, hetgeen uit berichten omtrent het raadhuis bekend is. In 1878 werden maatregelen voorbereid om het bouwwerk, waarvan de profielen der gevellijsten waren weggekapt geworden, en de gevels herhaalde malen waren bepleisterd en bedorven, te herstellen, hetgeen met 's Rijks steun omstreeks 1880 en volgende jaren geschiedde door den gemeente-architect J. Kayser. Wanneer men de tot ons gekomen mededeelingen toetst aan hetgeen aan het bouwwerk valt waar te nemen, blijkt het echter niet aannemelijk, dat het stadhuis in de jaren 1597-1601 geheel en al door een nieuw gebouw zou zijn vervangen. De datum van den voorgevel staat vast, niet alleen door het, met ankers aangegeven, jaartal 1598, maar ook uit de bekende data van de eerste steenlegging van den rechter hoektoren (2 Juni 1597) en van de plaatsing van de spits op den linker (11 Juni 1597), maar het onderkelderde deel van het gebouw, dat het noordelijke ¾ deel van het geheel beslaat, moet ouder zijn dan het zuidelijke voorgedeelte. De redenen daarvan zijn de navolgende. 1o. De twee zware binnenmuren (zie den plattegrond), die het gebouw in drieën deelen, zouden, recht doorgetrokken, in het midden van voorgevelvensters terecht komen; zij zijn dan ook met dunne, schuin geplaatste muurtjes op dien gevel aangesloten. 2o. De kelder, die naar zijn bouwwijze van de 16de eeuw dagteekent, beslaat de volle breedte van het gebouw, maar slechts drie vierden van zijn diepte; bij een uitgraving in Juni 1926 aan den oostgevel verricht bleek het fundament van het zuidelijke deel van het gebouw zonder verband op den voet van het onderkelderde gedeelte aan te sluiten; de kelder zelf heeft aan zijn zuidzijde de overblijfselen van een luchtschacht. 3o. Omstreeks Mei 1932 werd de achter de steenen vóórtrap gelegen portiek, die tot politiebureau was ingericht geweest, vrij gemaakt van de daartoe gediend hebbende muurtjes en wandkasten; het daarbij blootgelegde zuidfront van de hal bleek toen het benedendeel te zijn van een vroegeren buitengevel. (Zie de beschrijving blz. 162). 4o. De portiekoverwelving rust aan voornoemden frontmuur op kraagsteenen, die kennelijk, in dien muur zijn aangebracht in daarvoor ingehakte kassen. 5o. Eenige mededeelingen in het aangegeven artikel in de Venlosche Courant van 9 Dec. 1922, steunen die gevolgtrekking. Het daarin genoemde aantal aangevoerde leien is juist voldoende om het stadhuis in zijn geheel te kunnen dekken; het genoemde aantal aangeschafte baksteenen kan echter hoogstens voldoende zijn geweest om één vierde deel van het bouwwerk tot stand te brengen, en was dus juist toereikend voor de uitvoering van het gebouwde deel ten Zuiden van het onderkelderde gedeelte. Het is dus waarschijnlijk, dat in 1597 aan van Bommel het bouwen van het toegevoegde vóórgedeelte werd opgedragen, alsmede de vernieuwing der bedaking of althans van de dakbedekking in haar geheel. Misschien ook herstellingen aan den oostgevel, die hem het recht gaven met ankers het jaartal 1597 aldaar aan te brengen, terwijl waarschijnlijk die gevel toen met een pilaster-ordonnantie werd opgeluisterd. Ga naar margenoot+ Bij de voorbereiding der restauratie, die met Rijkssubsidie in 1881 door den gemeentearchitect J. Kayser werd ter hand genomen, is de vraag of de voorgevel al dan niet gerestaureerd zou worden met toepassing van een pilaster-ordonnantie, een onderwerp van geschil geweest tusschen den architect en den adviseur der Regeering, Dr. P.J.H. Cuypers, die van oordeel was, dat de achtergevel en de westelijke zijgevel, die nimmer een pilasterversiering hadden gehad, het karakter van het gebouw in zijn geheel moesten bepalen. Bij onderzoek van het muurwerk bleek echter, dat aan den voorgevel pilasters hadden bestaan, die evenwel den schijn hadden van later in het metselwerk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn ingehakt; toch vereenigde zich de adviseur ten slotte met de zienswijze van den architect Kayser; alleen kwam de voorgenomen toepassing van pilasters aan de hoekkanten van den Z.O. toren te vervallen. De restauratie van den oostelijken zijgevel geschiedde eenige jaren later; het is ons niet bekend om welke redenen de behandeling van dien gevel weelderiger is dan die van den voorgevel; misschien op grond eener afbeelding van het eerste deel der 18de eeuw (zie afb. 300), waarin de bovenlijst van dien gevel met obelisken schijnt te zijn getooid. Op grond van uiterst schaarsche, en zelfs twijfelachtige gegevens ontworpen, mogen o.i. noch de uitdossing van den voorgevel, noch die van den oostelijken zijgevel, als betrouwbare voorbeelden van vroeg-17de-eeuwsche renaissance-bouwkunst worden aanvaard. De achtergevel en de westelijke zijgevel werden, met hoogere vensters echter, op grond van tamelijk voldoende gegevens in hun eenvoudigeren, meer middeleeuwschen trant gerestaureerd. Afb. LXa. Raadhuis. In 1932 teruggevonden benedendeel van den vroegeren voorgevel. Get. d.E.A. Canneman n. opm. v.d. bewerker.
De restauratie van 1934. In 1934 werd het twee jaar te voren blootgelegde oude muurwerk der portiek achter de buitentrap hersteld (afb. LXa). Alleen de ontbrekende westelijke kolom met postament van de hoofddeur behoefde te worden bijgemaakt. Naar de overgebleven resten der kozijnen, spijlen, duimen en scharnieren werden deze in hun oude vormen hersteld, en voorzien van glas-in-lood paneelen en luiken. Ofschoon de gewelven op bepleistering berekend waren, werden zij thans gevoegd, waardoor zij de interessante techniek der uitvoering op bekoorlijke en duidelijke wijze laten waarnemen (afb. 303a). De vroegere markthal werd ingericht tot archief en daartoe voorzien van een brandvrije zoldering; de westelijke deur werd, met behoud der oude buitenomlijsting, vervangen door een muur, waarin een ovaal venster; de noordelijke inwendig brandvrij afsloten; van den oostelijken wand de breede middendeur met brandvrije binnendeuren als doorgang gehandhaafd, de deur tegen den toren door een muur vervangen. De (niet oorspronkelijke) oude vensters aan de zuidzijde werden, in verband met de tegenwoordige bestemming, vervangen door drieledige steenen kruiskozijnen en voorzien van glas-in-lood. (Afb. 303b). Een en ander geschiedde volgens de adviezen van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, onder leiding van den architect A.L. Oger van dit bureau. Het noordelijke drievierde van het gebouw dagteekent van omstreeks het middenGa naar margenoot+ der 16de eeuw. In 1597 verkreeg het raadhuis een bijna vier M. zuidelijker gelegen nieuw front, waarbij het benedendeel van het oude front behouden bleef, als afscheiding van de markthal en de nieuw ontstane zuidelijke, overwelfde portiek; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de vertrekken der bovenverdiepingen werden met de gewonnen ruimte vergroot. In 1609 werd de monumentale steenen buitentrap aangelegd; de hekken van den balda kijn en die van het balkon werden in de 18de eeuw vernieuwd. In de 16de en in de 17de eeuw werden de korfboogpoorten aan de drie vrije zijden van de benedenhal door de muren gebroken of gewijzigd. Bij de restauratie werden de torenspitsen, die in de 18de eeuw waren veranderd geworden, naar oude afbeeldingen vernieuwd. Ga naar margenoot+ Ten raadhuize worden bewaard de volgende schilderijen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zilveren en koperen insignes van stadsboden (1646-1713).Ga naar margenoot+ Standaard-maten en gewichten (XVI, XVII, XVIII), waarbij een bronzen maatvat (± 1500) 40 cM. breed en met het stadswapen (afb. 306). Kluisters en boeien. Een klepper. Twee hellebaarden, een gerichtszwaard, drie slagzwaarden, een lans, een helm (XVI en XVII). Twee bommen (XVII)Ga naar voetnoot1). Model van een oorlogsschip (1707). Een verzameling slcutels (XVI, XVII, XVIII). Een korte degen met hoornen gevest, de kling met gegraveerde figuren (XVIII A). Twee geweren met koperen kolf (arabisch?). Een bronzen beeldje (± 1400), oorspronkelijk kaarsdrager (afb. 305). Een gesneden houten kinderkopje (± 1700?). Drie kassetten (XVI en XVII); een offerbus (XVIII?). Geëtst en gegraveerd glaswerk met historische wapens: bokaal, drie bekers, twee flacons (XVII en XVIII). Een commode met bovenkast (XVIIId). Vier historische zijden vaandels (1743). Een verzameling medailles vervaardigd door de gebr. Wiener (XIXb). Het wapen van Venloo, in terracotta (vroeger in den gevel) vervaardigd door I.G.R.H. Jungen (XIXb). Elders bewaard: Vier ijzeren kanonnen (XVI), één gedagteekend 1577. In den toren hangen drie oude klokken: 1. van 50 middellijn, waarop in fractuurtypenGa naar margenoot+ staat: ‘Jhs̄ . maria Johēs . me . fecit . Anno dn̄i mo cccco xciiio’; daarbij het wapen van Gelder. 2, van 100 middellijn, met in fractuur: ‘Anno . dominy . m . vc en xii . gheret . van . venle . ghoit . my’, daarbij muntafdrukken en rozetjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3, van 44 middellijn, versierd met palmettenbandjes en waarop staat: + conradvs + de + venloe + me + fecit + anno + 1612.
Ga naar margenoot+ Op den linker Maasoever ligt het vroegere veerhuis ‘de Staay’, thans boerderij en café, en bestaande uit een voorvleugel met zadeldak tusschen twee rechtkantige topgevels en twee lagere zijvleugels, samen aangelegd om een rechthoekigen hof (XVII). In een kamer: een betegelde schouw met koperen haardomlijsting (m XVIII); in een vertrek en in een gang bruine en blauwe tegeltjes. (Het inwendige in 1930 door brand vernield). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waterlijst gecement. Aan de noordzijde van den achtervleugel bevindt zich een vroegere hardsteenen korfboogdeur; de halfronde verruiming is uitwendig half-achtzijdig, en op de hoeken van pilasters voorzien ter ondersteuning van de daklijst. De kerkruimte (afb. 309) is rondom, op een zelfde hoogte, voorzien van eenGa naar margenoot+ als hoofdgestel geprofileerde lijst; de hoeken hebben pilastervormige verzwaringen. De middenruimte is overspannen met een van hout en stukadoorwerk samengesteld, halfrond tongewelf, elk der zijvleugels met een korfbooggewelf, waarbij de pilasters telkens met gordelbogen zijn verbonden. DeAfb. LXI. Venloo, Ned. Herv. kerk.
vensters hebben schuine neggen. Te weerszijden houdt een laag schotwerk achter elk portaal een gangruimte vrij. De consistoriekamer heeft een gestukadoord moerbalkplafond met eenvoudige Lodewijk XIV lijstversiering en, in den haard, een sierlijke ijzeren plaat. Boven die kamer zijn, achter het orgel, de overblijfselen zichtbaar van ronde schalken met geprofileerde kapiteelen en aanzetten van het laatgothische ribgewelf van het vroegere koor (1509). Hardsteenen gedenktafel der eerste steenlegging door Willem van der Beke,Ga naar margenoot+ met wapen (16 Juli 1718). De kerk bezit: Eenvoudig koperen doopbekken (XVIIId).Ga naar margenoot+ Eiken preekstoel op balusterpoot met omgekeerd hielvormig gekoofdenGa naar margenoot+ draagkorf, de zeszijdige kuip met Ionische hoekkolonnetten en rondboogpaneelen, het klankbord met geprofileerde lijst (XVIIIa). Doophek met balusterspijlen en eenvoudige doopbanken (XVIIIa).Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kerkbanken eenvoudig, grootendeels oud (XVIII A). Ga naar margenoot+ Orgel, waarvan het front, gedragen op een vlakke ornamentale uitkraging met engelen en hartvormig opschriftbord, bestaat uit, twee hoog, telkens drie velden, met muziektropheeën versierd, daarboven een vijfdeelig pijpenfront met terzijde cherubijnen, bovenop bazuinblazende engelen, in het midden het wapen der Ver. Nederlanden (± 1700; in 1713 overgebracht uit de Herv. kerk van Roermond). Niet ongerept. Ga naar margenoot+ Hardsteenen grafzerk (XVIII A) van Arnoldus Couten en Helena van Leeuwen (M 1926, 55). Ga naar margenoot+ In vijf vensters gebrandschilderde paneeltjes met familie-wapens en bijschriften (M 1898, 53) betreffende: 1, Willem Vonk-Alida Boers, 1719. 2, Rijnier van der Beke-Maria Buysers, 1719. 3, den predikant Johan Wilh. Freijlingius, 1719. 4, Frederik Nolens-Petronella Bours, 1719. 5, Hendrick Vermasen-Margarita Moorees. 6, Hermanus Moorees-Anna Faasen. Alle meer of min beschadigd. Ga naar margenoot+ Broodschaal (afb. 310) middellijn 35, met breeden gedreven bloemenrand; er op gegrift ‘Dese beekers en tafelbort sijn gekocht van de Diakony tot Venlo 1711’; merken: Venlo en HK onder een kroon; (Hendrik Klingerborch, overl. ± 1668; de merken misschien later gebezigd door zijn weduwe). Vier bekers: 1, met gegrifte ranken, reigers, planten en ‘Diakony tot Venlo’, merken: hart met drie lelies, AC, en L. 2, met drie paneeltjes, twee met een Heer, één met een Dame, schildje met huismerk (naar de kleedij ± 1700). 3 en 4, waarop ‘De Dyaconie van Roermonde en resp. ‘Den 22en Julyus 1707’ en ‘den 20en Martius 1705’, merken: leeuw, lelie, een onherkenbaar. Ga naar margenoot+ Twee schaaltjes (‘D. Messchaert Blocktin’ en engel tusschen palmtakken, XVIII). Wijnkan (Rotterdam I D, leeuw, druiventros, engeltje, XIXa?). Ga naar margenoot+ In den koepel hangt een klok van 55 middellijn, en waarop staat: protestantsche gemeente van venlo gegeven uit stadskasse ciƆ iƆ cccxxxvi soli deo gloria fondue a tongres par j : b : n : et f : a : gaulard freres. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De parochiekerk van den H. Martinus.Ga naar margenoot+ N. Cath. kalf K. Kerken. M 1880, 297; 1891, 185, 189; 1898, 49; 1905, 26. keuller 350. uytt. I, 47, III, 99. Ga naar margenoot+ De oudste berichten gaan terug tot de 13de eeuw. In de 15de eeuw hadden verbouwingen en uitbreidingen plaats (1411, 1418, 1429, 1458, 1485), maar omtrent hetgeen geschiedde geven de berichten weinig of geen licht. In 1480 werd, ongeveer anderhalven Meter vóór den ouden toren, door de stad, maar tevens ten dienste der kerk, een vrijstaande, nieuwe, hoogere toren opgetrokken, waar de straat doorheen liep, welke toren deels door aardbeving, deels door beschieting in 1511, zwaar werd beschadigd, en waarvan de bouwval in 1676 werd opgeruimd. Aanmerkelijke restauratiewerken hadden in 1879 en volgende jaren plaats onder den architect Dr. P.J.H. Cuypers. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk (afb. LXII en LXIII, 311, 312, 313, 314) ligt vrij, met den westgevelGa naar margenoot+ aan de verlengde Kerkstraat. Zij is een door verbouwing uit een kruiskerk ontstane, overwelfde driebeukige hallenkerk, wier beuken uitloopen in drie koren van nagenoeg gelijke breedte en diepte; het deel van den noordbeuk ten westen van het voormalig dwarspand heeft echter zijn oorspronkelijke breedte behouden. De vierkante westtoren, beneden hoofdportaal, sluit den middenbeuk af. Van den toren af tellen de beuken, met inbegrip van de voormalige kruising, zes traveeën; de zuidbeuk strekt zich langs en voorbij den toren met nog drie traveeën naar het Westen uit, de noordbeuk met één travée, die tot doopkapel dient. De koren tellen elk drie traveeën, met, ter afsluiting, een naar ⅝ grondslag aangelegden veelhoek. Het voormalig zuidelijk dwarspand is geopend op een, naar het Zuiden gerichte, kapel van één travée met een ⅝ veelhoek. Ten oosten van die kapel ligt, tegen het zuidelijke zijkoor, een uit twee traveeën bestaande sacristie. Ten westen van den toren is een nieuw voorportaal aangebouwd. Het muurwerk bestaat uit baksteen, met schaarsche toepassing van groefstaan voor details. Van den ingebouwden toren zijn, van de kerk uit, aan weerszijden twee spitsboognissenGa naar margenoot+ zijner tweede geleding waarneembaar, van af het Kerkplein hetGa naar margenoot+ bovendeel van die geleding met kantlisenen, een baksteenen spitsboogfries en een nis, die breeder en hooger is dan de nissen aan de zijkanten. De derde geleding heeft, boven een groefsteenen waterlijst, vóór een groote spitsboognis, aan de zijkanten twee smalle, aan de oostzijde een rondboognis; midden in elk dezer nissen zit een klein spitsboogvenster met groefsteenen kantblokken; in de rondboognis twee vensters; onder elk van deze vensters bevindt zich een schiet- of spiegat. Op de hoeken zijn de lisenen thans vervangen door hoeksteunbeeren. Van den zolder af kan men, iets beneden de balklaag, een waterlijst zien, deels van tufsteen, deels van ijzeroersteen vervaardigd en, 6½ M. boven de zolderbalklaag, een uitgetande kalksteenen waterlijst met in het midden een 40 cM. verzonken kalksteenen dorpel. Van de (veel jongere) hoogere geledingen zijn, in het slordige effen muurwerk, slechts eenige rondboogopeningen waar te nemen; de (moderne) hoeksteunbeeren zijn aldaar iets versmald. Het muurwerk daar boven, alsmede de met leien bekleede spits, dagteekenen van de restauratie. De omsluitingsmuren van beuken, koren en kapel zijn, op één zijgeveltop na,Ga naar margenoot+ rondom even hoog. Elke beuk is, samen met zijn aansluitend koor, overdekt met een doorloopend zadeldak, welke daken door zakgoten zijn gescheiden. Gezamenlijk worden zij doorkruist door een dwarszadeldak, dat zich van den genoemden topgevel tot over de zuidelijk uitgebouwde kapel uitstrekt. Alleen het smalle deel van den noorder zijbeuk is met (vijf) aaneengesloten tentdaken gedekt. Op de middenkruising verrijst een klokkespitsje. De steunbeeren zijn eenvoudig; hun afdekkingen zijn nieuw. Behalve aan den noordbeuk zijn de vensters bezet met nieuwe of vernieuwde groefsteenen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. LXII. Venloo, kerk v.d.H. Martinus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
harnassen, die in de hoogte in tweeën zijn gedeeld en waarvan de traceeringen misschien ten deele naar gevonden overblijfselen zijn vervaardigd. De topgevel, die het dwarszadeldak ten Noorden afsluit, heeft overhoeksche steunbeeren en een middenbeer; de top is rechtkantig en versierd met twee spitsboognissen. De hardsteenen latei van een gedichten ingang aan den noordbeuk is versierd met een 3 × 5-bladige roos. Aan den naar voren tredenden zuidbeuk heeft de westgevel, binnen een spitsboognis, een zesdeelig venster, waaronder zich een (nieuwe) ingang bevindt; ook de hoekpinakels aldaar en de dakleuningen zijn nieuw. Aan diens linker hoekGa naar margenoot+Afb. LXIII, Venloo. Martinuskerk.
verrijst, door eene afdekking en een frontversiering eenigszins gemaskeerd, nog een aanmerkelijk brokstuk van den zuid-oostelijken hoekpijler van den vroeger vóór de kerk gestaan hebbenden stadstoren. Het metselwerk. InGa naar margenoot+ Vlaamsch verband zijn gemetseld: het benedendeel van den westtoren (baksteenlengte 28,5, laaghoogte 7,75), de muren van den noordbeuk (27 en 7,1), de topgevel van het dwarsdak (26,5 en 7,3) en het middenkoor (27 en 6,9). In staand verband: de zuidbeuk (26,5 en 7,2), het noordelijke en het zuidelijke oostkoor (26,5, resp. 25 - 6,9 resp. 7,2) en de zuidelijke kapel (26 en 7,2), alwaar het echter op vele plaatsen in kruisverband overgaat. De vierde en de vijfde torenverdieping zijn in zeer slordig kruisverband gemetseld, van 26,6 cM. lange baksteenen. Het kerkportaal is op breede muurbogen overkluisd met een ribloos baksteenenGa naar margenoot+ kruisgewelf, met zeer bolle schelpen. De bovenverdiepingen van denGa naar margenoot+ toren hebben balkvloeren; de 15,40 M. boven den kerkvloer liggende verdieping met de spiegaten rust op twee geschoorde moerbalken en op strijkbalken, die op ijzeroersteenen uitkragingen steunen; de spiegaten hebben tapsche zijkanten en beginnen op elleboogshoogte; aldaar treft men nog een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ houten steektrap aan (XV?) met een hoek-bordes, alwaar zich ook nog een spiegat bevindt. Ga naar margenoot+ De beuken (afb. 314) zijn gescheiden door vierkante pijlers, met midden op elk zijvlak een schalk van halfachthoekige doorsnede; deze pijlers bestaan uit baksteenlagen, afwisselend met mergelbanden, hebben een hoog hardsteenen basement met hielprofiel en onderaan een plintverbreeding; ook de schalken ontstaan aan het basement. In de zijbeuken zijn de wanden voorzien van halfachthoekige schalken, die in den zuider beuk tegen een muurverzwaring zijn aangebracht. De scheibogen hebben als profiel te weerszijden telkens een dubbele hollijst; de diagonaalribben een talaan tusschen hollijsten; van de met deze overeenkomende breede gordelribben zijn de talaanneuzen tot een platten band verbreed. Zonder kapiteel of draaglijst groeien de spitse, pijlerbreede scheibogen, de gordelribben en de diagonaalribben geleidelijk uit de pijler- en schalkvlakken, en neigen zich wederzijds tot spitsbogen, waarbij zij met hun profielen sierlijke snijlijnen over de steunsels afteekenen. Aan den zuidbeukmuur staan de gewelfribben ten deele op geprofileerde uitkragingen; in de drie meest westelijke traveeën aldaar op kapiteelen, die pas in den jongsten tijd zijn gebeeldhouwd. Ga naar margenoot+ De koorpijlers hebben een gedrongen T-vormige doorsnede, met het korte staande been buitenwaarts; aan de middenkoorzijde hebben zij een uitgekraagden schalk, die overigens met de schalken van den middenbeuk overeenstemt; aan de buitenzijde hebben zij een ronden schalk, overeenkomende met de schalken der zijkoren. Het middenkoor is overwelfd op de wijze van den middenbeuk; alleen zijn in de koorhoeken de schalken rond. In de zijkoren staan de gewelfribben op bladkapiteelen, waarvan er eenige een engelfiguur vertoonen en één den boozen geest. In het middenkoor zijn de sluitsteenen met figuren opgeluisterd en stellen voor van W.n.O.: Een engel met twee wapenschilden, de Madonna, Christus zijn doorboorde handen toonende; in den veelhoek, en niet oud, het Lam Gods. In het Noorder koor, het vroegere O.L. Vrouwekoor, stelt in den veelhoek de sluitsteen de Madonna op den maansikkel voor. De vierkante sluitsteenrozetten aldaar en in het zuider zijkoor zijn van hout en niet oud. Ga naar margenoot+ De zuidelijke, koorvormige kapel is met één wijden spitsboog op twee traveeën van den zuidbeuk geopend; de dubbele travee van dien beuk is daarbij overkluisd met een netgewelf op kapiteelvormige uitkragingen met grotesk vroeg-renaissance ornament. Het netgewelf der kapel rust op uitgekraagde ronde schalken, die onderaan met (moderne) fratskoppen zijn versierd; hun kapiteelen vertoonen ten deele laat-gothische, ten deele vroeg-renaissance ornamentatie. Ga naar margenoot+ De uit twee traveeën bestaande benedenruimte der sacristie is, bij de restauratie, met een tweeledig stergewelf overkluisd, rustende op oude kraagsteenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het benedendeel van den toren is het oudste deel der kerk en dagteekent waarschijnlijkGa naar margenoot+ van de 13de eeuw. Blijkens de op 16½ M. hoogte aanwezige spie- en schietgaten was hij niet alleen tot klokketoren bestemd, maar tevens tot waakpost; op bijna 21 M.Ga naar margenoot+ hoogte houdt het baksteenen muurwerk op, en volgen (aan de binnenzijde zichtbare) lagen van groefsteen; een onder het kerkdak nog zichtbare groefsteenen deklijst laat veronderstellen, dat op die hoogte misschien een terras of een omloop heeft bestaan. Het volgende slordig in kruisverband en van kleinere baksteen gemetselde muurwerk is van een jonger tijdperk, misschien van de 17de eeuw. Bij de restauratie van omstreeks 1880 werden die geledingen op de hoeken versierd met steunbeeren, werd de toren met nog een geleding verhoogd en verkreeg hij een leien spits met hoektorentjes. Aanvankelijk was de kerk een driebeukige kruiskerk, waarvan men uitwendig, aan hetGa naar margenoot+ Vlaamsche metselverband en het zwaardere baksteenformaat, den noordelijken eindmuur van den dwarsbeuk, het (smalle) overgebleven deel van den noordbeuk, en de ⅜ afsluiting van het middenkoor kan herkennen. Ook ziet men aan de pijlers tusschen de koren, dat zij ontstaan zijn door het openhakken van den ouden koormuur, telkens met behoud van een deel van den vroegeren steunbeer. Boven de gewelven zijn, onder het kerkdak, de kalksteenen bekroningslijsten der vroegere dwarsbeukmuren voor een groot deel nog gaaf behouden, alsmede de overblijfselen van twee oostelijke vensters van den vroegeren noordelijken dwarsarm. De voornoemde daklijsten hebben als profiel een op een kraal beginnend hol onder een afgebiljoenden rechten voorkant. Een aanmerkelijke verandering heeft bestaan in de verbreeding van den zuidbeuk en de (waarschijnlijk gelijktijdige) verandering der kruiskerk in het type van een kerk zonder dwarsbeuk, maar waarvan de middenbeuk en de zijbeuken onmiddellijk in koren uitloopen. Dit werd verkregen door midden in den dwarsbeuk een paar pijlers te plaatsen, de scheibogen van het schip tot aan de koren door te trekken, en die nieuwe pijlers door gordelribben met elkaar en met de buitenmuren te verbinden. Een wederom latere uitbreiding heeft bestaan in de toevoeging der zuidelijke kapel, waarbij twee traveeën van den zuidbeuk een netgewelf verkregen, stijgend aangesloten op den boog der kapelopening. De sacristie is een nog jonger toevoegsel. Ook de twee westelijke traveeën van den zuidbeuk danken hun ontstaan aan een uitbreiding. Een mogelijke bedenking behoort hier te worden besproken. Dat men eerst later tot de bestaande indeeling der gewelfvelden van den dwarsbeuk zou hebben besloten, wordt schijnbaar tegengesproken door den in het midden van den noordelijken topgevel aanwezigen steunbeer, die tegelijk met dien gevel schijnt te zijn opgetrokken. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat die gevel van een middenbeer voorzien werd, om den dwarsarm met een zevendeelig kruisgewelf te overkluizen; ook de omstandigheid, dat er zich bovenaan in den oostmuur van dien noorder dwarsarm twee vensters hebben bevonden, te ver uit elkaar staande om voor den dwarsarm een vierdeelig kruisgewelf te veronderstellen, geeft grond om aan te nemen, dat hun tusschenpenant zeer breed werd aangelegd ten behoeve van een gewelfsteunsel. Toch heeft dit nooit bestaan, want aan het ongerepte muurwerk aldaar is er geen spoor van te ontdekken; misschien heeft het kerkgebouw eenigen tijd op zijn overwelving moeten wachten en heeft men in dit tijdsverloop de oorspronkelijke plannen veranderd. Met uitzondering van de toevoeging van de zuiderkapel, schijnen de groote veranderingen in vrij korten tijd achter elkaar geschied te zijn, te oordeelen naar de gelijkvormigheid der detailleering en naar de gaafheid der nog overgebleven daklijsten van den vroegeren noorderdwarsarm, die slechts korten tijd aan de buitenlucht zijn blootgesteld geweest en er nog uitzien als waren zij pas onlangs vervaardigd. Bij de beschouwing van het gewelfstelsel valt het op, dat juist in de oudere gedeelten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de kerk, nl. in het schip, het middenkoor en den (voormaligen) dwarsbeuk, een jong gewelfstelsel is toegepast geworden, waarbij, met uitschakeling van kapiteelen en draaglijsten, de geprofileerde bogen en ribben met doordringingsvormen vloeiend uit de steunsels ontspruiten, terwijl de buitenmuren, de zijkoren, de zuidelijke kapel en de zuidbeuk aan de zuidzijde, voorzien zijn van schalken, mèt kapiteelen of mèt kraagsteenen. Dit duidt aan, dat, toen de groote uitleg werd ter hand genomen, men er nog aan dacht een ander gewelfstelsel aan te wenden dan geschied is, en wijst dus voor middenbeuk, noordbeuk en dwarsbeuk op een tijdperk van oponthoud of van afwachten, of, waarschijnlijker, op een plotseling genomen besluit, om, met algeheele vernieuwing der pijlers of althans van hun toppen en van de scheibogen, en veranderingen aan de pilasters langs den noordbeukmuur het jongere stelsel der uit de steunsels groeiende gewelfribben te aanvaarden en toe te passen. Het schijnt niet onmogelijk, dat zulks alsdan geschied is met ondervanging van de bestaande bedaking of minstens van een aanmerkelijk deel daarvan, want de bedaking van den vroegeren dwarsbeuk bestaat nog bijna in haar geheel; een groot deel der overbodig geworden bebording is, vooral onder het zuidelijke zadeldak, nog aanwezig; alleen onderaan is die bebording ruw weggebroken ter wille van de communicatie op den kerkzolder. De twee westelijke traveeën van den zuidbeuk zijn vrij jonge uitbreidingen en misschien gebouwd toen de bouwval van den stadstoren werd opgeruimd. De zijmuur van dien beuk vertoont ook sporen van veranderingen en anomalieën; er is veel aan gerestaureerd en vele kapiteelen zijn eerst bij de restauratie en nog daarna gebeeldhouwd. De zuidkapel is, blijkens haar rijkeren gewelftrant en het karakter harer kapiteelen, evenals de kapiteelen en de gewelven der aansluitende dubbele zijbeuktravee, van de eerste helft der 16de eeuw. Boven de gewelven verraden de doorloopende groefsteenen kolonnetten en de aldaar zichtbare, tot muurplaathoogte rechtop doorgaande, derhalve afgesneden vensterneggen, dat de reeds hooge kapel voordien op zijn minst nog vier Meter hooger moet zijn geweest dan zij thans is, terwijl de aldaar op de muren aanwezige bepleistering aantoont, dat zij gedurende eenigen tijd aldus in gebruik moet zijn geweest. De kapel is dus verlaagd geworden, of zou een dubbel-kapel kunnen geweest zijn, bestaande uit een beneden- en een bovenkapel. Hiervan zijn echter geen teekenen zichtbaarGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ Het bestaan der S. Martinuskerk in de 13de eeuw staat geschiedkundig vast (Keuller 350). Het benedendeel van den toren dagteekent van het tweede deel dezer eeuw. Het oude muurwerk van het middenkoor, van den vroegeren noorder transeptmuur en van het smalle deel van den noorder zijbeuk kunnen van de 14de eeuw zijn. De talrijke berichten van de 15de eeuw, in welke, in de jaren 1411 en 1418, een ‘meester Dries’ op den voorgrond treedt, en die op een groote bouwbedrijvigheid wijzen, kunnen de verandering van de kruiskerk in een hallenkerk betreffen (zie bij ‘bouwontwikkeling’). De zuider kapel en de sacristie zijn waarschijnlijk tegen het midden van de 16de eeuw gebouwd. De verlenging van den zuider zijbeuk naar het Westen, met gebruikmaking van den zuid-oostelijken hoekpijler van den in 1480 gebouwden, in 1511 ten deele ingestorten stadstorenGa naar voetnoot2) is van jongeren, niet te bepalen tijd; de kapiteelen aldaar, die onbewerkt waren gebleven, werden tegen het einde der 19de eeuw door den Roermondschen beeldhouwer Latiers afgewerkt. De restauratie der kerk, met toevoeging van het voorportaal met open portiekboog, alsmede de torenverhooging geschiedden in 1879 en volgende jaren door den architect Dr. P.J.H. Cuypers. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot den inventaris behooren: Te weerszijden in het priesterkoor opgestelde eiken koorbanken (Lit. M 1905, 26.Ga naar margenoot+ witsen elias, De Nederlandsche koorbanken. Amsterdam, 1937, blz. 45-52), oorspronkelijk de zetels der leden eener Broederschap van ‘de Zeven Getijden’, die in latere eeuwen als ‘Kapittelheeren’ bekend stonden. Elke rij bestaat uit dertien zetels (afb. 315). De zetels en de doorloopende lessenaars zijn laatgothisch; hun zijkanten zijn versierd met een twintigtal, in halfhoog beeldwerk gesneden tafereelen (als: de Mannaregen, Samson, een beeldhouwerswerkplaats, enz.), de scheidingen met traceeringen, waarbij schildjes; de misericordiae zijn gebeeldhouwd (Evangelistensymbolen, fabelen, koppen, bladwerk). De rugwanden zijn van den renaissancetijd en bestaan uit, door Korinthische pilasters gescheiden, rondboogpaneelen, (vroeger) versierd met meetkunstige verdeelingen van opgelegd lijstwerk; de overhuivende kroonlijsten zijn verdwenen; zetels en lessenaars (± 1500); de rugwanden (XVII B). Eiken front met vier Korinthische postamentzuiltjes, bogenlijst en hoofdgestel,Ga naar margenoot+ voorts halfzuiltjes van een bijbehoorend achterfront met middenpaneel, waarop in halfhoog beeldwerk een geknielde geharnaste ridder is voorgesteld, overblijfselen van een gestoelte vervaardigd ter herinnering aan Karel Willem van Arnste, bij Wachtendonck overleden 26 November, 1588. Twee communiebanken: 1, aan het noorder zijkoor, met twee grootere enGa naar margenoot+ vier kleinere à-jour gesneden paneelvullingen van acanthusranken en talrijke druiventrossen (afb. 339, ± 1700). 2, aan het zuider zijkoor, met vier paneelen, elk met een à-jour gesneden dubbelen acanthusrank en in het midden een engeltje met druiven (afb. 338; ± 1700). Twee driecellige biechtstoelen, met in het gezwenkte front een hoofdgestelGa naar margenoot+ op vier Composiete postamentzuilen (XVIII A?). Veranderde of toegevoegde halve deurtjes. Doopvont van rood koper (afb. 321). De met cherubijnen opgeluisterdeGa naar margenoot+ balustervormige voet rust op drie leeuwtjes; de platronde kom is versierd met zwellingen, evenals het ermede overeenkomende deksel. Om den stang, waaraan dit deksel hangt, verrijst een baldakijn, gevormd uit gecanneleerde balusters, die onderling en met den stang door voluten zijn verbonden; binnen den baldakijn is de Doop in den Jordaan voorgesteld met de overzwevende Duif; erboven de Vader, wijzende op een cartouche, waarop staat: hic est filius meus dilectus. Het deksel hangt aan een driehoekvormige, ijzeren, draaibare kraan met rankenvulling (afb. 320) en middenin het wapen van Venloo. Een figuurtje aan de stang draagt een cartouche met het jaartal 1621. De vont is hoog 1,23 M., het deksel 1,97 M., de kraan 3,60 M. Zij werd 1619-1621 vervaardigd door Herman den Potgieter voor het bedrag van 2000 Kleefsche gulden. Zwaar beschadigd. De figuren van de doopgroep zijn minder goed dan de cherubijnen en leeuwen van den voet.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Houten doopkapelafsluiting met sierlijk hoofdgestel op Ionische pilasters; het hek heeft benedenpaneelen met cartouches en, boven deze, met door boogjes vereenigde kolonnetjes. Thans versmald, breed 4,12 M. (afb. 322, XVII.) Ga naar margenoot+ De uit stijl- en regelwerk samengestelde dubbele binnendeur van het kerkportaal heeft onderaan van lijstwerk voorziene paneelen bekroond met cartouches; de bovenhelft bestaat uit geprofileerde stijltjes (XVII). Ga naar margenoot+ Eiken preekstoel. Onder de kuip een door engeltjes omgeven vrouwefiguur: het Geloof, met de attributen der Kerk; te weerszijden van den trapopgang als schachtbeelden: de Hoop en de Liefde, de leuning versierd met een acanthusrank, de kuip met op de hoeken de symbolen der Evangelisten, tusschen dezen, in medaillons, de borstbeelden van den H. Verlosser, den H. Martinus, den H. Norbertus; als draperie uitgebeelde rugwand; door engelen ondersteund baldakijn, met, vooraan, in een medaillon het borstbeeld van O.L. Vrouw; de volutenbekroning draagt in top het symbool der Drieëenheid. Vervaardigd onder pastoor Herman Stevens (afb. 323, XVIIIb).
Ga naar margenoot+ Een onder de orgelgalerij tegen den torenmuur aangebrachte houten draagkorf (XVII B) met schachtengel-figuurtjes, bloemen- en vruchtenslingers behoord hebbende tot de vroegere veel kleinere galerij, zweeft thans onder het aanmerkelijk vergroote plafond. Van de (verbreede) volle leuning is het middendeel oud en uitgebeeld als een hoofdgestel, versierd met consoles en cherubijnen, waarboven, tusschen Ionische schroefzuiltjes, de ± 60 cM. hooge figuren zijn geplaatst van den H. Martinus(?), koning David en de H. Caecilia (afb. 324, ± 1700). Aangehangen: een houten medaillon met de voorstelling van David met de harp (XVIII). Ga naar margenoot+ Christus aan het kruis, met de twee moordenaars (afb. 329); bijna levensgroote beelden, door Gregorius Schissler (naar de initialen G.S.). Volgens de stadsrekeningen is in 1614 daarvoor betaald aan meester ‘Goeris’ 103 g. 7 st. Christus aan het kruis met (niet bijbehoorende) Maria en Johannes; de Christus hg 61, de Maria en de Johannes hg 41 (XVI A). Mariabeeld (van een Calvarie), thans in den triomfboog bij een nieuw Kruisbeeld (met, als pendant, de copie van den vermolmden H. Johannes); beide hg ± 170 (XVI A). Kalksteenen Nood Gods; de op den grond zittende Maria ondersteunt het recht gestrekte lichaam van Christus; hg 74 (afb. 326, XV B). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Houten Nood Gods; Maria zittend, met het lichaam van den Zaligmaker op haar schoot; hg 74 (afb. 328, XV B). Kruisbeelden: 1, aan oud kruis met vierpasrozetten beschilderd met de Evangelistensymbolen;Ga naar margenoot+ het corpus hg 70 (afb. 327, XVI A). 2, hg ± 150, toegeschreven aan Schissler (XVIIa) (bewaard in het huis Nazareth). God de Vader op den wereldbol, de rechterhand zegenend uitgestrekt, in de linker een staf vasthoudend met aan den top den Driehoek, waarbinnen het alziend Oog, middelpunt eener lichtuitstraling. (Hg ± 150, XVIIIa). Twee Madonna's, beide van een Marianum: 1, hg 158 (afb. 330, XVIa); 2, hg 66 (m XVI); van deze is de ijzeren rozenkrans hg 128 (m XVI). H. Martinus op naar links gewenden schimmel, in harnas met helmdoek en met rooden mantel, waarvan hij met zijn zwaard een groot stuk afsnijdt voor den rechts zich bevindenden kreupelen arme, met jeugdig uiterlijk. Hg ± 120 (XVI). Het beeld stond vroeger in den voorgevel boven den zuidelijken ingang (fig. 311), geraakte naar Duitschland en kwam kort geleden door de goede zorg van Deken J. van Oppen aan de kerk terug; goed hersteld is het thans in het torenportaal geplaatst op een eiken postament met een 125 cM. breede XVIIIe-eeuwsche frontbekleeding. H. Martinus als bisschop, met den bedelaar; hg 115 (XVI A). Nieuw opgemaakt; bijgemaakte staf. H. Rochus, op zijn beenwond wijzende; hem vergezellende engel met een wondlapje; hg 60 (± 1600); beschadigd. H. Antonius van Padua, met boek, waarop het Kind Jezus zit; hg 176 (XVII B). Madonna, hg 45 (XVIIIa); het hoofd ten behoeve van een zilveren kroontjeGa naar margenoot+ beschadigd; bijbehoorende, ronde geprofileerde albasten voet.
In de liezen van het noordelijke (vroegere O.L. Vrouwe) koor, engelen metGa naar margenoot+ muziekinstrumenten en spreukbanden, in de kruinen bloem- en bladranken (XV B); in een der velden een voorstelling van de Overschaduwing van den H. Geest (afb. 325). De triomfboog van dit koor is op donkerrooden ondergrond beschilderd met lichtkleurige ranken, waartusschen tal van aapjes. De schilderingen werden (XIXd) hersteld door G. Deumens. In de gewelfvelden van de zuidelijke kapel: bonte ranken om de gewelfkruinen (XVI). Schilderijen.Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Cylindermonstrans met rijken voet, stam en draagkorf, waarop het cylindrischeGa naar margenoot+ expositorium verrijst tusschen twee paar Korinthische zuiltjes met kantvoluten; de zuiltjes dragen een tweede platform met, boven den cylinder, een toren van twee opeenvolgende paviljoens, het benedenste, met karyatidestijltjes, bevat een Madonnabeeldje, het bovenste draagt een koepeldak bekroond door een Kruisbeeldje; op de voluten en op de zuilbekroningen heiligenbeeldjes. Hoogte 73 (afb. 333, XVII). Stralenmonstrans in baroktrant, waarvan de voet versierd is met cartouches, paarlranden en slingers, acanthus- en wingerdmotieven en het zonneexpositorium geplaatst is in een baldakijn gevormd door voluten, dragende een koepel, op welken, tusschen adorantjes, de Madonna troont; de baldakijn is tevens geflankeerd door groote engelen, die, als karyatiden, voluten steunen, waarop cherubijnen staan, welke boven de Madonna een kroon met kruis omhoog houden. Hg 99 (afb. 334, ± 1700). Ga naar margenoot+ Twee ciboriën: 1, op achtlobbigen voet, versierd met acanthus, cherubs en boeketten, de stam met slingers en laurierkransen, de ondercuppa met acanthus- en bloemenslingers; het deksel, versierd met laurierslingers, draagt een (gewijzigde) verhooging met voluten. Binnen het deksel gegrift een wapenschild (v. Beringen?). Hg 42 (afb. 336, XVII A). 2, met ronden voet, stam met peernodus, halfronde cuppa en platrond deksel met Kruisbeeld; versierd met acanthusblâren en tulpen. Merken Venloo en H K (Hendrik Klingerborch). Hg 34,5 (XVIId). Ga naar margenoot+ Twee miskelken: 1, met zevenlobbigen hollen voet, stam met forschen, met traceeringen versierden nodus en zes vierkante noppen, waarop de letters i, h, e, s, v, s. Op den voet gegrift een kruiscirkel en een wapenschild met schuinsrechts opgerichten pijl; aan de binnenzijde van den voet een schild met zes harten (3, 2, 1) (afb. 337, XVIIa). 2, met op den voet drie cherubijnen en drie paneelen (een met kruis), peernodus met cherubijnen, ondercuppa met acanthusblâren en in drie paneeltjes vrouwefiguren, voorstellende de Goddelijke deugden. Op den voet staat 1763 a. van lin me dono dedit d: nepoti suo h. van lin. Merken: Venloo en pfr (Petrus Franc. Reynders). Ga naar margenoot+ Reliekkruis op (in zilver vernieuwden, oudtijds koperen) langwerpigen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gezwenkten voet, nodus met traceeringen en noppen, de kruiseinden uitloopende in vierpassen met de Madonna, den H. Petrus, de H. Barbara, den H. Hieronymus, het midden cirkelvormig, de geheele omtrek met fijne dakkamversiering. In het centrum de reliekholte; op de boomen draagt een om een stam gewikkelde band (verkort) de op het reliek toepasselijke woorden: tuam crucem adoramus domine de vero precioso ligno sanctae crucis. Hg. 65 (afb. 335, ± 1500). Altaarschel, à-jour versierd met cherubijnen en rocaille schilden (afb. 332);Ga naar margenoot+ er staat op: rdus dnus a: gillissen scdos dedit 1753. Merken Venloo en PR (Petrus Franc. Reijnders). Drie ovale collecteschalen: 1, met op den rand gegrift een Kruisbeeld enGa naar margenoot+ Sint Maarten; merken Venloo en h k (Hendrik Klingerborch); lg 35 (XVII B). 2, waarop d.d. vice past. venl. 1740; merken Venloo en hm (Hermanus Meijers); lg ± 25. 3, met gegolfden omtrek Lod. XV; merken Venloo en p r; lg 23 (XVIIIc). Godslamp van rood en geel koper (XIXb).Ga naar margenoot+ Wand-wijwatervat, halfzeshoekig (± 1500). Wandblaker met het borstbeeld der Madonna; middellijn 36 (afb. 331, XVIIb). Een paar gegoten drievoetkandelaars, hg 49 (XVII B). Een paar gedrevenGa naar margenoot+ rood- en geelkoperen paaschkandelaars, hg ± 220 (XIXb). Eenvoudigere kandelaars, een p. hg 1,30, een p. hg 48 (XIXb). Een dertigtal gesneden eiken zit- en knielbanken met liervormige zijkantenGa naar margenoot+ (afb. 316, 317, XVIII A). Een zijkant met rococo-ornament (XVIIIc). Een twintigtal met harpvormige zijkanten (afb. 318 en 319, XVIIIc). Leunstoel en drie tabourets, Lodewijk XV (m XVIII).Ga naar margenoot+ De kerk heeft drie oude klokken: 1, van 136 mddl. met in unicalen het opschrift:Ga naar margenoot+ martinus + laudo deo dignum fleo funus. perdo malignum belli do dignumque facis juvo venle benignum : anno dni : mocococoloxxoGa naar voetnoot1). 2, van 160 mddl., met in fractuur: nomen meum est ihesus ian got mi anno dni mcccclxviii, tusschen de woorden figuurtjes: kruis, viervoeter, bloementakje, enz. Onder het opschrift een gothische rand, die tevens plaketten omsluit, het eene een volledige Calvarie, het andere Christus aan het kruis voorstellende met Maria en Johannes. 3, (in den dakruiter) van 62 mddl. met het opschrift: * hermanvs stevens pastor . antonivs adolphvs hermans consvl regens ioan swinckels // * senator et provisor eclesiae. ioan w. broeckstegers regerende kerckmr petrvs crvysbergh // kerckmeester // sint merten heis ich // alexivs petit gos mich. // anno 1750. Het lijf is versierd met een breeden ornamentrand, een plaketje met S. Maarten te paard, en een engel met kelk. Een uit deze kerk afkomstige koperen lezenaar (arend, XV?) bevindt zich in het Kaiser Friedrichmuseum te Berlijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Thans ingemetseld in den sacristiemuur, een beschadigd hardsteenen grafkruis, waarop onder een omgekeerd anker, in fractuur staat: cy . gyst . jehan . d . hiron . bourg(eois?) . de . namur . pryes . a . (Dieu?) . pour . lu(i?) (XVI?). Een hardsteenen kruis (XVII) (M 1922, 96).Ga naar voetnoot1) Ga naar margenoot+ Hardsteenen zuil op breed vierkant plint en met eenvoudig geprofileerd achtzijdig kapiteel, dragende een afgerond voetstuk van een verdwenen kruis; op de schacht is in vlak beeldwerk een engel voorgesteld met twee wapenschilden, het rechter met een 25-bladige roos, het linker met drie dooreengestrengelde visschen (afb. 346, ± 1500).
Ga naar margenoot+ De Pastorie (‘de Weem’), 1764/65 herbouwd, is een twee verdiepingen hoog, zeven vensters breed, baksteenen huis onder schilddak, waarvan de segmentboogvensters met hardsteen zijn omraamd; de breede gang met portaal en zijvertrekken aan de straat is een latere toevoeging. Een der kamers heeft een schoorsteenmantel, onderaan van zwart marmer en met consoles op geklauwden voet; de bovenmantel vertoont een stucornamentatie met een wapenschild. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De R.-K. Rectoraatskerk van den H. Nicolaas.Ga naar margenoot+ De kerk, die met haar noordzijde aan het ziekenhuiscomplex grenst, strekt zich uit langs de Klaasstraat, alwaar het koor belend is door lage perceelent het westfront ligt aan een smal voorplein, dat door een hardsteenen poort van uit de Vleeschstraat toegankelijk is. Ga naar margenoot+ keuller 355. uytt. III, 214, IV, 27, 36, 75, 159. M 1881, 469; 1897, 29. Ga naar margenoot+ Op een terrein, waar het Schippersgilde in 1344 een kapel ter eere van den H. Nicolaas had opgericht, werd in 1400 door de Kruisheeren een klooster gesticht; de kapel werd omstreeks het midden der 15de eeuw vervangen door een eveneens aan den H. Nicolaas gewijde kerk. In 1797 werd het klooster opgeheven. De kloostergebouwen werden in 1859 afgebroken om plaats te maken voor het Gasthuis St. Jozef; door schenking werd de kerk eigendom van de parochie van den H. Martinus, om als hulpkerk weer voor den godsdienst te worden bestemd. In 1879 en volgende jaren werd zij gerestaureerd door Dr. P.J.H. Cuypers. Ga naar margenoot+ De in staand verband van baksteen met groefsteenen details gebouwde kerk is een met ribgewelven overkluisde, blinde pijlerbasiliek (afb. LXIV en LXV, 349, 350) en bestaat uit: a, een driebeukig schip van vier traveeën, waarvan de beuken zich in de breedte verhouden als ± 1 : 2 : 1, in de hoogte als ± 3 : 4 : 3; b, een smallen dwarsbeuk, waarvan alleen de noordarm iets uitsteekt buiten den zijbeukmuur; c, een éénbeukig koor van drie traveeën met een naar 5/8 aangelegden veelhoek; d en e, zoo rechts als links van de voorste koortravee, een op deze geopende vierkante kapel; f, ten N. van het koor: een uit drie traveeën bestaande sacristie, thans door een vloer doorsneden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en beneden dienende tot sacristie, boven tot kapel van het aangrenzende ziekenhuis. Middenbeuk, kruising en koor hebben één doorgaand zadeldak vóór tegenGa naar margenoot+ een topgevel, aan het kooreinde met schilden eindigend; de dwarsbeukarmen hebben schilddaken, de lagere zijbeuken hebben lessenaardaken. De eenvoudige spitsboogvensters zijn bezet met nieuwe groefsteenen harnassen. De hoofdingang heeft een hardsteenen korfboogomlijsting met een groote, geprofileerde hollijst, die versierd is met rozetten en waarin kapiteelvormige beeldconsoles zijn opgenomen; de boog is overdekt met een wenkbrauwlijst op kraagsteentjes. De korfboogdeur aan de Klaasstraat is met hardsteen afgezet. De steunbeeren van het koor zijn eenvoudig; hun dekkingen zijn alle vernieuwd. Het schip (afb. 349 en 350). De scheibogen en de gordelbogen spruiten metGa naar margenoot+ de hen vergezellende schildbogen vloeiend voort uit de gelede kruispijlers, die alleen ten behoeve der diagonaalribben, in hun hoeken, ronde schalken hebben, met een basementje en een geprofileerd kapiteel (afb. 350). De muurpijlers zijn gevormd als halve middenpijlers, maar treden sterk naar voren, om als inwendige steunbeeren dienst te doen. De gewelfribben hebben als profiel een talaanstaaf tusschen hollen, en komen in ronde sluitsteentjes samen. In het koor staan de schalken op kraagsteenen, die, evenals de kapiteelen, versierd zijn met staande bladeren; de gewelven hebben kruinribben in Oost-Westelijke richting; de gewelfribben zijn versierd met knoopen. In de noordelijke kapel heeft het kruisgewelf vier kruinribben; de kolonnetten staan daar op geprofileerde kraagsteenen en hebben kapiteeltjes met staande bladeren. De zuidelijke kapel heeft een vierstralig stergewelf op geprofileerde kraagsteenen. De sacristie is overkluisd met door gordelbogen gescheiden kruisribgewelven op hoekschalken met geprofileerde kapiteeltjes. De later aangebrachte groote sluitsteenrozetten zijn waarschijnlijk van hout. De sluitsteenen van den middenbeuk liggen 14,50 M. boven den kerkvloer,Ga naar margenoot+ die van de zijbeuken 10,80 M. De baksteenen van het schip zijn 27 lang; die van het koor en van de kapellen 25,5. Schip en dwarsbeuk dagteekenen van het midden der 15de eeuw. Het koor en deGa naar margenoot+ sacristie zijn, ook te oordeelen naar het kleinere baksteenformaat, jonger en waarschijnlijk van 1466. De zuidelijke kapel is een toevoegsel tegen den dwarsbeuk, waarvan de vroegere hoeksteunbeer nog zichtbaar is; inwendig blijkt zulks bovendien uit een afgesneden waterlijst van het vroegere koor, dat met de kapel in gemeenschap werd gebracht door eene opening, waarbij de negge van het vroegere koorvenster behouden bleef; ook is het gedichte overschot van het oostelijke venster van den dwarsarm herkenbaar; uitwendig herkent men nog den, in den oostmuur opgenomen, steunbeer van het koor. Ook de noordelijke kapel werd aan de eerste koortravee toegevoegd. De kapellen dagteekenen van omstreeks 1500. De restauratie werd in 1877 ter hand genomen door Dr. P.J.H. Cuypers; de dakenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werden toen van goten voorzien, de traceeringen, de lijstwerken, de kruisbloem en dekstukken van den geveltop werden vernieuwd, de gewelven met nieuwe beschilderingen opgeluisterd. In 1889 werd een door den architect J. Kayser ontworpen klokkespits op het dak geplaatst. Afb. LXIV. Venloo. St. Nicolaaskerk.
Ga naar margenoot+ De van de Gasthuisstraat overgeplaatste hardsteenen rondboogpoort (afb. 347), die zich thans in den afsluitmuur aan de Vleeschstraat bevindt, is in de dagzijde geprofileerd, heeft gepaneelde penanten met rococo-versieringen en in den kruin een cartouche met een Maltezer kruis (het blazoen van de Orde der Kruisheeren); op het linker plintstuk staat anno, op het rechter 1777. Over den boog ligt een opgezwenkte deklijst. Het ijzeren hek is modern.Ga naar margenoot+ De kerk bezit: Houten Nood Gods, Maria zittende voorstellende, het lichaam des Zaligmakers op haren schoot ondersteunende; hg 103 (afb. 348; ± 1500). Een Kruisbeeld, hg 78 (XVIa).
De R.-K. KERK VAN HET HEILIG HART bezit: Ga naar margenoot+ Een eenvoudig koperen wijwateremmertje, waarop staat d.m.p.p. 17.... Een zilveren stralenmonstrans, met op den voet tusschen ornament, in paneeltjes: de Broodschaal, den Wijnkan, Passiegerei en cherubijnen; op het veld der, van het hartvormige expositorium uitschietende, lichtstralen: den Vader, de Duif en engelen. Op den voet staat: sum parochialis ecclesie de grubbenvorst ao 1726 den 14 octob + Merken: Lelie en (cursief) ns. Aan den top is veranderd. Hg 57,5. Ga naar margenoot+ Twee houten adoranten van een rustaltaar; hg 60 (XVIII). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De R.-K. KERK VAN O.L. VROUW O.O. bezit een klok van 67 middellijnGa naar margenoot+ en waarop staat: + sancta maria mater dei ora pro nobis // fondue par j : b : n et f : a : gaulard freres a tongres l'an 1832. Afb. LXV. Venloo. St. Nicolaaskerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Sint Jacobskapel.keuller 362, uytt. III, 214; IV, 58, 96.Ga naar margenoot+ De éénbeukige kapel, waarvan slechts de voorste twee traveeën over zijn, ligtGa naar margenoot+ met den westgevel aan het Maasschriksel en strekt zich voorts langs het Helschriksel uit (afb. LXVI, 354). Afb. LXVI. Venloo. St. Jacobskapel.
Er wordt melding gemaakt van eenGa naar margenoot+ Sint Jacobskapel, gelegen bij een hospitium, het Sint Joris Gasthuis, dat reeds vóór 1500 bestond. De kapel stond vroeger onder den naam van ‘Mannenhuis-kerk’ bekend (Keuller 362). Blijkens de in 1932, bij het bouwen van een gemeentelijk administratiegebouw, gevonden fundamenten bestond de kapel uit drie traveeën met een naar ⅝ grondslag aangelegden veelhoek; hiervan stond als bouwval nog de eerste travee overeind, met een deel van de tweede tot gemiddeld den top der spitsboogvensters, en wat de overwelving betreft, tot en met de aanzetstukken der gewelfribben. Fundamenten van het afgebroken gasthuis werden eerst ruim 5 M. verder gevonden, zoodat de kapel er waarschijnlijk niet onmiddellijk mede was aangesloten geweest. Ook de nog gave | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vrij gekomen zuidelijke steunbeer van de eerste travee bevestigde, dat de kapel aan die zijde vrij stond. De voorste traveeën werden met advies v.h. Rijksbur. v.d. Monumentenzorg hersteld en bestemd tot ingangshal van een sted. administratiegebouw. Het bouwwerk is opgetrokken van baksteen met mergelsteen details. Ga naar margenoot+ De door overhoeks geplaatste steunbeeren geflankeerde westgevel heeft één spitsbogig venster; dat zich daaronder een ingang bevond, is onwaarschijnlijk. Van de steunbeeren der zijgevels bestaan nog slechts die van den eersten gordelboog. De waterlijst, waarvan het profiel om de steunbeeren heenloopt, ligt ongeveer 3 M. hoog. De vensterneggen hebben als profiel slechts een afschuining; de oude harnassen en de daklijsten zijn verdwenen. De sierlijke steunbeeren, beneden rechthoekig, zijn boven de waterlijst met afschuiningen en terugsprongen drie maal versmald, waarbij groefsteen slechts voor deklijsten is toegepast. De zuidelijke steunbeer, die volkomen gaaf was, kon bij den nieuwen bouw niet worden gehandhaafd. Ga naar margenoot+ Van de overwelving zijn over: de thans in hardsteen hernieuwde op hooge basementen staande ronde groefsteenen schalken der eerste travee, waarvan die in de hoeken een achtzijdig kapiteel hebben, versierd met een meetkunstig vlechtwerk, terwijl de wandschalken een kraagsteenvormig geprofileerd achtzijdig kapiteel bezitten. Van de groefsteenen ribben der ingestorte kruisgewelven zijn alleen de aanzetten oud; hun profiel bestond uit een talaan tusschen flauwe hollen; sporen toonen aan, dat de schelpen uit baksteen bestonden, en zonder schildbogen tegen de muren aansloten. De baksteenen der gevels zijn 25½ lang, 6 dik. De kapel dagteekent van omstreeks 1500. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Klooster der Annunciaten, thans der Paters Dominicanen.Ga naar margenoot+ K 361, U III, 213; IV, 78. P 1879, 426; 1880, 351. M 1879, 153, 161, 193, 197, 202. Ga naar margenoot+ In 1491 verkregen eenige Alexiaansche pleegbroeders, die wegens een pestziekte van Maastricht naar Venloo waren geroepen, aan de zuidzijde van ‘de Beek’ een woning, welke deswegen ‘Trans Cedron’ genoemd werd. Dit klooster ging in de 16de eeuw te gronde. In 1599 werd het gebouw betrokken door de, in 1582 uit Genooi verdreven, zusters Tertiarissen, die in 1614 tot de orde de Annunciaten overgingen en in 1618 een nieuwe kerk en successievelijk een nieuw klooster oprichtten, dat eerst in 1625 was voltooid. In 1795 werd het klooster opgeheven en kwam het complex in particuliere handen, totdat het in 1879 gekocht werd door Paters Dominicanen van Düsseldorf, die het klooster verbouwden en uitbreidden; de oude gedeelten werden (1880-82) gerestaureerd onder leiding van den architect J. Kayser. Ga naar margenoot+ Het gebouw ligt aan de verlengde Vleeschstraat tusschen de Spoorstraat en de Kleine Beekstraat, ten Westen van den tuin van het vroegere klooster Mariaweide. (Afb. LXVII, 351 en 352). Ga naar margenoot+ De van baksteen met groefsteenen details opgetrokken kloostergebouwen liggen om een rechthoekigen hof. Oud zijn: a, de negen venstertraveeën tellende, twee verdiepingen hooge, oostelijke vleugel met kloostergang en bovengang; b, een daarmede overeenkomstig aansluitend, zes vensterbreedten tellend, oostelijk deel van den zuidvleugel; (de lokalen, die op de gangen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aansluiten, bestaan voor een aanmerkelijk deel uit oud muurwerk en oude balkbevloeringen, maar zijn verbouwd en van bestemming veranderd); c, de kapel, die het grootste deel van den noordvleugel uitmaakt. Deze is éénbeukig,Ga naar margenoot+
Afb. LXVII. Klooster der Annunciaten (thans Dominicanen).
telt, naar de vensters en de gewelfvakken, zeven traveeën en een 3/6 afgesloten kooreinde. Aan de zuidzijde heeft zij alleen een venster aan het koorgedeelte; zij heeft in haar westelijk deel een op zuilen en gewelven rustende galerij-verdieping, die zich oorspronkelijk tot de vijfde travee uitstrekte en in 1880 werd ingekort, zoodat zij thans slechts tot de derde travee reikt; de galerij is alleen terzijde toegankelijk van uit een nieuw gebouwd portaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Alleen de kruispandgevels komen voor eene bespreking in aanmerking. ZijGa naar margenoot+ hebben beneden breede spitsboogvensters met omblokte dagkanten; deze vensters zijn met nieuwe, driedeelige en met traceeringen versierde harnassen bezet. In het midden van den oostelijken vleugel bevindt zich een omblokte korfboogdeur met wenkbrauwboog. De vooruitspringende bandlijst der eerste verdieping is ongeprofileerd, de bovenvensters zijn smal, rechthoekig en hebben een groefsteenen tusschendorpel; de gootlijst en de bedaking zijn nieuw.Ga naar margenoot+ De kruisgang heeft zonder gordelbogen aan elkaar sluitende riblooze kruisgewelven, waarvan de aanzetten rusten op met kroonlijsten getooide kraagsteenen. Eenige groefsteenen hoekpilasters zijn door gordelbogen verbonden; enkele rondbogige gangdeuren zijn met groefsteen afgezet en hebben een gemodeleerden schildvormigen sluitsteen. Ga naar margenoot+ De steunbeeren zijn (thans) gedekt door een ezelsrug met lessenaarvormigeGa naar margenoot+ verhooging; de spitsboogvensters beginnen eerst te halver kapelhoogte; zij hebben met groefsteen geblokte, geprofileerde dagkanten en nieuwe driedeelige traceeringen, vrij gevolgd naar twee nog behouden oude voorbeelden. De ronde vensters onder de galerij-verdieping zijn met een rollaag omkransd. De westgevel heeft onderaan twee platronde vensters (uitkomende onder die verdieping), hooger twee (gedichte) spitsboogvensters met een rondboogvenstertje er onder. De geveltop, met vernieuwd rond venster, draagt op een groefsteenen paneel de jaartallen mdcxviii en mdccclxxx. De hoofdingang, die zich aan de noordzijde der eerste travee bevindt, is rondbogig en geheel met bossageblokken afgezet. Ga naar margenoot+ De drie koor- en eindmuren zijn (thans) beneden doorbroken door rondboogopeningen, die op een om het koor aangebouwde verruiming uitkomen. De gewelfribben zijn geprofileerd met een rondlijst tusschen kwarthollen; zij staan op potvormige en met een draaglijst versierde kraagsteenen; de kruisribben ontmoeten elkaar in verstek, alleen de zesde travee heeft een (klok)ring. Het gewelf onder de galerij rust met gordelbogen op twee hardsteenen Toscaansche zuilen en aan de muurzijden op kraagsteenen, versierd met een vierkante kroonlijst. De teruggezette oude steenen borstwering van den oostkant der galerij is verdeeld in staande vakken met vischblaastraceeringen.Ga naar margenoot+ Het klooster bezit: Een gebakken aarden beeldje, dat de Madonna, staande op den maansikkel en den slang vertredende, voorstelt; hg 51 (afb. 353, ± 1700?). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kapel van het voormalige Franciscanen-klooster.Ga naar margenoot+ K. 357. uytt. II 17; III 215; IV 112. M 1900, 22, 32, 43, 47. g. hesse O.F.M. Het voormalige minderbroeder klooster te Venlo (Uitg. N. Venl. Crt 1911). Ga naar margenoot+ De kapel strekt zich uit langs de Minderbroederstraat. Ga naar margenoot+ Zij behoorde tot een in 1614-1618 door de Franciscanen gebouwd klooster; de eerste steen der kapel werd gelegd in 1617. Na de opheffing van het klooster in 1797 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dienden de gebouwen tot kazerne; in 1910 kwamen zij in het bezit van de gemeente en werden, met alleenlijk behoud der kapel, afgebroken. In 1919 stortte het koorveelhoekgewelf is. Zij dient thans tot opslagplaats van gereedschappen en materialen. Afb. LXVIII. Kapel v.h. voorm. Franciscaner-klooster.
(Afb. LXVIII, 355, 356 en 357). De met 37o zuidel. afwijking georiënteerdeGa naar margenoot+ kapel is éénbeukig en telt zeven traveeën, gevolgd door een ruim 4 M. doorgetrokken halfzeshoekig afgesloten, kooreinde. De zes traveeën, die ten noorden tegen het kloostergebouw aansloten, zijn aan die zijde blind, maar bevatten meerdere doorgangen; in de eerste twee traveeën bevond zich een door zuilen ondersteunde galerij-verdieping; aan de zuidzijde is het schip, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen de steunbeeren onder de vensters door, verruimd met biechtstoelnissen; aan de westzijde bevindt zich een ingang met twee door een breed penant gescheiden deuren. Ga naar margenoot+ Het muurwerk is in kruisverband opgetrokken van 26½ cM. lange baksteen en met toepassing van groefsteen voor details; de steunbeeren zijn onversneden en lessenaarvormig met vlechtingen gedekt. De spitsboogvensters hebben geprofileerde groefsteenen zijposten en bezitten nog hun ijzeren stormstangen en windijzers; zij beginnen boven de afdaken der tusschen de steunbeeren aanwezige biechtstoel-nissen; de daklijst is thans vervangen door een eenvoudige goot. In den westgevel vormt de dubbele ingang een hardsteenen middenpartij met geblokte rondboogdeuren onder een ongeprofileerd soort hoofdgestel, dat in het midden onderbroken is door de gefatsoeneerde uitkraging van een rondboogvenster met zijpilastertjes en met een zeer eenvoudige driehoekige bekroning. Hooger heeft de gevel twee (gedichte) spitsboogvensters; boven een effen fries met groefsteenen architraaf en deklijst verrijst de effen geveltop met tweedeelig spitsboogvenster en met rechte kantlijsten. Blijkens de afteekening van aansluitende muren en daken grensde de westgevel aan een ruim vijf meter breed pleintje. Aan de zuidzijde had de eerste travee een met hardsteenblokken afgezetten, thans beschadigden, ingang, waarvan nog twee kraagsteentjes van een wenkbrauwboog te zien zijn. Ga naar margenoot+ De gewelven zijn van baksteen, hun ribben van witte kalksteen; zij rusten op baksteenen pilasters met groefsteenen plinten en kalksteenen Toskaansche kapiteelen, die nog een geprofileerde verhooging met een rand dragen, waarop de gewelfribben rusten; muraalbogen ontbreken. De nis-openingen onder de vensters zijn met korfbogen overtoogd. De westelijke verdieping-galerij moet in de kerkas ondersteund zijn geweest door twee zuilen of pijlers, zoodat de benedenruimte vier kruisgewelven had; hun nog achtergebleven muraalbogen zijn met een hiellijst geprofileerd. Een nis aan de noordzijde der zevende travee heeft in de dagzijde overblijfselen van in stuc vervaardigde arabesken op blauw fond.
Ga naar margenoot+ In het nieuwe KLOOSTER der Paters Franciscanen aan den Maagdenbergerweg worden de navolgende houten beelden bewaard: Ga naar margenoot+ Madonna; hg 59 (XVd); beschadigd. Uit één stuk hout gesneden Nood Gods; hg 46 (XVIa). H. Jozef, met het Kind Jezus op den arm en een palmtak; hg 88, grof (XVIIa?). H. Antonius met het Kind Jezus op den arm en een leliestaf; hg 34 (XVII). Twee busten: 1, H. Antonius van Padua met het Kind Jezus, hg 34; 2, H. Frater Didacus, predikend, hg 35 (beide XVIII A). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voormalig klooster Maria-weide.Ga naar margenoot+ K 359; uytt. III 214, IV 27, 118. M 1881, 462; 1896, 53. Ga naar margenoot+ De plek, waarop het klooster, gewijd aan de H. Ursula, in 1416 werd gesticht, heette | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. LXIX. Plattegrond v.h. klooster Mariënweide te Venloo in 1798.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘de Weide’. In 1798 werd het klooster opgeheven en kwamen zijn verschillende gebouwen met het verdeelde terrein in particuliere handen (afb. LXIX)Ga naar voetnoot1). Daarvan zijn nog herkenbaar: Ga naar margenoot+ 1. Het om een vierkante binnenplaats of pandtuin aangelegde, twee gemetselde verdiepingen hooge, viervleugelige hoofdgebouw, van 48 M. lengte, 44 M. breedte, waarvan het baksteenen muurwerk van de 17de of de 18de eeuw schijnt te dagteekenen. In 1866 brandde het voor een groot deel uit en is thans verbouwd tot woonhuizen. In den vroegeren pandtuin herkent men nog acht groote benedenvensters met breede segmentbogen, de vroegere openingen van de kloostergang, terwijl de bovenvensters klein zijn. Aan de oostzijde is het dak van een der vleugels door een geveltop met gezwenkte zijkanten afgesloten. In eenige woningen bestaan nog met riblooze kruisgewelven overdekte vierkante vakken van de kloostergang. Eén woning bezit een (verplaatste?) eiken trap met gesneden leuning van het midden der 18de eeuw (afb. 358). Ook zijn nog eenige met snijwerk versierde deuren van dien tijd behouden. 2. Een smalle, twee gemetselde verdiepingen hooge, 18de-eeuwsche vleugel langs de Nieuwstraat, waarvan nog twee doorgangspoorten zijn behouden, een met op een sluitsteen het jaartal 1773. 3. Aan de zuidzijde een daarmee aansluitende naar het oosten loopende vleugel, vroeger een schuur, een brouwhuis en een waschhuis bevattende, thans bergplaatsen en magazijnen. Afb. LXX. Kapel v.h. voorm. klooster Mariënweide te Venloo.
4. De aan de noordzijde vrij liggende: Ga naar margenoot+ Kapel. Deze (afb. LXX) is thans door een houten vloer in twee verdiepingen verdeeld, beneden magazijn voor kunstmeststoffen, boven meubelmakerswerkplaats. Zij is van baksteen in staand verband opgetrokken, heeft zeven | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
traveeën en een naar ⅝ grondslag aangelegden koorveelhoek; de steunbeeren zijn eenvoudig, hebben tweemaal een halfsteens terugsprong en zijn lessenaarvormig gedekt. De spitsboogvensters zijn grootendeels dichtgemetseld. De westgevel-top met een rondboogvenstertje is ruw gemetseld en rechtkantig. Van de ronde muurschalken zijn de kapiteelen weggehakt wegens den ateliervloer. De gewelfvelden zijn van baksteen, de kalksteenen ribben hebben als profiel een dubbel hol; zij komen samen in ronde sluitsteenen, waarvan er vier met bladornament zijn versierd en twee open ringen zijn; de sluitsteen van den koorveelhoek stelt een Christuskop voor met kruisvormigen nimbus. Aan de westzijde bezat de kapel een galerij-verdieping op gewelven, die zich tot de vierde travee uitstrekte, en waarvan nog twee ronde hardsteenen zuilen met achtzijdig basement rondzwerven; de eerste travee schijnt een portaal te hebben bevat; later was tegen de travee een voorportaal geplaatst met een bovenverdieping, die, over een nog bestaanden poortboog, de kapel door een overdekte gang met het kloostergebouw in verbinding stelde. Het portaal heeft aan de noordzijde een halfronde ruimte, waarschijnlijk van een verdwenen trap. Het baksteenen front van het voorgebouwde portaal, dat met een leien lessenaardakGa naar margenoot+ tegen den gevel der kapel aansluit, heeft een hardsteenen bovenlichtdeur met versierd steenen kalf; ter eerste verdieping bestaan nog twee (van de drie?) segmentboogvensters; het front dagteekent van de 18de eeuw. De kapel, die inwendig gemeten 31 M. lang en 8,35 M. breed is, kan van de 15de eeuw dagteekenen.
KAPEL VAN DEN H. GEEST. literatuur: M 1880, 298; 1905, 26. uytt. II, 44; III, 214; IV 42, 54. keuller, 358. De kapel (afb. LXXI) ligt op den hoek van de Jodenstraat en de H. Geeststraat.Ga naar margenoot+ Zij behoorde tot een in 1797 opgeheven klooster van aanvankelijk ernaast gevestigdeGa naar margenoot+ Augustinessen. Deze trokken in 1623 de kapel bij haar klooster, dat zij tevens vernieuwden. Aangezien volgens oude berichten de eerste kerk van Venloo, in 760 gebouwd, aan den H. Geest was toegewijd, wordt het niet onwaarschijnlijk geacht, dat de kapel op de plaats staat van dit eerste Godshuis. Het klooster is afgebroken; de overgebleven kapel dient thans tot pakhuis. In 1928 zijn bij den afbraak van aansluitende huizen tot aan de Vleeschstraat aanmerkelijke overblijfselen opgeruimd van kelders, die tot het klooster hebben behoord. Hun ligging en hun afmetingen zijn niet door opmeting vastgelegd. Afb. LXXI. Venloo. Kapel v.d.H. Geest.
Oorspronkelijk tweebeukig, bestaat de kapel thans uit één rechthoekigeGa naar margenoot+ ruimte van inwendig 15½ M. lengte en gemiddeld 10 M. breedte, en met een (ingebroken) ingang aan de Jodenstraat; aan de oostzijde heeft zij afgeschuinde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hoeken. De overdekking bestaat thans uit een balkzoldering. In den noordmuur, aan de H. Geeststraat, bevindt zich, dicht bij den straathoek, een, thans dichtgemetselde, deur met groefsteenen bovendorpel; op dien dorpel zijn bij de uiteinden sierlijke schildjes uitgebeeld, een met de letter M, een met een tweearmig kruis, en in het midden, tusschen AO en 1617 een paneelcartouche, waarop staat IHS . MAR. Aan den oostwand bevinden zich tusschen de afgeschuinde hoeken, resten van afgebrokkelde en beschadigde steunbeeren, waarvan de vorm en de schuine stand aantoonen, dat de kapel aldaar twee naast elkaar gelegen, naar ⅝ grondslag afgesloten, koren had, het noordelijke van ± 3,50 M., het zuidelijke van 5,40 M. inwendige breedte. De twee pilaren, welke volgens Keuller (blz. 358) de overdekking onderschraagden en het gebouw ‘in twee panden’ verdeelden, waren ongetwijfeld op de aaneensluiting dezer kooreindigingen gericht. Aan de zuidzijde bestaan nog twee steunbeeren van het zuidelijke koortje, in kruisverband gemetseld van baksteen; het vervolg van den zuidmuur verspringt ongeveer een M. naar het Zuiden. De kooreinden zijn niet ouder dan het begin der 16de eeuw; de westelijke helft van het muurwerk der kapel dagteekent van de 17de eeuw (1617?). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.Ga naar margenoot+ STADSSCHOOL. lit: uytt. IV, bl. 28, 29, 48, 49. M 1893, 66, 69. keuller 370. Ga naar margenoot+ Van de vroegere stadsschool, eertijds Latijnsch College geheeten, bestaat nog slechts de voorgevel en een zeer gering deel der verminkte (thans herstelde) zijmuren. Thans maakt die gevel deel uit van het front van het gesticht voor weezen en oude lieden, bekend als ‘de Burgerlijke Godshuizen’, een stichting ontstaan uit de samenvoeging van het St. Martinusweeshuis (v. ± 1435), het St. Jacobsgasthuis (v. ± 1560), het St. Jorisgasthuis (v. ± 1560), respectievelijk voor weezen, voor oude mannen en vrouwen, voor reizigers (passanten), na 1820 onder één Bestuur vereend en sedert 1854 de Burgerlijke Godshuizen geheeten (Mededeelingen van den secretaris, den Heer Mathieu Janssen). Het gebouw werd in 1926 vernieuwd door den architect Ir. Jules Kayser, die den gevel met Rijkssubsidie en advies van Rijksmonumentenzorg restaureerde. De gevel (afb. 360), met tweelingtop, is van baksteen met groefsteenen details en versieringen, als bv. sluit- en tusschensteenen in diamantkopvorm. De vensters der zolderverdieping waren dichtgemetseld, die van de verdieping gelijkstraats en van de eerste verdieping hadden hun kruisstijl-indeeling verloren en bezaten moderne ramen, waarvoor men de onderdorpels had laten zakken. De vensters der eerste verdieping werden gerestaureerd naar het model der zoldervensters; de benedenvensters op nieuwe wijze in harmonie met het geheel. De onafgewerkte middendeurbekroning met rechts en links een kraagsteen, werd gelaten, zooals zij was, een daarboven ter eerste verdieping aanwezig nisje werd, met wijziging, vernieuwd en bezet met een beeldje (moeder met kind, van den beeldhouwer Hildo Krop). De ± 11,90 M. breede, in het midden 32 cM. ingeknikte gevel draagt onder de eerste gevellijst in ankers het jaartal 1611; de groefsteenen deuromslijting is blijkbaar afkomstig van een ouder, 16de-eeuwsch, bouwwerk; de boogtrommel, die gebeeldhouwd is en de verheerlijking van het H. Sacrament | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voorstelt, kan dagteekenen van ± 1620, toen de Latijnsche school in handen kwam van de Kruisheeren. De instelling bezit, afkomstig van het voormalige, ten zuiden aan de school grenzende weeshuis: Een friesvormige latei- of balkbekleeding, lg 365, hg 22,5Ga naar margenoot+ (afb. 362), door vier acanthusconsoles in drie velden verdeeld, het middelste beschilderd met de wapenschilden der stichters en de vermelding: iohan de verwer ende syn hvisvrow anna inghenhvis die syn gewest die ierste fondadvers van dit weishvis; links: vader en moder hebbe mi verlate dan de heer heft mi opgnomen; rechts: der weesen svl di een helper wesen 9 psalm ao 1577. Een kleerenkist, versierd met snijwerk (XVII).Ga naar margenoot+ Een bij de verbouwing opgegraven hardsteenen plaat (XVII A), front van een offertronk, in grof, halfhoog beeldwerk, een man voorstellende, dieGa naar margenoot+ kinderen van kleeding voorziet en, erboven, het opschrift: werpt vor den weisen wat hierin sovoel v godt gift in den sin; afkomstig van genoemd aangrenzend weeshuis (afb. 361, XVII; zie M 1926, 48). Boven een gevel aan een binnenplaatsje is geplaatst een steenen leeuw (XVI?) met het wapenschild van Venloo.
ST. JORIS-GASTHUIS. Het voormalige Sint Joris-gasthuis, ook Oud-Armenhuis geheeten, is gelegen aan de Potlofstraat. keuller 370, uytt. III, 214; IV, 34, 87. M 1893, 65, 67.Ga naar margenoot+ De vermelding gaat terug tot 1560; het huis was toen bestemd voor hulpbehoevendeGa naar margenoot+ reizigers (passanten) en zwakzinnigen. Thans is de eenig overblijvende vleugel particulier bezit. Deze van baksteen in kruisverband opgetrokken vleugel is rechthoekig, twee verdiepingen hoog en heeft een zadeldak tusschen twee topgevels, waarvan één aan de straat; de ingang met een trapje bevindt zich (thans) rechts, ter zijde, vooraan aan een plaatsje, dat van de straat toegankelijk is, en waaraan waarschijnlijk nog bijgebouwen lagen. De gevel aan de straat (afb. 359) had, beneden, twee segmentboogvensters, tweedeelig, misschien met gemetselden tusschenstijl, later met een houten kozijn vergroot, thans gedicht; ter eerste verdieping bevindt zich in het midden een segmentboogvenster met tweedeelig houten kozijn, rechts een enkelvoudig venstertje, links een nieuw; ankers geven Ao 1626 aan. De geveltop is door uitgemetselde banden in drie geledingen verdeeld en heeft S-vormige zijkanten, gevormd uit vlechtingen en rollagen, de bovenste kwartrond; het topstuk is verdwenen. De rechter zijgevel heeft zeven vensterbreedten; de vensters aldaar hebben een laag, door een segmentboog overspannen houten tusschenstijl-kozijn; de benedenvensters en één bovenvenster zijn veranderd. De linker zijgevel, eveneens met in ankers het jaartal 1626, heeft boven vier vergroote, vierkante vensters, waarvan er twee zijn gedicht. Ook de rechtkantige achtergevel heeft oude veranderde vensters, en onderaan een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hardsteenen gootuitloop. De balklagen zijn gevormd met moerbalken en kinderbintjes. De vleugel is 18,60 M. lang, 6,96 M. breed.
HET R.-K. GASTHUIS SINT JOZEF. literatuur: uytt. IV, 29, a.m.j. lenders, ‘Schets v.h. 50-jarig bestaan (1861-1911)’. Het gebouw staat op een deel van het terrein van het vroegere Kruisheerenklooster, waarvan slechts eenig onbelangrijk muurwerk is benut. De stichting bezit: Ga naar margenoot+ Een retabelvormige wand- en pronkkast(?) voor reliekwieën(?), vervaardigd van ebbenhout en schildpad, vertoonend een sokkel, waarop een Toskaansche pilasterordonnantie verrijst met in het midden een geguillocheerd expositienisje; hg incl. een Kruisbeeld ± 160 (XVII B). Een eiken kast met briefpaneelen in renaissance raamwerk, hg 220, br. 160; een dergelijke kast tevens met gothische traceeringen, hg 150, br. 120; een dergelijke, beneden met deurtjes, boven met lade, hg 110, br. 110 (alle ± 1600). Ga naar margenoot+ Een schilderij: Kruisdragende Christus in blauwen mantel, levensgroote driekwartfiguur. Dk. 180 × 130 (XVIId of XVIIIa).
In het HUIS DER ZUSTERS VAN O.L. VROUW, Moeder van Barmhartigheid,Ga naar margenoot+ wordt bewaard een schilderij: de H. Hiëronymus, halflijfs in profiel en naar links opziende. Dk. 112 × 91. Lokale school (XVIId). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.N.B. Van zonder nadere beschrijving vermelde gebouwen, is het muurwerk veelal gepleisterd, en zijn de deuren en vensters gemoderniseerd. LATE GOTHIEK EN RENAISSANCE. Vleeschstraat 25. Gevel, bovenaan afgesloten met een groefsteenen lijst van driegloop-spitsbogen op kraagsteenen (XV); gecement en met nieuwe onderpui. Nieuwe Kerkstraat (zusterschool), aan de binnenplaats ingemetseld: Een narrenkop, kraagsteen afkomstig van een overhoekschen pinakelaanzet (± 1500). Jodenstraat 30-32, stamhuis der schoutenfamilie Romer (meded. v.d. heer j. verzijl), thans eigendom der Ver. Hendrick de Keyzer; baksteenen huis (afb. 363) van drie verdiepingen, waarvan de voorgevel is opgeluisterd met geprofileerde banden en met, door korfbogen vereenigde, liseenpenanten. De topgevel heeft drie tweedeelige, spitsbogig onderverdeelde nissen, met deels geheele, deels halve gemetselde kruisvensters van resp. zolder en vliering; pinakelresten; zwaar beschadigd. Gevelbreedte 8,20 M. (± 1550). Groote Kerkstraat 19-21 (bekend als ‘'t huis Schreurs’). Baksteenen gevel van een huis van drie verdiepingen met zolder en twee vlieringen (afb. 364). Beneden-verdieping en eerste verdieping samen door lisenen in vieren gedeeld | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met (thans) beneden links een winkelraam, rechts een drielichtsvenster, en tusschen deze in, de twee deuren; ter eerste verdieping rechts en links drielichtsvensters, boven de deuren telkens een tweelichts; boven de drielichts rusten de korfbogen op een gebeeldhouwden kraagsteen (afb. 365 en 366). De door korfboognissen in vijven gedeelde tweede verdieping heeft in het midden een renaissance fronton-nis, met het alliantie-wapen Vogelsanck-Boener, in de andere nissen gemetselde kruiskozijnen met als geprofileerde banden doorloopende groefsteenen onderdorpels. De door geprofileerde lijsten in vier geledingen verdeelde top, met S-vormige en met rollagen beschermde zijlingsche terugsprongen, heeft in het zolderfront drie nissen met kruiskozijnen en te weerszijden telkens een groefsteenen ronde nis met buste; de vlieringen hebben samen één korfboognis, beneden met kruisvenster, boven met een luik, en te weerszijden, in een ruitvormige groefsteenen omlijsting, een gebeeldhouwden kop. Het topstuk met groefsteenen pilasternis is met een halfronde rollaag overdekt. Ankers geven Ao 1588 aan. Gevelbreedte 9,90 M. Gerestaureerd in 1921 met Rijkssubsidie, onder toezicht en met advies van het Rijksbureau voor Monumentenzorg, door den architect Ir. J. Kayser. Groote Beekstraat 14, ankers: Ao 1599. Hoogstraat 24-26, ankers 1599. Markt 17-19, met resten van kruisvensters en met sierankers (XVI B). Oude Markt 5, blinde boognissen (XVI B). Parade 62-64, gevels (XVI B) met, op gebeeldhouwde koppen uitgekraagde, bogen. Vleeschstraat 7-9 (vroeger één huis) topgevel (XVI) met overblijfselen van de lisenen eener nis-indeeling. ZEVENTIENDE EEUW. Gr. Beekstraat 28-30, gevel (XVIId), de top met gezwenkte kanten, thans gecement. Nr 33, ankers aangevende Ao 1617. Havenkade, hoek Peperstraat, huizengroep (XVII-XVIII) tegen den ouden walmuur. Houtstraat 14, met ankerjaartal 1624 en sierankers. Jodenstraat 8, baksteenen trapjesgevel met tandlijst (bedorven). Nr 26, gevel met ankerjaartal 1633. Kl. Kerkstraat 2, ankerjaartal 1675 en sierankers. Maasstraat 10, gevel met gefatsoeneerden top (XVII). Oude Markt 3, ankerjaartal 1668. Nr 26, ankers aangevende Ao 1616. Parade 60: vier en dertig (toegevoegde) sierankers (XVII), drie vensterhekken (XVIII); gewitte schoorsteen-ommanteling Lod. XVI. Nr 70, smalle gevel. Nr 84, hoekhuis met gezwenkten geveltop en ankerjaartal 1634; deur (XVIII), met koperen sterreknop. Steenstraat 10, ankerjaartal 163. Nr 21; ankerjaartal 168. ACHTTIENDE EEUW. Jodenstraat 2, gecement; ankers aangevende Ao 1742. Nr 13, ankers aangevende 1732. Nr 17, gevel met ter zijde aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
H. Geeststraat, een gezwenkten top en een sluitsteen met 1728. Nr 46 ankerjaartal 1796. Lomstraat 24, sluitsteentje: 1799; drie verdiepingen met hardsteenen omramingen. Maasschriksel 27, gevelsteen met het jaartal 1760 binnen een versiering. Nr 43, ankerjaartal 1714. Maasstraat 2, achtergevel met ankerjaartal 1776. Nr 10, gevel met gefatsoeneerden top (XVIII A?). Nr 6, deur met koperen leeuwenkop en ring (± 1800). Nr 36, deur versierd met twee pilasters, elk met een leeuwenkop (± 1800). Oude Markt 18, drie verdiepingen hooge gevel (XVIIId) met hardsteenen vensteromlijstingen en consolen-kroonlijst. Parade 52, gevel met ankerjaartal 1776; onderpui nieuw. NEGENTIENDE EEUW. Groote Beekstraat 12, ankerjaartal 180.; zeer eenvoudig bovenlicht in Lodewijk XV-trant. Nr 39, zeven vensters breede pilastergevel; inwendig een zwart- en wit-marmeren schoorsteenmantel; achter het huis overblijfselen van den molen ‘Italie’, waarnaar het huis nog genoemd wordt. (Er wordt bewaard een steen, waarop de Vrijheid is voorgesteld, en met het opschrift vryheyt blyheyt coore-oli peemolen. Aengelegt Door j.c. verzyl - a.w. voss echdelyden 1786). Oude Markt 14, gevel (XIX A) in neo-klassieken trant. Parade 68, gevel waarin een sluitsteen met 1802. Vleeschstraat 45, dakvenster in Lodewijk XVI-trant (XIXa).
Ga naar margenoot+ HET HUISLIEDEN OF AKKERMANSGILDE, of Broederschap van O.L. Vrouw ‘In gen Dael’. literatuur. M 1886, 70, 72; 1892, 41, 45, 50, 54, 93; 1894, 1. uytt. I, 25, 140; IV, 43; V (Verzijl) 15. Deze vereeniging, die reeds in de 15de eeuw bestond, bezit: 1. Twee ‘Reuzen’-poppen, Valuas, den legendarischen stichter van Venloo en zijn echtgenoote voorstellende, vervaardigd van teenwerk (successievelijk vernieuwd) en draagbaar door één persoon, van wien alleen de voeten zichtbaar blijven; de tegenwoordige kleeding is eenigszins de dracht van het eerste deel der 19de eeuw; hg ruim 3 M.
De AARTSBROEDERSCHAP VAN HET ALLERHEILIGST SACRAMENT, met zekerheid in 1491 vermeld (literatuur: N. Venl. Crt. 21 Oct. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1924 en 31 Oct. 1924), bezit: Gegraveerde zilveren borstplaat met de voorstelling van het H. Sacrament en twee chronogrammen (± 1743). Merken: Venloo en H M (Hermanus Meijers). Processiehemel-bekroning, waarvan de lambrekijns, de houten hoekbekroningen (de Evangelistensymbolen) en de houten kroon oud zijn (afb. 342, 343 en 344, m XVIII). Twee processievaandels van 1849, met oudere oplegsels; o.a. het Lam, een monstrans, de Ark des Verbonds, een pelikaan.
De BROEDERSCHAP VAN DEN H. ROZENKRANS bezit aan zilverwerk: Maria-kroon, merken Venloo en I B (Jan Boermans, XIX A). Kroontje van het Kind Jezus (XIX A). Sleutel aan een ketting. Acht processie-stafplaten, waarvan vijf met Madonnafiguurtje (1797-1813) en drie met Maria met het zwaard in het hart (1793-1796); hierbij nog elf jongere copieën. Gouden kettinkje met een kruisje (XVIII?).
Het PHILHARMONISCH GEZELSCHAP (gesticht in 1826 uit de in 1822 opgerichte ‘Turksche Harmonie’; literatuur: M 1926, 64) bezit: Verguld houten standaard-topstuk, een leeuw op een voetstuk en tusschen lauwerkransen voorstellend, in laten Empire-trant (XIX A). Een paar schellenstandaards (XIXa). Een Turksche trom (XVIII?). Een Vaandel met het wapen der stad (XIXb). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Omgeving van Venloo.HET HUIS ARENBORG. literatuur: uytt., dl V. (‘Omgeving’ d. jan verzijl, 1931) blz. 45. Ten N.O. van Venloo, met drie afzonderlijke vleugels aan een vierkanten hof gelegen heerenhuis met hofstede. De aan de zuidzijde liggende hoofdvleugel heeft in het midden een poort met kamertoren, die na 1900, met nog één verdieping werd verhoogd, waarbij de spits met toevoeging van dakvensters en een open koepel werd vernieuwd. De zuidvleugel en de oostvleugel kunnen van het eind der 17de eeuw dagteekenen; de westvleugel draagt het ankerjaartal 1835.
De GROETHOF OF ‘SPIEKER’. literatuur: uytt. V, 41 e.v., aan een noordelijke aftakking van den weg naar Straelen, is een oudtijds van den ‘Groethof’ deel uitmakende, eenvoudig, twee verdiepingen hoog baksteenen (thans gecement) huis onder een zadeldak, dat aan eene zijde is afgesloten met een geveltop, aan de andere met een dakschild. Vóór links, achter rechts, bevindt zich de (dichtgemetselde) spitsboogopening eener vroegere doorritpoort; aan de voorzijde vormen ankers het jaartal 1717. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
HOEVE INGEN HOLLAND of Onderste Wittes. literatuur: uytt., V, 54, aan den Nieuw-Goltenweg. Rechthoekige woning met stallen en schuur samen onder één doorloopend zadeldak (XVII). Na een brand in 1786, met behoud van het oude muurwerk, vermoedelijk in den ouden vorm herbouwd.
HET HUIS LOVENDAAL. literatuur: uytt., V, 48, is een omgracht, baksteenen, thans gecement, rechthoekig, twee verdiepingen hoog huis (XVIII?) van vijf vensterbreedten, onder schilddak, met midden op den nok een (nieuwe of vernieuwde) kleine spits. Het bevat eenige zeer eenvoudige houten schoorsteenmantels (XIX A).
Het HUIS ‘DE POSTWAGEN’, Herunger Weg 170. Daarvan is alleen oud de baksteenen voorgevel met rechtkantigen top, beneden met een deur en drie vensters, boven met twee vensters en een topraampje. Ankers geven aan 1754. De vensters zijn gemoderniseerd.
HET HUIS STALBERG. literatuur: uytt., V, 34, gelegen aan de zuidzijde van den Stalberger weg op omgracht terrein, is een klein rechthoekig van baksteen gebouwd huis, boven een onderkeldering één plus een halve kapverdieping hoog, en gedekt met een zadeldak tusschen rechtkantige geveltoppen. Het heeft moderne vensters en is thans gecement. De beneden- of hoofdverdieping heeft vier onbelangrijke vertrekken, maar die bij de bewoners nog de ouderwetsche namen dragen van 't kapelke, 't heufke, de groenkamer en het komachter. Het huis, waarvan de bijgebouwen zijn verdwenen, kan van het begin der 17de eeuw dagteekenen. Er wordt bewaard een laat-gothische gevelsteen, hg 70, br. 45 met het wapen van Stalberg.
HOEVE ‘GENRAAI’. literatuur: uytt., V, 51 (Herungerweg): Oude hoeve met steenen hekpijlers, een daarvan met het jaartal 1725.
HULSFORTHOF. literatuur: uytt., V, 60. Omgrachte baksteenen hoeve, waarvan het woonhuis het ankerjaartal 1769 draagt.
GASTHUISHOF (ten Z.O. van Venloo), boerderij, waarvan de baksteenen woning aan de zuidzijde een geveltje heeft met beneden: een (veranderde) deur, drie segmentboogvenstertjes (één vergroot), een heiligbeeld-nisje; in het zolder- en vlieringfront: een tandlaag en vier luikgaten; ankers geven het jaartal 1654 aan. Er tegenover staat een eenvoudig zgn. jagerhuis met ankerjaartal 1771, en een bakhuis met oven (XVIII).
Aan den weg naar Straelen: N. 263 kleine hoeve met in ankers 1812.
Ga naar margenoot+ Molenweg 43: Windmolen, bovenkruier, in 1797 afgebroken, herbouwd in 1817. |
|