Noord-Limburg
(1971)–J.H.A. Mialaret– Auteursrechtelijk beschermdKessel.Ga naar margenoot+ De gemeente bevat de hoofdplaats Kessel en o.a. de gehuchten 't Hout, Kesseleik, Ooien en 't Veer. | |
[pagina 97]
| |
v.d. aa; P 1865, 247; 1870, 387, 503; 1879, 78; 1899, 228; 1911 passim; 1932, 233.Ga naar margenoot+ Limb. Jb. 1912, 163. De oorsprong van den naam is onzeker.Ga naar margenoot+ literatuur: M 1898, 81 en P 1899, 228. Gedeeld: rechts, in zilver een ruitenkruisGa naar margenoot+ van vijf ruiten van keel (Kessel); links, in keel de H. Maagd met het Kind Jezus. (Zie nader M en P.) De gemeente bezit nog een vroeger in gebruik geweest zijnd inktstempel, vanGa naar margenoot+ 30 mM. middellijn, een ketel (‘Kessel’) voorstellende tusschen twee smeden, die dezen bewerken; het omschrift luidt: gemeentebestuur van kessel. pr. limburg (m XIX). Reeds in 950 was Kessel een graafschap. In 1279 verkocht graaf Hendrik V vanGa naar margenoot+ Kessel het op den linker Maasoever gelegen deel van zijn gebied (dat zich van iets zuidelijk van Kessel tot nabij Venraai uitstrekte) aan Reinoud I, graaf van Gelder. Het deel der graafschap op den rechter Maasoever kwam, eveneens door verkoop, in 1305 aan Gulik. Het aan Gelder gekomen gedeelte werd een Amt met aan het hoofd een Drossaart en werd het ‘Land van Kessel’ geheeten. Dit bevatte ongeveer de tegenwoordige gemeenten Kessel, Helden, Maasbree, Grubbenvorst, Broekhuizen, Meerloo, Horst, Sevenum, Wanssum en een deel der gemeente Venraai. Ten gevolge der Geldersche successie-oorlogen kwam die landstreek onder het gezag van keizer Karel V (als hertog van Gelder Karel II). Tijdens den tachtigjarigen oorlog had de streek veel van den krijg te verduren. Zoo werd het kasteel van Kessel in 1579 door de Staatschen in de asch gelegd (Limb. Jb. 1912) en herbouwd zijnde, in 1639 opnieuw door de Staatschen geplunderd. Het ‘Land’ bleef bij den Vrede van Munster een onderdeel van ‘Spaansch Gelderland’. In 1713 viel het aan Pruisen toe, en maakte deel uit van het Pruisisch Overkwartier van Gelder. In den Franschen tijd werd in 1794 de gereduceerde ‘gemeente’ Kessel een onderdeel van het ‘Kanton Horst’ in het ‘Arrondissement’ van Kleef. In 1815 kwam Kessel bij het nieuw gevormde Koninkrijk der Nederlanden, geraakte in 1830 tot 1839 onder Belgisch bestuur, en werd in laatstgenoemd jaar weer met Nederland vereenigd. | |
Voor- en vroeghistorische en Romeinsche oudheden.Van bewoning in overoude tijden getuigen een te Kessel gevonden ongepolijste steenen bijl (Cat. Museum Leiden), een aldaar gevonden steenen hamer (Museum Maastricht, zie M 1922, 72), voorts een bronzen lappenbijl en een armband, als uit Kessel afkomstig bewaard in het Kon. Mus. v. Kunst en Gesch. te Brussel (zie: Baron de Loë, Musées royaux etc. à Bruxelles). Er moet een Gallo-Germaansche bevolking geweest zijn, want daarvan werden er urnen en ander aardewerk herhaaldelijk aangetroffen en door genoemde musea verworven. De Romeinsche wegen, die de gemeente doorsneden, werden reeds genoemd onder Helden en onder Broekhuizen. Het oude middeleeuwsche kasteel van Kessel, dat waarschijnlijk den naam aan de plaats heeft gegeven, het vinden van bouwresten en van aardewerk, munten en andere voorwerpen, deden bij vroegere schrijvers de meening ontstaan, dat Kessel het Castellum was, dat als ‘oppidum’, d.w.z. als versterkte plaats, van de Menapiërs in de geographia van Ptolomaeus wordt | |
[pagina 98]
| |
genoemd (zie A. Riese: Das Rheinische Germanien etc.,.. blz. 379 en 272). Die vereenzelving mist echter allen werkelijken grond. Romeinsche voorwerpen: Twee urntjes en ander vaatwerk, van Kessel afkomstig, worden bewaard in het Leidsch Museum (Cat. ML), alsmede een bronzen munt van Constantijn II (317-337 n. Chr.). In het Museum te Maastricht, uit Kessel, een kruikje van de 2de eeuw (P 1865, 247). Ga naar margenoot+ Het voornaamste gevonden stuk is een zgn. Driegoden-steen (afb. 216), in 1869 te voorschijn gekomen bij het afbreken van het hoofdaltaar in de voormalige parochiekerk (P 1870, 387-397 m. afb. en bl. 503); deze steen was een deel van een voetstuk, waarop zich een Jupiterzuil verhief, zooals het geval was met den viergoden-steen beschreven in het Eerste Stuk: ‘De Monumenten der Gem. Maastricht’ blz. 43 en volg. Hij schijnt van Fransche kalksteen te zijn. De zeer geschonden vierkante steen is nog 90 cM. hoog, breedte en dikte bedragen 50 cM. en aan de basis, die met een golflijst gedekt is 57 cM. Op de voorzijde en op elk der zijkanten is een Romeinsche godheid uitgebeiteld in een ondiepe ronde nis, waarvan het bovendeel verdwenen is. Op den glad gelaten achterkant, die een 6½ cM. breede omlijsting heeft, was hoogstwaarschijnlijk een opschrift aangebracht. In de erg geschonden godheid aan de voorzijde herkent men nog een Hercules aan een overblijfsel van de hem eigen bekleeding met een leeuwenhuid, en aan een overgebleven deel van zijn knods. Op den rechter zijkant Minerva, van wie hoofd en rechterhand ontbreken; zij is gekleed met een tot op de voeten afhangend onderkleed en met een bovenkleed of mantel; op de borst draagt zij de ‘aegis’ of pantser met het (nog even zichtbare) Medusahoofd; de schacht van haar lans is slechts gedeeltelijk meer aanwezig. Met de linkerhand houdt zij een ovaal schild vast, dat met zijn platten breeden rand steunt op een rond altaar met ingebogen zijden en een veelhoekigen voet. Op den linker zijkant is de godin Juno afgebeeld en wel Juno Pronuba als beschermgodin van den echt, blijkens de attributen, waarmee zij is voorgesteld, nl. staf, offerschaal en kraai. De schaal heeft rechts een uitsteeksel of handvatsel; ze bevat misschien vruchten of wierook. De ter hoogte van den rechter schouder uitgebeitelde vogel werd door vroegere beschrijvers gehouden voor een pauw; ofschoon het bovendeel van den kop verdwenen is, meenen wij met zekerheid een kraai te herkennen, die vaak bij Juno voorkomt als zinnebeeld van de echtelijke trouw. De kleeding is zoo als wij die gewoonlijk bij Juno aantreffen: een lang tot op de voeten afhangend onderkleed en daarover een mantel, die op den rechter schouder bevestigd is. De steen dagteekent waarschijnlijk uit het eind van de 2de eeuw of het begin der 3de, toen de Jupiterzuilen in Gallië, Belgica en Opper-Germanië vrij talrijk werden opgericht. G. | |
't HoutEen nieuwe hoeve, ter plaatse van het afgebroken Huis ‘de Putting’, heeftGa naar margenoot+ boven den ingang een van dit Huis afkomstigen hardsteenen wapensteen, | |
[pagina 99]
| |
hg 60, met, onder een kroon, een gedeeld ruitvormig schild, beladen: rechts met een hollenden hond (Hundt), links met een geblokt Andreaskruis (Erp); daarbij staat anno 1652 (P 1896/97, 353-397. M 1898, 32). | |
KesselHET KASTEEL, thans internaat van R.-K. Zusters der Goddelijke Voorzienigheid.Ga naar margenoot+ P 1879, 91 (afb.); 1932, 233. M 1896, 33; 1903, 87. Limb. Jb. 1912, 163. Buiten I,Ga naar margenoot+ 34 en afb. Q 15, 16. Het was de burcht van de graven van Kessel, later de zetel van den Amtsman van ‘het Land van Kessel’ (zie ‘Geschiedenis’, blz. 97). Kort bij den Maasoever verrijst het kasteel (afb. XLI, 219, 222 en 223) op een,Ga naar margenoot+ waarschijnlijk ten deele kunstmatig, heuveltje en is bereikbaar over een samenstel van trappen, hellingen en terrassen. Het bouwwerk heeft een iets langwerpig ronden omtreksvorm met twee vierkante uitsprongen, een en ander van zwaar muurwerk, dat, met nog een rechthoekig gedeelte aan den binnenkant, van het oorspronkelijke bouwwerk stamt, terwijl het recht aangelegde en lichtere muurwerk van zijn langwerpig binnenpleintje dagteekent van na de 16de- en 17de-eeuwsche verwoestingen. De vier, aan den buitenkant uitgebogen, vleugels, die het binnenplein omsluiten, zijn ongelijk van breedte, de noordelijke en de oostelijke forsch, en met op hun aaneensluiting een vierkanten uitsprong, de westelijke en de zuidelijke smaller en laag, en met een vierkanten torenvormigen uitsprong aan den Z.O. hoek. De indeeling der vertrekken is uiteraard onregelmatig; bij afwezigheid van gemeenschappelijke gangen, geven vele trapjes en portaaltjes toegang tot de vertrekken, die alleen dáár, waar zij op een zelfde hoogte aan elkaar grenzen, door een deur met elkaar in verbinding staan. Zij betrekken hun licht door diepe vensters in de zware buitenmuren, en door, meest grootere, vensters aan het binnenplein. Bijna al het buitenwerk is opgetrokken van mergel van ongelijk hooge lagen,Ga naar margenoot+ een gering deel van baksteen; dit laatste van jongeren tijd, althans aan het binnenplein. Aan den buitenomtrek lijkt het zuidelijke en westelijke deel voornamelijk omwallingsmuurwerk te zijn geweest, te oordeelen naar een met sprongen naar het Zuiden toe iets dalende uitmetseling op rondboogjes; de vensters zijn aldaar dan ook ingehakt of ingezet. Aan de zuidzijde is het groefsteenmuurwerk met baksteen verhoogd ten behoeve eener derde verdieping. Aan de N.W. zijde vertoonen zich twee uitbuigingen van vroegere torens, of eerder, daar zij een korten straal hebben, van de aldaar op die wijze iets uitgebouwde weergang, om den aanvaller te beletten dekking te vinden uit de ronding van den muur. Thans rijst het omtrekmuurwerk rondom ongeveer even hoog op. De leien daken der twee breede vleugels zijn uiteraard hooger dan die der smallere, | |
[pagina 100]
| |
en vormen, samen met het dak van den Noord-Oostelijken uitbouw, een
Afb. XLI. Kessel. Het kasteel.
domineerenden driesprong, op wiens knooppunt een zeshoekig torentje verrijst met peervormige spits. De vierkante Zuid-Oostelijke uitsprong, met minder | |
[pagina 101]
| |
hoog opgaand muurwerk, is met een pyramidedak gedekt. De vierkante uitsprong op den noordoosthoek is onderaan grootendeels van 29 cM. lange baksteenen in Vlaamsch verband gemetseld, de tweede verdieping aldaar van mergel gebouwd. De uitbouw op den oosthoek heeft een (vermaakten) ingang met segmentboog, voorts een venster met een eenvoudig gesmeed ijzeren hek (± 1600). Talrijk zijn de dichtgemetselde scheuren in het muurwerk, de ingelapte gedeelten, en grootere reparatiewerken, waarbij krachtige steunbeeren en muurverzwaringen ter voorziening tegen uitschuivingen. In twee vertrekken treft men nog een houten 18de-eeuwschen schoorsteenmantelGa naar margenoot+ aan, waarvan één met een marmeren ondermantel; de spiegels en de schilderijen zijn uit de lijsten verdwenen; twee stel dubbele deuren van de 18de eeuw zijn nog behouden. Het ronde gedeelte van het kasteel is ongeveer 27 M. lang en 23 M. breed;Ga naar margenoot+ de vierzijdige uitsprongen treden respectievelijk van 5 tot 7,75 M. naar voren. Het zwaardere muurwerk kan van de 13de of, ten deele, van de 14de eeuw dagteekenen;Ga naar margenoot+ de Noord-Oostelijke vierkante uitsprong van de 14de; de Zuid-Oostelijke van de 16de. De binnenplaatsgevels stammen van den herbouw in de 17de eeuw; de groote hardsteenen raamkozijnen aan den oostelijken buitengevel van de 18de eeuw. Tot in den jonsten tijd onderging het kasteel veranderingen. De terrasmuur aan de Maaszijde is door achtereenvolgende herstellingen nagenoeg geheel vernieuwd. Er worden bewaard: Een eiken antependium met rococo rankenversiering,Ga naar margenoot+ waarbinnen een medaillon, Maria halflijfs met lelietak en sterrenkrans voorstellende (afb. 221, m XVIII). Een staande Madonna, hg 105 (XVII A); een H. Jozef staand en met lelietak,Ga naar margenoot+ hg 146 (m XIX). Een ijzeren haardplaat de betichters van Daniël voorstellende, geworpenGa naar margenoot+ voor de leeuwen, hg 98, breed 60 (1610). Eenige eenvoudige bedrijfsgebouwen ten Oosten van het kasteel kunnenGa naar margenoot+ voor een deel van de 18de eeuw zijn. In den omtuiningsmuur bevinden zich twee doorgangen, elk met een wapensteen van 1651, het schild gedeeld, rechts Merwyck, links Lynden en met een hartschildje (Kessel).
Rustieke wegkruisen: 1, hg 95, aan de kruising der wegen Roermond -Ga naar margenoot+ Venloo en Kessel-Helden; 2, hg 75, aan den hoek der wegen naar Kesseldorp en Kessel-veer; 3, tegen het moderne wegkapelletje van St. Apollinaris.
De R.-K. KERK (O.L. Vr. Geboorte) is gebouwd in 1871.Ga naar margenoot+
M 1903, 87.Ga naar margenoot+ Tot den inventaris behooren: Een komvormige hardsteenen doopvont opGa naar margenoot+ een balusterpoot met wapenschild; op de kuip staat tusschen de getallen 16 en 52 van het jaartal: r.d.ioan.iac.vander.ovder aa. hv19. eccae. pastor.d.d. Totale hoogte 99. | |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+ Elf eenvoudige kerkbanken, waarvan de wangen versierd zijn met snijwerk Lodewijk XVI. Ga naar margenoot+ Houten kruis met Kruisbeeld, hg 56; grof (XVIII?). Ga naar margenoot+ Ter pastorie worden bewaard: Een stel van twee portretten van voorname kinderen, ten voeten uit voorgesteld, het jongetje op een stokpaardje, het meisje met in de hand een gouden rammelaar met kwartsknop en rinkelbellen. Doek 91 × 67, locale school (m XVII). In aquarel: Vijf verschillende gezichten op het kasteel en de kerk van Kessel omstreeks 1850; d.J.A. van der Drift. Breed v. 30 tot 35 (m. XIX). Ga naar margenoot+ Stralenmonstrans met versierden achtzijdigen voet en geprofileerden stam; het expositorium geflankeerd door adoranten; er boven onder een baldakijn: God de Vader en de Duif. Merken: lelie en I M; hg 62 (XVIII A). Ampullenstel, met blazenversiering, het blad met de merken Venloo en M M (Mathias Meijers, XVIIIa). Wierookvat en scheepje, gemerkt Venloo en IM (XVIIIb). Een Mariakroontje (XVIII). Ga naar margenoot+ Vier gedreven dievoetkandelaars, hg 71 (± 1700). Ga naar margenoot+ Kazuifel (XVIII) en twee dalmatieken (± 1800). Voorhangvaantje, waarop geborduurd de ten Hemelopneming van Maria, hg 78, br 60 (XVIII). Ga naar margenoot+ Drie oude klokken: 1 en 2, resp. van 93 en 82 cM. middellijn, beide met het opschrift: alexivs et petrvs petit me fvdervnt ao 1760, en versierd met een friesband en een plaketje met O.L. Vr. 3, van 106 middellijn, en waarop staat alexivs petit en henricvs synen zoon hebben my gegooten ao 1774; versierd met een rijken friesband. Ga naar margenoot+ Op het kerkhof, een eenvoudig hardsteenen grafkruis, met de jaartallen 1677 en 1699.
Ga naar margenoot+ Wegkapelletje van O.L. Vrouw (XVIII) met rustiek Madonnabeeldje.
Ga naar margenoot+ Huizen met in ankers aangegeven jaartallen: A 9/10, 1664. A 11, 1663. A 22, 1799. A 27, 1670. A 29, 1810. A 41, 1655. A 72, 1754 en IHS. Voorts eenige nieuwere huizen met herplaatste cijferankers.
Ga naar margenoot+ Ten N. van de plaats een standaardmolen (afb. 225, XVIIIa). Ten W. een dagteekenende van 1805 en van elders overgebracht.
Ga naar margenoot+ De Broederschap van O.L. Vrouw (vroeger schutterij) bezit: een zilveren ketting met ronde plaat, waaraan een gaai hangt en waarop, gedreven, de Madonna (XVIIIa?) is voorgesteld; een plaat met, gedreven, Maria op den maansikkel (1752), en zes koningsplaten van 1727 tot 1739; voorts een zijden vlag, waarop geschilderd de Madonna is voorgesteld en het wapen van v. Merwyck. De schutterij van S. Sebastiaan bezit een zilveren ketting met een kleinen | |
[pagina 103]
| |
gaai, een borstplaat, waarop gegrift is St. Joris met den draak, een plaat met gegrift, S. Sebastiaan en 1816, voorts zes gedagteekende koningsplaten (1815-1820). | |
Kesseleik.Een modern kapelletje van O.L. Vrouw bevat een kalksteenen Madonnabeeldje,Ga naar margenoot+ hg 55 (afb. 220, XVIa).
Een ‘de Kapel’ geheeten rechthoekig laag huisje, van ongeveer 12½ M.Ga naar margenoot+ lengte en 6½ M. breedte en met half zeshoekige afsluiting, heet afkomstig te zijn van een verlaten klooster; het is onderaan gebouwd van keien, voorts ruw opgetrokken van baksteen (XVII?).
B 159 met ankerjaartal 1660; B 161 klein woonhuis met eenvoudigen oudenGa naar margenoot+ gevel (XVII). | |
Ooien.HET HUIS OOIEN (P. 1932, 238), vroegerAfb. XLII. Ooien. Huis Ooien.
omgracht, is een in winkelhaakvorm aangelegd huis, waarvan slechts één vleugel oud is; deze is ongeveer 11½ M. lang, 6½ M. breed, gebouwd met ‘speklagen’ en telt twee verdiepingen; deuren en vensters zijn veranderd; inwendig bevat het niets belangrijks. Het muurwerk kan van het begin der 17de eeuw dagteekenen (afb. XLII en 224). | |
't Veer.Rustiek wegkruis, aan den weg naar Kesseleik.Ga naar margenoot+
A 117 met in ankers 1664. A 119: zijtopgevel met kwartronden en, in ankers,Ga naar margenoot+ 1652. A 120, bevat een kleurige ruitenvloer van kiezelsteentjes. A 121, topgevel met kwartcirkelsprongen en, in ankers, 1724. A 125 onder mansardedak, met lagere zijpoort; de zes vensters breede gevel langs de straat draagt in ankers het jaartal 1769; met hardsteen omraamde dubbele voordeur met gesneden bovenlicht; een dergelijke deur aan de hofzijde; één vertrek heeft een steenen schouw (XVII) met een Karyatide- en een Atlantpilaster; aldaar bewaard: eenige laat-gothische fragmenten met traceeringen en vijf kraagsteenen, van de in 1870 gesloopte kerk. |
|