Noord-Limburg
(1971)–J.H.A. Mialaret– Auteursrechtelijk beschermdGrubbenvorst.v.d. Aa. P 1899, 1911 passim; 1931, 130.Ga naar margenoot+ De gemeente bevat o.a. de dorpen Grubbenvorst en Lottum; de buurtschap LovendaalGa naar margenoot+ en het dorp Grubbenvorst vallen voor een groot deel samen. De naam is afkomstig van het slot ‘Gribben’ en de boschrijke omgeving ‘vorst’.Ga naar margenoot+ Het gebied der gemeente maakte deel uit van het ‘Land van Kessel’, waarvan deGa naar margenoot+ geschiedenis vermeld staat bij ‘Broekhuizen’ en stond in 1814 eveneens onder het ‘General-Gouvernement’ van den Neder-rijn, totdat het in 1815 met de Vereenigde Nederlanden werd verbonden, en na het Belgische bestuur van 1830-1839 met Nederland vereenigd bleef. Gedeeld: I. In lazuur een verhoogde dwarsbalk, er boven rechts een zespuntige ster,Ga naar margenoot+ beide van goud. II. In keel een schuinslinks gestelde baars van zilver, vergezeld van boven van een kruis van goud. Schildhouder: De H. Johannes de Dooper, met den linkeronderarm op het schild en op den rechterarm het Lam Gods dragend. literatuur: M 1879, 165, 166. De gemeente bezit: 1: Een koperen stempel vanGa naar margenoot+ een schepenbankzegel van 35 mM. middellijn, vertoonende een gothisch schild, gedeeld, met rechts een balk, waarboven een zesstralige ster, links een Grieksch kruis, waaronder een visch, schuins links met den kop naar boven; het omschrift luidt: s: scabb: de grobbenforst (1600?). 2: Een staand ovalen 34 mM. hoogen inktstempel, waarop staat mairie de grebben vorst binnen een lauwerkrans met bovenaan een phrygische muts, voorts het omschrift departement de la roer. arrondt de cleves (Fr. Republiek 1795-1804). 3: Een inktstempel van 29 mM. middellijn, met het opschrift general gouvernnt vom nieder-rhein en daaromheen burgermeister von grubbenvorst (Beheer d. Geäll. 1814-1815). 4: Een inktstempel van 34 mM. middellijn, vertoonende den Belgischen leeuw met wapenspreuk en met het omschrift adminisn comme de grubbenvorst (Belg. bestuur 1830-1839). | |
Voor- en vroeghistorische oudheden.H K N. Cat. M L. Voorts P en M als nader vermeld.Ga naar margenoot+ Het grondgebied van deze Gemeente is reeds vroeg bewoond geweest. Daarvan getuigt een vrij groot, thans grootendeels verwoest urnenveld bij | |
[pagina 66]
| |
de hoeve Kaldenbroek (H K N). Voorts, afkomstig uit Grubbenvorst, thans bewaard te Leiden (Cat. M L), twee urnen van Gallo-Germaansch type, een urn van vroeg-Germaansch type en bijpotjes uit die urnen. In de buurt ‘Bij Marianne’ werden eveneens urnen gevonden (P 1881, 256 en 1882, 457). Aan den Schaapsweg ten W. van Lottum, twee bij elkaar passende maalsteenen en twee gepolijste vuursteenen bijltjes en urnfragmenten (M 1923, 11), thans in het Museum te Maastricht. In den Romeinschen tijd liep door de Gemeente de heerbaan van Tongeren naar Nijmegen. Aan de Maas, dicht bij het terrein der voormalige R.-K. kerk te Lottum, vond men een Romeinsche munt en werden sporen aangetroffen van een Romeinsch gebouw (P 1881, 256, 257). Een Romeinsche nederzetting van eenige beteekenis moet er geweest zijn bij den Maasoever te Lottum, omdat daar fragmenten van Romeinsche wij-altaren zijn gevonden. Een daarvan bevindt zich in het R. Mus. te Leiden (P 1881, 256, 257 en Cat. ML); het is het benedengedeelte van een kalksteenen wij-altaar met inscriptie, waarvan men nog de letters maniv en daaronder l en m tusschen drie scheiteekens van driehoekigen vorm kan lezen; op elk der zijkanten is een boomornament aangebracht; het fragment is totaal 39 cM. hoog, het lijf 35 cM. breed, 22 cM. dik; de omloopende voetlijst is 11 cM. hoog en heeft naar alle zijden 3½ cM. uitsprong. Het ander fragment, van schelpachtige kalksteen, thans in het Museum te Maastricht, werd met stukken van een Romeinsch zwaard in 1926 gevonden bij het maken van een kelder aan het veerhuis te Lottum (M 1926, 48); het is het bovendeel van den versierden linker zijkant van een wij-altaar met inscriptie, is nog 53 cM. hoog, voorts 20 cM. breed en 7 cM. dik (afb. 215). De versiering bestaat boven uit een klein fronton tegen een ronding, waarin de bekroning uitliep van de voorzijde, en, lager, onder een uitspringende lijst, uit een hoorn des overvloeds gevuld met vruchten en waaruit rechts een korenaar en links een druiventros naar beneden hangt. Op den smallen kant, die van de voorzijde is overgebleven, staan nog de beginletters van drie regels van het opschrift nl. H, T en een omgekeerde C met een horizontale streep er boven. De twee fragmenten dagteekenen vermoedelijk van de 2de eeuw n. Chr. G. | |
Grubbenvorst.Ga naar margenoot+ Aan den weg naar Lottum, wegkruis met rustiek Kruisbeeld, hg 90, in den trant van omstr. 1700.
Ga naar margenoot+ De R.-K. KERK is gewijd aan O.L. Vrouw (titelfeest de ten Hemelopneming). Ga naar margenoot+ Nl. Cath.; Kalf K. kerken; M 1903, 77; 1909, 47. Ga naar margenoot+ De kerk (afb. XXXIII, 107 108 109 110), die vrij ligt, omgeven door het kerkhof, is ten deele gebouwd van baksteen, ten deele van tufsteen, ten deele van mergel | |
[pagina 67]
| |
en bestaat uit een portaaltoren, een éénbeukig schip van drie traveeën en een vierde, vroegere koortravée, te weerszijden waarvan zich aanvankelijk één, thans twee kort uitgebouwde lage zijarmen bevinden; voorts volgt een op
Afb. XXXIII. Grubbenvorst. R.-K. Kerk. Opm. en teek. v.W. Scheepens.
⅝ grondslag gebouwde koorveelhoek; ten zuiden ligt tegen den toren een doopkapelletje, tegen den zuidarm een sacristie. De toren is in staand verband gemetseld van 26½ cM. lange baksteenen;Ga naar margenoot+ ook zijn de waterlijsten en de traceeringen der nissen en galmgaten van baksteen; de zijmuren der benedenste torengeleding zijn met korfboognissen versierd; de houten spits is met leien bekleed. In het noorder voorpenant bevindt zich een steen, waarop staat: opgebout anno dni mccccxv. | |
[pagina 68]
| |
Schip en koor hebben één doorloopend dak; de lage zijarmen zijn lessenaarvormig gedekt. De spitsboogvensters zijn klein, hun harnassen zijn van groefsteen en nieuw of vernieuwd; de koorvensters zijn hooger, die der zijarmen zeer laag. De schipmuren zijn tot de doorloopende waterlijst der vensters gebouwd van tufsteen, aan de noordzijde tot nog 80 cM. daarboven, voorts van mergel; het bovendeel der schipmuren (een latere verhooging boven de vensters) van baksteen in kruisverband. Aan de tweede travee zijn te weerszijden sporen zichtbaar van vroegere doorgangen. Het koor en de noorder zijarm zijn van 24½ cM. lange baksteenen gemetseld in onregelmatig staand verband. Het koorplint is van tufsteen. Ga naar margenoot+ Het torenportaal heeft een balkzoldering. Schip, zijarmen en koor zijn overkluisd met baksteenen kruisribgewelven. In het schip zijn de traveeën gescheiden door stomp-spitse gordelbogen van rechthoekige doorsnede, die op Toskaansche pilasters rusten; deze staan tegen een muurverzwaring, waaruit de schildbogen voortspruiten, telkens een lagere, kort boven het venster en een hooger oploopende, waarop onmiddellijk de gewelfschelp ligt. Kapiteelen dragen de gordelbogen en de smalle groefsteenen diagonaalribben, die in ronde sluitsteentjes bijeenkomen en wier profiel bestaat uit twee door een plat voorvlak gescheiden hollen. De vierde travee is van de westelijke gescheiden door een zeer breeden gordelboog op wandpijlers, waarmede halve Toskaansche pilasters zijn samengegroeid. De gewelfribben van de vierde travée en het straalgewelf van den veelhoek rusten op uitkragingen, die getooid zijn met een Toskaansch kapiteeltje. Het ribprofiel bestaat daar uit hiellijsten, gescheiden door een ingehoekt voorvlak. De zijarmen (waarvan de zuidelijke nieuw is) zijn vrij laag en van den beuk door spitsboogopeningen gescheiden. In den noorder zijarm ontspruiten de gewelfribben zonder steunsel uit den hoek; hun profiel komt met dat der koorribben overeen. Ga naar margenoot+ Het muurwerk van den toren rijst tot 21 M. boven den kerkvloer omhoog; met inbegrip van het kruis is de toren 41 M. hoog. Ga naar margenoot+ Hoewel de gedenksteen, die het jaar van den torenbouw aangeeft, naar het lettertype, van de 17de eeuw dagteekent, is het jaartal 1415 toch waarschijnlijk. De toren sloot vroeger een veel lager schip af dan het tegenwoordige, waarvan het dak de oostelijke torennissen der derde geleding doorsnijdt en die van de tweede geleding geheel overdekt; de laatste worden zelfs door het schipgewelf doorsneden. Het benedendeel van de schipmuren kan van de 15de eeuw dagteekenen; het koor en de noorder zijarm van de 15de of van de 16de eeuw. Na een brand, die in 1635 de kerk teisterde, werd deze hersteld onder pastoor Joh. Nobelman, die in 1638 herder der parochie werd. Toen ontstonden de Toskaansche pilasters, in het koor de daarbij passende draagschachten, en werd het schipgewelf hooger herbouwd, waarvan de achtergebleven oude schildbogen getuigen. De koormuren werden toen of later verhoogd en het gewelf vernieuwd. De noorder zijarm had vroeger een ander soort bedaking dan thans, blijkens de herkenbare verhooging zijner zijmuren tegen de schipzijde. De | |
[pagina 69]
| |
kerk werd in 1885 gerestaureerd. Toen of later werd de noordelijke zijarm bijgebouwd. Doopkapel, sacristie en bergplaats zijn eveneens toevoegselen. Tot den inventaris behooren: Eiken koorbank van drie zetels (XVIII A); het vóórschot (XVI) met lessenaarGa naar margenoot+ is versierd met briefpaneelen en ter zijde met, in nissen, de voorstellingen van St. Petrus en van St. Paulus; op elken zijkant ligt een leeuw met wapenschild, één schild beladen met een burcht (arx) (afb. 117). Waarschijnlijk afkomstig van Arcen, waarvan genoemde heiligen de schutpatronen zijn. Koorbank als voren, de paneelen van het voorschot (XVIII B) versierd met snijwerk in gemengd Lod. XV en Lod. XVI-trant. Houten beelden: H. Johannes de Dooper, hg 100 (afb. 111, ± 1500). TweeGa naar margenoot+ staande engelen met weelderigen haartooi, passie-emblemen vasthoudende; van beide zijn de vleugels weg; hg 83 (afb. 115, ± 1500). H. Petrus met kruis en sleutels, H. Paulus met boek en zwaard, hg 67 (afb. 113, 114, XVI?). Kop van den H. Johannes den Dooper, met in het voorhoofd een reliekholte; levensgroot; wormstekig (afb. 116, ± 1600). De H. Dominicus, rechts knielende voor de Madonna, ontvangt den Rozenkrans,Ga naar margenoot+ links knielt de H. Katharina van Siena in ordegewaad met lelietak. Beneden een aantal aanbiddende gestalten, als levensgroote borstbeelden uit de benedenlijst opkomende. Doek ongev. 220 × 145 (XVIII). Ciborie, waarvan voet en nodus gedriedeeld zijn door opgaande vlakke banen,Ga naar margenoot+ tusschen welke, op den voet régence omlijstingen met druiven zijn voorgesteld, op de cuppa het Lam en een gedrongen versiering van korenaren; ring, nodus en deksel versierd met arabesken. Merken: lelie en CH; hg 39 (afb. 112, XVIIIm). Wierookvat, met op den omtrek ramskoppen, voorts versierd met acanthus en laurier. Lod. XVI-trant (afb. 118, XIXb). Eenvoudig scheepje. Vier paar drievoetkandelaars, hg 26,5, 35,5, 39 en 42 (XVII B).Ga naar margenoot+ Kazuifel (vernieuwd?), waarop is aangebracht een geborduurd alliantiewapen metGa naar margenoot+ het bijschrift: sophie-charlotte. marqvese. d. hvtzbrvckt. g.g.v.d. leyenhohengerolseck. anno 1775. Humeraal van gebloemde zijde (de stof XVIII). In den toren hangt een klok van 149 middellijn en met het chronogramGa naar margenoot+ sanCta DeI Mater ora pro pLebe nostra, voorts ioannes et petrvs et henricvs a trier fratres me fecervnt anno (1)651. Op het lijf twee plaketten: een Calvarie en een Madonna. Buiten zijn tegen de kerk geplaatst: Een hardsteenen grafzerk met alliantiewapenGa naar margenoot+ van Willem van Haeren († 1611) en Agnes van Belfen; voorts twee ruitvormige gedenkplaten, respectievelijk van pastoor Arnoldus PoortenGa naar margenoot+ († 1749) en van pastoor H. Coulen († 1785). Op het kerkhof bevinden zich: Een grafkruis van pastoor Petrus van Neer († 1719), voorts een zestal grafkruisen,Ga naar margenoot+ het oudste van het begin der 17de eeuw, het jongste van 1684.
1. Aan den weg naar Sevenum ligt een zeer eenvoudig baksteenen wegkapelletjeGa naar margenoot+ (XVIII?), met rustiek beeldje van den H. Antonius van Padua, | |
[pagina 70]
| |
vergezeld van een paardje (in plaats van een ezel). 2. Nabij ‘de Steeg’ bevindt zich in een moderne kleine kapel een houten beeldgroepje, dat de Opvoeding van Maria voorstelt; hg met den voet 35 (afb. 119, M XVIII). | |
Kasteel van Grubbenvorst.Ga naar margenoot+ keuller, Gesch. v. Venlo, 43; P 1931, 130, M 1882, 641; 1890, 65. Van het kasteel is slechts de bouwval over, thans ‘Het gebroken Slot’ geheeten (afb. XXXIV, 123 en 124). Ga naar margenoot+ Willem van Millen droeg in 1311 Gribben als leen op aan Reinoud I van Gelder. Toen in 1511 Margaretha van Oostenrijk, landvoogdes der Nederlanden, het Land van Gelder met geweld in bezit nam voor Karel, zoon van Philips den Schoone, werd het kasteel door Schotsche hulptroepen veroverd. In 1586 werd het op bevel van Parma ingenomen. De vernieling geschiedde waarschijnlijk tijdens den tachtigjarigen oorlog, in het begin van de 17de eeuw. Afb. XXXIV. Grubbenvorst. Slotruïne.
Te midden van overblijfselen eener uitgebreide omgrachting rijzen uit een puinheuvel de bouwvallen van twee ronde, van baksteen gebouwde torens nog gemiddeld 6 M. omhoog, alsmede overblijfselen van hun verbindingsmuur; voorts eenige gedeelten van een zwaar muurwerk, dat eenigszins rechthoekig op genoemden muur gericht is. De N. Westelijke toren, blijkens een aansluitend muurblok een hoektoren, heeft een uitwendige middellijn van 5,10 M.; in het oostelijk aansluitend muurgedeelte bevindt zich een ophaalkoker van ± 50 cM. wijdte; aan de buitenzijde zijn sporen zichtbaar van een wenteltrapje. De Z. Oostelijke toren, ook waarschijnlijk een hoektoren, heeft 7,90 M. uitwendige middellijn en 2,15 M. muurdikte; in de muurdikte bevindt zich de ronde schacht van een put, van boven afgesloten met een koepelgewelfje met ingemetselden katrolbalk. De torenruimte is overkluisd met een baksteenen koepelgewelf op acht ongeprofileerde baksteenen straalribben; drie der gewelfvelden zijn ingestort. De verbindingsmuur vertoont, kort bij den kleineren toren, de holte van den achterwand van een wijden haard, die, zich versmallend omhoog gaande, geleidelijk in een vierkanten schoorsteen uitloopt, welke nog tot ongeveer 11 M. boven den tegenwoordigen muurvoet oprijst. Het gedeelte van den muur, dat tegen den Z. Oostelijken toren aansluit en ongeveer 1,40 M. dik is, schijnt een gevulde muur, of te weerszijden met één steendikte verzwaard. Doorgangen, lichtopeningen, schietgaten en nissen zijn overtoogd met segmentgewelfjes. Het metselwerk is voor een deel in kopverband, overigens | |
[pagina 71]
| |
in Vlaamsch verband uitgevoerd; de baksteenen aan den N. Westtoren hebben een lengte van bijna 30 cM., die aan den Z. Oosttoren van 27 cM.; de hoogte der metsellagen bedraagt van 8,2 tot 8,9 cM. De N. Westelijke toren kan van de 13de, de Zuid-Oostelijke van het begin van de 14de eeuw dagteekenen.
HET HUIS KALDENBROEK (afb. 122 en 122a). lit. P 1931, 133; Limb.Ga naar margenoot+ Jb. 1909, 76. Van den zetel der heerlijkheid ‘Caldenbroeck’ maken nog oude muurresten deel uit van een, op een nog grootendeels omgracht terrein gelegen boerderij, welke bestaat uit een in winkelhaakvorm aangelegd woonhuis en twee blokken van aaneengebouwde schuur-stal- en loodsruimten. Aan genoemd woonhuis onderscheidt men aan het muurwerk, dat het oudere deel daarvan in winkelhaakvorm was aangelegd met twee rechtkantige eindtopgevels; het was van mergel gebouwd en vertoont niets belangrijks meer. Aan een der blokken ontwaart men van een ingebouwd oud gedeelte te weerszijden de eindgevelmuren, gebouwd van afwisselende mergellagen en baksteenbanden (zgn. speklagen); een dezer gevelmuren vertoont nog een zeer beschadigden topgevel met twee segmentboogvensters, twee ringvormige luchtgaten en gezwenkte door rollagen beschermde zijkanten. Dit geveldeel is ongeveer 6 M. breed. Het muurwerk van het in winkelhaakvorm aangelegd huis kan van de 16de eeuw zijn; de topgevel van de 17de of het begin van de 18de.
HET HUIS DE STEEG. lit. P 1931, 138 M. 1903, 77; 1920, 90; 1928, 69.Ga naar margenoot+ Het voormalige huis de Steeg, thans Ursulinenklooster, ligt op een vroeger omgracht terrein. Het is een van baksteen gebouwd, rechthoekig, twee verdiepingen hoog huis van zeven vensterbreedten en twee kamers diep; het heeft een leien schilddak, met in het midden een eenvoudig spitsje, op welks windvaan het jaartal 1802 is aangegeven. De vensters hebben thans cementomlijstingen; de middendeur bezit een hardsteenen omlijsting Lodewijk XV met kalf en gesneden bovenlicht (m XVIII). Inwendig is het huis ontdaan van zijn betimmeringen en schoorsteenversieringen; slechts eenige resten van schoorsteennissen, stucversiering en van schilderwerk (Lod. XVI en Empire) getuigen nog van de hooge kunstwaarde der voormalige inwendige uitdossing. Vóór het heerenhuis, en daarmede een vierkant voorplein afbakenend, bevinden zich, symmetrisch, rechts een baksteenen stalgebouw, links een schuur, beide met groote boogdeuren (± 1800).
Particuliere huizen met cijferankers: A 43, met ANO 1648. A 76, met 1711.Ga naar margenoot+ A 81, met rijke ankers (afb. 120) aangevende A O 1796 en, in den geveltop, de initialen G V A, M W V.A 142, met 1711. Hoekhuis nabij de kerk met 1780. | |
Lottum.P 1931, 135. M 1879, 140; 1903, 89; 1908, 35; 1915, 9, 17, 57. Limb. Jb. 1909, 66.Ga naar margenoot+ In oude bescheiden wordt de plaats ‘Lottum’ of ‘Loethem’, op een klok vanGa naar margenoot+ 1565 ‘Lotthumb’ genoemd. | |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+ Weleer bezat de abdis van het adellijk vrouwestift St. Quirinus te Neuss de heerlijkheidsrechten van Lottum, wat wel de reden is, dat de H. Quirinus als tweede patroon der parochie vereerd wordt. Ga naar margenoot+ De PAROCHIEKERK, gewijd aan de H. Gertrudis van Nijvel, is omstreeks 1869 uitgebreid tot aan den Achterweg, en ligt overigens vrij, omgeven door het kerkhof (afb. XXXV, 125 126 127). Ga naar margenoot+ Het is een overwelfde éénbeukige kruiskerk met westtoren, gebouwd van baksteen in staand verband en met groefsteenen details. De vierkante toren bevatAfb. XXXV. Lottum. R.-K. Kerk.
het hooge hoofdportaal en bezit een uitgebouwd trapje. Het schip telt vier traveeën; het éénbeukige dwarsschip is modern; het ⅝ veelhoekige koor is een copie van het vroegere, dat op de vierde travee aansloot. Ga naar margenoot+ De toren heeft drie gemetselde geledingen; de hoofdingang zit in een spitsboognis met (vernieuwd) hoog bovenlicht. De twee bovengeledingen hebben aan hare vrije zijkanten telkens twee spitsboognissen, die driedeelig verdeeld zijn met baksteenen stijlen, welke met groefsteenen blokjes zijn verlevendigd; de traceeringen zijn gekapt uit groefsteenen platen; die van de derde geleding zijn bovenaan als galmgaten geopend. De spits is van hout en met leien bekleed. Rechts van den ingang zit in den muur een gedenksteen, waarop staat ‘anno mcccc vii xc en i lacht lof van dart den iersten stein’, waarbij een wapenschildje met het blazoen van Roelof van Darth: een baars schuinslinks bandsgewijze geplaatst met den kop naar boven. Ga naar margenoot+ De eenvoudige steunbeeren hebben thans groefsteenen dekstukken. De groefsteenen, driedeelige harnassen met traceeringen der spitsboogvensters | |
[pagina 73]
| |
zijn nieuw of vernieuwd. Het dak is thans van een goot voorzien. Aan de noordzijde vertoont het metselwerk hier en daar uit donkerdere steenen gevormde Andreaskruisen. Het hooge ribgewelf van het torenportaal is vernieuwd; het wordt thansGa naar margenoot+ doorsneden door den vloer van de orgeltribune; de oude hoekkapiteelen zijn versierd met staande klimopbladeren; de tweede geleding heeft een baksteenen ribloos kruisgewelf gehad, waarvan de zwikken nog bestaan. Van de gemetselde spiltrap rust elke trede op een segmentboog. De kruisgewelven van het schip hebben groefsteenen ribben en staan op ronde schalken met achtzijdige, geprofileerde kapiteelen; de schalken zijn eerst op aanmerkelijke hoogte uitgekraagd; zij staan tegen pilasterverzwaringen, waaruit de schildbogen voortspruiten. Gordelribben en diagonaalribben hebben als profiel een talaan tusschen hollijsten; de sluitsteenen zijn versierd met kleine rozetten; nabij de sluitsteenen hebben de ribben een sierknop; de gordelribben komen in zulk een knop bijeen. Tot den helm is de toren ± 27½ M. hoog, in totaal met inbegrip van kruisGa naar margenoot+ en haan 51½ M. De baksteenen van den toren zijn 27 cM. lang, die van het schip 26½ cM.; de baksteendikte bedraagt ruim 6½ cM. De verhouding van de diepte der traveeën tot hun breedte is als 1:2. De sluitsteenen der gewelven liggen (thans) bijna 11 M. boven den kerkvloer. Het schip is ouder dan de toren, en kan van het begin der 15de eeuw dagteekenen;Ga naar margenoot+ de toren is van 1498. De spits en het dakgeraamte zijn oud. De kerk, waarvan de beuk uit vier traveeën en een ⅝ koorveelhoek bestond, werd omstr. 1877 door den architect Dr P.J.H. Cuypers gerestaureerd en met een dwarsschip en een (inwendig getrouw naar den ouden gecopieerden) koorveelhoek uitgebreid. Tot den inventaris der kerk behooren: Eiken koorbank van vijf zetels, waarvan oud zijn het rugschot en het vóórschot,Ga naar margenoot+ beide met rondboogpaneelen met Toskaansche pilastertjes (XVII B). Gedeelten van een Communiebank (XIXb) thans leuning van het zangkoor.Ga naar margenoot+ Driecellige hoekbiechtstoel (XIXb).Ga naar margenoot+ Kuip van een romaansche doopvont met vier koppen, Namensch type, middellijnGa naar margenoot+ 89 cM. (afb. 133, ± 1200). Uitgekraagd hardsteenen wijwatervat, omgekeerdGa naar margenoot+ pyramidevormig met acht ingebogen zijvlakken, br. 23, hg 18 (afb. 134, XV). De navolgende houten beelden, die alle zijn hersteld, meerendeels met nieuweGa naar margenoot+ attributen en nieuw gepolychromeerd: H. Michaël, den draak beteugelend, hg met de (nieuwe) vleugels 147 (afb. 121, XVd); H. Gertrudis als abdis, hg 120 (afb. 139); dito hg 78 (afb. 132); H. Willibrordus, hg 88 (afb. 129); H. Eligius, hg 103 (afb. 130); H. Cornelius, hg 98 (alle om 1500); H. Lucia, hg 88 (afb. 136); H. Agatha, hg 93 (afb. 131); H. Katharina, hg 130 (afb. 138); H. Maria Magdalena, hg 88 (afb. 136) (alle XVI A). Zeer beschadigde beelden: Kruisbeeld (XVII), Madonna (XVII), heiligenbeeld (XVI), voorts twee heiligenbeelden van een barok altaar, hg 155 (± 1700). | |
[pagina 74]
| |
Ga naar margenoot+ Deze bestaan in de eerste vier schiptraveeën uit op een zeer lichten ondergrond aangebrachte grijsblauwe ranken met kleurige bloemen en vruchten, die in de liezen en de kruinen, veelal uit een stronkje tak ontspringen (afb. 128). Tusschen de ranken bevinden zich fraaie figuren en figaurgroepen, als b.v. Adam en Eva, Abraham's offer, jager een ever doodend, jager met hond, drijver met speer en hoorn, figuur met tambourijn, harp bespelend engeltje met insectenvleugels, Klotho met den levensdraad, Amor geblinddoekt een pijl wegschietend, boogschutters, wolf die een schaap rooft, engel met bazuin, vos en ooievaar, stier, ree, aapje op een ree rijdend, de hellehond, enz. Op een strikbandje staat ane mdvvGa naar voetnoot1). De schilderingen werden in 1883 gerestaureerd door Guillaume Deumens. In den verplaatst herbouwden koorveelhoek zijn de gewelfschilderingen, die uitsluitend uit ranken bestaan, met behulp van calques vervaardigde navolgingen van die op het afgebroken vroegere koorgewelf, waarbij zelfs het jaartal m cccc lxxvii getrouw is herhaald. Ga naar margenoot+ Christus aan het kruis, met cherubijnen, die het bloed uit zijn wonden opvangen; dk 245 × 173, in lijst van cursieve acanthusbladeren; links beneden gemerkt J.F. Douven en 1693 gedateerd; rechts beneden: het wapen van den schenker, baron Frans Werner van Aerdt: een gouden leeuw op blauw, helmteeken: een gouden leeuw (zie Limb. Jb. 1909, 74). H. Antonius Abt, ten voeten uit zittende te lezen in kluizenaarsgewaad; links het varken. Voorm. altaarstuk. Dk 150 × 93 (XVIII A), in lijst van laurierbladeren en aren. Vier aan beide zijden beschilderde, houten paneeltjes op een zolder gevonden, thans opgenomen in retabeldeurtjes van een nieuw altaar, stellen voor: Aan de binnenzijden de geboorte van Maria; Maria's tempelgang; het huwelijk van Joachim en Anna; de Verkondiging. Aan de buitenzijden: den heiligen Sebastiaan voor Diocletianus; zijn doorschieting met pijlen; zijn doodknuppeling; zijn begrafenis. Elk 49 × 33. Antwerpsche school, midden 16de eeuw. Vrij grof van schildering. In de sacristie: Een grijs-in-grijs gebrandschilderd glas (afb. 137, XVI A) met de H. Geertruid van Nijvel, driekwart figuur, half naar rechts gewend. Hg 42, grootste breedte 21. Het deel met de handen en het boek, in 1928 gebroken, door Joep Nicolaas te Roermond vernieuwd. Ga naar margenoot+ Miskelken. 1, waarvan voet, ring en nodus, bovenop gezien, kruisvormig zijn overtrokken met gladde opgaande banen, de ondercuppa versierd is met rocaille schildjes en schelpen. Merk HD en vijfstralige ster (Maastricht? m XVIII). 2, als voren, maar met gladde cuppa (m XVIII). Wierookvat, meloenvormig gegolfd, merken Venloo en G G (Gerard Graven, m. XVIII). Wierookscheepje, met op het deksel de Duif, merken Venloo en P R (Petrus Franciscus Reijnders, m. XVIII). Ampullenblad (1753) en twee ampullen, merken Venloo en P F R. Een paar | |
[pagina 75]
| |
urnvormige ampullen (XIXa). Madonnakroontje, waarop M B G K 1685, en twee scepters (XVIIId?). Missaalbeslag, met vóór in het middenveld de H. Gertrudis, achter: den H. Antonius Abt; merken: Wapen van v.d. Bergh, bokje en R R (XVIIIc/d), het leder vernieuwd. Koperen lavaboketel (afb. 140, ± 1500). Kruis met Kruisbeeld van roodGa naar margenoot+ en geel koper, op den voet staat a weyers 1791, hg 66; de bijgevoegde (te kleine) beeldjes van Maria en Johannes (beide hg 13) zijn ouder, of nagegoten naar 16de eeuwsche origineelen (afb. 135). Eenvoudig met groeven versierd wand-wijwaterbakje (XVIIId). Een paar geprofileerde pinkandelaars, (XVI?). Een paar met drievoetpostament op klauwbollen en met getorsten schacht; hg 62 (XVIIc). Paramenten, waarvan de weefsels 18de-eeuwsche patronen vertoonen: DriestelGa naar margenoot+ wit met bonte bloemen. Kazuifel met toebehooren, groen met Chineesche motieven. Kazuifel wit, met zilveren en bonte bloemen (kruis en paal nieuw) (Alle XVIII, resp. XIXa). Zwart driestel met zilver (XIX A). Driestel rood met witte bloemen (koorkap ontbreekt; XIX A). Driestel wit met zilveren en bonte bloemen op blauwen grond (XIX A). Baarkleed, zwart (XIX A), van een gilde. Sacristiekast, de twee vierpaneelsdeuren met spiegelklampen, en sierlijkGa naar margenoot+ uitgesmeede vouwhengsels (afb. 141, ± 1600). Wandofferblok met ijzerbeslag (XVII?).Ga naar margenoot+ In den toren hangen drie oude klokken: 1, van 112 middellijn, met het opschriftGa naar margenoot+ in fractuur: ° S. geirtrudis: anno. d. mocccco. xlixo, de mense. iunii. conpleta: est. hec. campana: per. magistrū: iohannem, de. venlo. 2, van 138 middellijn en met in fractuurletters: cristoffel × van × wylich × her × toe × grundtstein × lotthumb × und × gribbenfrost × u.(s.w.) × int. iaer × ons × heren × m × vc lxv × goet × willem × hachma: my. toe. cleif. Het lijf versierd met sierbanden (een met fleurons, een met renaissance ornament), een plaket met de H. Maagd, een met Johannes den Dooper met het Lam en eenige muntafdruksels. 3, van 54 middellijn en met het opschrift: † loetem t.m.a.c. van aerd cure † f.a. ver vicair // b. van de mortel parrain et maire // a haemans marrai // h conders i. van eindt marguiller // c drouotmf 1810.Gebrekkig opschrift; de kapelaan heette Frans Antoon Vermeulen, de woorden vicair(e) en marrai(ne) werden verminkt. Twee broedermeesters-staven met, bovenaan, te weerszijden beschilderdeGa naar margenoot+ ovale platen, de eene met de H. Gertrudis en den H. Sebastiaan, de andere met den H. Quirinus en den H. Antonius Abt; een er van met het jaartal 1752. Elf hardsteenen grafkruisen, het oudste met gothische letters (XVI), hetGa naar margenoot+ jongste van 1610.
Een aan den weg naar Grubbenvorst liggend eenvoudig baksteenen kapelletjeGa naar margenoot+ (XVIII) bevat een 53 cM. hoog beeldje van den H. Quirinus als krijgsman;Ga naar margenoot+ op zijn schild het wapen van het Quirinusstift te Neuss (afb. 142, m XVII).
Wegkruis nabij de kapel, met Kruisbeeld in 17de-eeuwschen trant.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 76]
| |
Het huis de Borggraaf.literatuur: P 1931, 136; M 1901, 60; 1908, 36; Limb. Jb. 1909, 78. Ga naar margenoot+ De het oudst vermelde eigenaar is Peter van Merwick in 1558. Aan het eind der 17de eeuw was bezitter: Frans Werner van Aerdt, van welk geslacht de laatste vertegenwoordiger Theodoor Arnold Casper, baron van Aerdt ‘Toparcha et pastor in Lottum’ in 1819 overleed.Ga naar margenoot+ Het kleine vierkante kasteel ligt op dubbel Afb. XXXVI. Lottum. Huis de Borggraaf.
omgracht terrein, en bestaat uit twee in winkelhaakvorm aaneengesloten vleugels met eindtopgevels en twee smallere vleugels, die samen een vierkant binnenplaatsje omsluiten. Het huis, dat behalve het dak uit twee verdiepingen bestaat, is gebouwd van baksteen (afb. XXXVI, 143 144 145 146 147 148). Ga naar margenoot+ De hoofdingang bevindt zich midden in den zuidgevel en geleidt naar het plaatsje, waar de toegangen zijn tot de woning. De westelijke of linker vleugel bevat de hoofdvertrekken, de noordelijke: de hal-keuken, boven: kamers. De smalle vleugels bevatten bijruimten; vroeger was de zuidelijke benedenruimte een op het plaatsje geopende portiek. Ga naar margenoot+ Behalve de beide topgevels, rijst het muurwerk rondom tot een zelfde hoogte op. Aan eenige gedeelten zijn ‘speklagen’ toegepast, nl. afwisselende banden van groefsteen en strooken van drie tot vijf baksteenlagen. De zuidgevel: het renaissance ingangspoortje is geflankeerd door baksteenen pilasters en heeft een baksteenen frontongeveltje, waarin zich een wapen bevond; de topstukken zijn van groefsteen. De smalle vensters zijn met strekken overspannen, de geveltrapjes met baksteen afgedekt; een overhoeks toppijlertje draagt een windvaan. Ankers wijzen misschien het jaartal 1551 aan. De oostgevel is versierd met speklagen; het zuidelijk deel er van draagt in ankers het jaartal 1555; een loodrechte naad bij den topgevel duidt op ongelijktijdige aaneensluiting. De noordgevel met eenig speklagenwerk en de westgevel bezitten, behalve eenige schuine steunbeeren, niets vermeldenswaards. | |
[pagina 77]
| |
De westvleugel, wiens vloer hooger ligt dan die van de andere vleugels,Ga naar margenoot+ is onderkelderd met twee vakken van elk vier kruisribgewelven op een achtzijdigen middenpijler. Voorts valt de mooie hal-keuken in den noordvleugel te vermelden met moerbalkzoldering en (van elders afkomstige) oude schouw met karyatidepilasters, tegelbekleeding, haardplaat en forschen heugel. De dienstgebouwen te weerszijden van een poort ten Z. van de gracht:Ga naar margenoot+ woningen, schuren, stallen, enz., omsluiten den voorhof. Naden en ongelijkheden van het muurwerk duiden op vele veranderingen. De westvleugelGa naar margenoot+ is het oudste deel en kan reeds van de eerste helft der 16de eeuw dagteekenen. De smalle vleugels zijn toevoegselen, de oostelijke van 1555; de zuidelijke is jonger. Bijna alle vensters zijn nieuw ingezet. De zuidoosthoek bestaat uit een ingezet gedeelte, dat in de 19de eeuw misschien een hoektorentje heeft vervangen. Van de voorgebouwen draagt de vleugel aan de oostzijde van de poort in ankers het jaartal 1743; de gebouwen aan de westzijde zijn van 1836. PARTICULIERE HUIZEN met ankerjaartallen. B 75: A 1767; B 76: 1837; B 84: 1654; B 87: 1715; B 92: het huis 1763, de schuur 1669; B 111: 1647. |
|