Noord-Limburg
(1971)–J.H.A. Mialaret– Auteursrechtelijk beschermdGennep.Ga naar margenoot+ v.d. aa, P 1895 (c. creemers, Bescheiden betr. Gennep en zijn voormalige heerlijkheid); 1899, 137; 1911, passim; 1931, 113; M 1897, 5; 1928, 56; Limb. Jb. 1903, 328; 1905, 144; 1906, 154; Journaal der beleg. v. Gennep d. crispijn v.d. pas; afb. in beijendel, Het stadje Gennep. Ga naar margenoot+ Gennep wordt in oude bescheiden Guenep, Genepe, Genp, Gemp, Gennip, Gennepium en Genapium genoemd. Ga naar margenoot+ In goud een St. Andrieskruis van keel, vergezeld van vier droogscheerdersscharen van hetzelfde met de punten naar omlaag. | |
[pagina 55]
| |
1. Ten raadhuize wordt bewaard een ronde bronzen stempel, waarvan de afdruk,Ga naar margenoot+ binnen een parellijst en omschrift, een schild met gevleugelden helm met helmdoek vertoont en op het schild het vooromschreven blazoen; het omschrift luidt: sig . der . stadt. gennep. Middellijn 42 mM. (XVIa). 2. In het Rijksarchief in Limburg wordt bewaard een ronde koperen stempel, waarvan de afdruk binnen een parelsnoer een kroon vertoont met drie fleurons en twee paarlen; er boven staat gennep; van de kroon hangen linten af met op het eene een Latijnsch kruis? op het andere een scepter? of een pijl?; rechts en links een palmtak en een Maltezer kruisje. Grof. Middellijn 35 mM. (XVII?). Het gebied der gemeente lag in de Hattuariëngouw en kwam bij het Verdrag vanGa naar margenoot+ Meersen (?) in 870 aan Lodewijk den Duitscher. Volgens P 1899, 137 is Gennep waarschijnlijk het oude Asnapium, dat in 807 en 812 vermeld wordt. In een charter van 950 wordt gewag gemaakt van den ‘Pagus Genapis’, behoorende aan ‘graaf’ Arnoud. De ‘graven’ bewoonden het anderhalve kilometer ten Noord-Westen van de tegenwoordige plaats verwijderde ‘Huis’, gelegen op den tong, waar de Niers in de Maas stroomt, een plek derhalve, die beide waterwegen beheerscht. In 1378 maakte de hertog van Gulik zich meester van het ‘Huis’ ten bate van zijn zoon Willem, die hertog van Gelder werd. In 1371 bezat Gennep stedelijke rechten, blijkens een zinsnede over de ‘porteren onzer stadt’ in een akte van waarborg der rechten, van Reinoud van Brederode, heer van Gennep (P 1895, 153). Van 1449 af, of kort daarna, behoorde Gennep tot het hertogdom Kleef, tot 1798, toen het werd ingelijfd bij de Fransche Republiek, en de plaats ‘cheflieu de canton’ werd van het ‘Departement de la Roër’. In 1815 werden Gennep en omgeving gevoegd bij het nieuw gestichte Koninkrijk der Nederlanden. Zij stonden van 1830 tot 1839 onder bestuur van het nieuw ontstane België en werden 19 April van laatstgenoemd jaar voorgoed met Nederland vereenigd. | |
Voor- en vroeghistorische oudheden.jos hagen, Römerstrassen. h k n.Ga naar margenoot+ Door de Gemeente liep de groote verkeersweg, die in voorhistorischen en in Romeinschen tijd op den rechter Maasoever van Nijmegen uit over Papenberg (bij Mook) in de richting ging van het Zuiden. In het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden wordt een te Gennep gevonden gepolijste steenen bijl bewaard, en in het archief van dat museum wordt nog melding gemaakt van de vondst van een bronzen bijl. G. | |
Gennep.De STADSOMWALLING had in plan den vorm van een ongeveer 400 M.Ga naar margenoot+ langen, 250 M. breeden, aan de hoeken eenigszins afgeronden rechthoek, die zich van het Z.O. naar het N.W. uitstrekte. Daarvan bestaat bijna geen muurwerk meer, maar is nog een groot deel van den aarden wal behouden met gapingen echter ter plaatse van de nieuwe verkeerswegen; op vele plaatsen bestaan nog de grachtindiepingen, thans benut tot kweektuinen. Te weerszijden van den westelijken hoek bezit de wal nog zijn muurbekleeding en een deel van de borstwering, in staand verband gemetseld van 28½ c.M. lange | |
[pagina 56]
| |
baksteenen; bovenaan is dit muurwerk nog bijna 60 cM. dik; hier en daar is het met steunbeeren versterkt. Aan de Z.W. zijde staat nog een overschot van een vierkant uitgebouwd torentje of van een uitstek van den wal zelf, met de sporen van twee schietspleten, aan den N.W. kant, nabij de parochiekerk, het benedendeel van een halfrond uitgebouwden toren van ongeveer 2,70 M. uitwendige breedte en met drie schietgaten. Van de drie verdwenen poorten herinneren slechts de nog gebezigde namen ‘de Maaspoort’ aan de Z.W. zijde, de Zandpoort’ aan de Z.O. zijde, en ‘de Nierspoort’ aan de N.W. zijde, aan de plaatsen, waar deze stonden. De breede omgrachting werd gevoed door de Niers. Het muurwerk kan van de tweede helft der 14de eeuw dagteekenen. | |
Ga naar margenoot+ Het Raadhuis.literatuur: P 1895; Limb. Jb. 1906, 154. Afb. in: Aanhangsel van ‘Verheerlijkt Nederland’, getiteld ‘Het verheerlijkt Kleefland of kabinet van Kleefsche Oudheden’. Amst. P. Bouten (1773).Ga naar margenoot+ Het raadhuis (afb. XXVIII en 93) ligt met den voorgevel midden tegenover de Zandstraat. Het is een vrijstaand, van baksteen met groefsteenen details Afb. XXVIII.
opgetrokken rechthoekig gebouw van, boven een onderkeldering, nog twee gemetselde verdiepingen onder een hoog en steil zadeldak, dat gevat is tusschen | |
[pagina 57]
| |
twee zijdelingsche topgevels; in het midden van den voorgevel springt een achtzijdige ingangs- en traptoren naar voren. De benedengrondsche ruimte bestaat uit drie kelders naast elkaar, die aan denGa naar margenoot+ achtergevel toegankelijk zijn. Vóór den vooruitspringenden toren, die als ingangsportaal en als trapkoker dienst doet, bevindt zich een open, tweevleugelig bordestrap. De beneden- en de bovenverdieping zijn dusdanig verbouwd, dat, behalve enkele moerbalken, alle sporen van het oude inwendige verdwenen zijn. De gevels hebben een (nieuw) laag plint; onder de vensters der bovenverdiepingGa naar margenoot+ een, langs de vier zijden van het gebouw doorloopenden geprofileerden gevelband. De voorgevel wordt beheerscht door den met geprofileerde en met vlakke banden versierden toren, die nog twee gemetselde verdiepingen hooger opgaat en een achtzijdigen klokvormigen helm draagt, waarop weer een open koepeltje verrijst met een peervormige spits. Boven den in het front geplaatsten hoofdingang prijkt (thans) het wapen van Nederland; hooger draagt het torenfront een (eveneens lateren) gevelsteen met het wapen van Gennep, en, bovenaan, een uurwijzerplaat. De groefsteenen kruisvensters van het gevelfront zijn overtoogd met baksteenen korfbogen elk met een sluitsteentje; de gootlijst rust op een consolen-fries. De zijgevels zijn, evenals de achtergevel, gecement; zij zijn door geprofileerde banden doorsneden; de zijkanten van hun toppen, die eveneens met geprofileerde banden zijn versierd, vertoonen aan elken zijkant vier S-vormig gezwenkte terugsprongen; een vierkante schoorsteen vormt telkens het topstuk. De achtergevel bezit niets opmerkenswaardigs meer. Van het inwendige valt alleen te vermelden, dat de drie kelders elk met eenGa naar margenoot+ tongewelf zijn overkluisd. Het raadhuis moet gebouwd zijn tusschen de jaren 1641 en 1659, daar het op eenGa naar margenoot+ plattegrond der stad van 1641 niet voorkomt, en er in de stadsrekeningen van 1659 melding wordt gemaakt van een uitgave van lood ten behoeve van den toren. Het werd waarschijnlijk tegen het einde der 18de eeuw of in de 19de door bepleistering bedorven en in de 19de eeuw nog eens gecement. In 1900 werd de toren, wiens klokvormige dakgedeelte in het tweede deel der 18de eeuw door een met holle zijkanten was vervangen, gerestaureerd, echter met wijzigingen, als bijv. de toevoeging van het Rijkswapen en van het wapen van Gennep; dit geschiedde door P. van der Weiden, directeur der Ndl. Brab. Duitsche Spoorweg Mij.; de voorgevelrestauratie volgde in 1905 door C.F. Grönert, bouwkundige bij de Staatsspoorwegen. Een en ander had plaats met vernieuwing der kruiskozijnen, der overige groefsteenen details, alsmede van het gevelfront-metselwerk, gepaard gaande met het gedeeltelijk uitkappen en vervangen van oud baksteen-muurwerk door nieuw. Ten raadhuize worden bewaard: Een gedeelte van een houten obiit (zie M 1903, 57); een zegelstempel (zie blz. 55). In den toren hangt een klok van 78 middellijn en met het, tusschen sierbandenGa naar margenoot+ | |
[pagina 58]
| |
gevatte, opschrift: in het jaar 1813 vergoten. frederick terreehorst maire van gennep // en theodor antoon hermsen adjoint. // clement drouot fudit.
Ga naar margenoot+ De R.K. KERK is toegewijd aan den H. Lambertus. Ga naar margenoot+ P 1895, 51, 55, 148; M 1890, 105; 1903, 57. NC. kalf, R.K.K. Afb. in ‘Civitates orbis terrarum v. georg braun unt f. hogenberg’ (1581), Lib. II, no. 34. Ga naar margenoot+ De kerk, die vrij ligt te midden van het kerkhof, is een kleine, baksteenen, overwelfde, driebeukige blinde basiliek, met een eenbeukig, van twee zijkapellen vergezeld koor, en heeft een vierkanten westelijken portaaltoren (afb. XXIX, XXX en 94). Afb. XXIX. Gennep. R.-K. Kerk. Opm. en teeken. door v. Embden en Kammer.
Ga naar margenoot+ Het schip telt vijf traveeën; de beuken zijn gescheiden door kruispijlers. Het door een smallen triomfboog gescheiden koor bestaat uit één travee en een vijfzijdigen koorveelhoek, waarvan de drie eindvlakken naar den grondslag van een halven regelmatigen zeshoek zijn aangelegd; de koortravee staat in open verbinding met de vierkante zijkapellen, die de voortzettingen zijn van de zijbeuken. Ten Z. bevindt zich tegen den toren de doopkapel, in den N.O. hoek tegen het koor de sacristie. Ga naar margenoot+ De toren is nieuw; de zijbeuken hebben eenvoudige, lessenaarvormig gedekte steunbeeren; het muurwerk van den middenbeuk rijst slechts weinig boven de lessenaardaken der zijbeuken omhoog; de middenbeuk is, boven den triomfboog, afgesloten met een eenvoudigen topgevel, waartegen het koordak aansluit. Ook de steunbeeren van het koor zijn eenvoudig en lessenaarvormig | |
[pagina 59]
| |
gedekt. De spitsboogvensters zijn van nieuwe groefsteenen harnassen voorzien. Het oostelijk deel van de kerk is gemetseld in staand verband. De kruispijlers zijn weinig sprekend,Ga naar margenoot+Afb. XXX. Gennep. R.-K. Kerk.
bijna vierkant en hebben alleen aan de middenbeukzijde een schalk met een gemoderniseerd kapiteel. Ook de kapiteelen der koorschalken zijn veranderd. De scheibogen zijn spits en zonder dragende geleding. In de zijbeuken zijn de gewelfvakken gescheiden door gordelribben, die, met de gewelfribben, op gemoderniseerde uitkragingen staan. De kruisribgewelven zijn ten deele gemetseld, ten deele bestaan zij slechts uit stucadoorwerk. Een gezicht op de stad Gennep, voorkomendeGa naar margenoot+ in de voorvermelde ‘Civitates orbis terrarum’ van omstreeks 1570 ad 1580, geeft een deel der kerk te zien van uit het Z.Oosten. Zij was driebeukig, waarbij de zijbeuken gedekt waren met het doorgetrokken dakvlak van den middenbeuk; de zijbeuken telden toen echter één travee méér dan de middenbeuk, of eer bezaten zij elk een vierkant oostkoor. Althans de zuidelijke. Het hoogkoor was toen even groot als thans, het schip korter, de toren was geheel vierkant en had een slanke achtzijdige spits. Volgens ‘Neerlandia Catholica’ was de kerk in de 15de eeuw verbrand en weer herbouwd. In 1648 stortten het ‘dack en gewulfsel ter aerde’ (P 1895, 55); de toren, een stuk van het hoogkoor en een deel der zijbeuken en twee koortjes bleven staan. ‘Anno 1655’ werd de kerk herbouwd en voltooid. In 1869 werd zij naar de westzijde met twee traveeën uitgebreid en verkreeg zij een nieuwen toren; waarschijnlijk werden toen de kapiteelen gemoderniseerd. Het oudste deel der kerk is het koor (XV), althans het benedendeel van zijn muurwerk,Ga naar margenoot+ want blijkens de in de muren nog zichtbare aanzetten van vroegere spitsboogvensters werd het aanmerkelijk verhoogd. De tegenwoordige vierkante zijkapellen werden gebouwd tegen het vóórdien diepere koor, wat blijkt uit diens nog zichtbare steunbeeren, die in de oostelijke afsluitmuren der kapellen zijn opgenomen. Die kapellen werden toen met de koortravee in open verbinding gebracht, wat den samengestelden vorm van het laatste, of meest oostelijke pijlerpaar verklaart. Aan de zijbeuken is het metselwerk der laatste drie (of vier?) noordelijke traveeën, aan de zuidzijde, dat van de laatste twee traveeën oud, en kan voor een deel van den herbouw van 1655 dagteekenen, behalve het eindvak, dat ouder is. Van dien herbouw stammen misschien de onder de zijbeukbedaking aan den middenbeukmuur zichtbare sporen van aansluitingen van reeksen zadeldakjes, die de zijbeuken vroeger hebben overdekt, want in de afbeelding in Brauns ‘Civitates’ komen geen zadeldaken voor, maar is de zijbeuk gedekt voorgesteld met het doorgetrokken dakvlak van den middenbeuk. Omstreeks welken tijd het koor werd verhoogd, is niet te onderscheiden, omdat bij de verbouwing het bestaande getrouw is gevolgd en geen stijlkenmerken uitsluitsel geven, behalve de gemetselde daklijsten, die van de 19de eeuw moeten dagteekenen. Wat het inwendige der kerk aangaat, kunnen in het bijzonder de profileeringen der | |
[pagina 60]
| |
lijsten en ribben en de ornamentatie der kapiteelen en der gewelfsluitsteenen zeer goed dagteekenen van de herstelling en vergrooting van 1869. Tot den inventaris behooren: Ga naar margenoot+ Twee eenvoudige uitgekraagde schelpvormige wijwatervaten, één van grijs marmer (XVII B), een van rood marmer (± 1700). Ga naar margenoot+ Eiken zeszijdige preekstoel op ten deele ouden stijl, de zijvlakken met gehoekte paneelen, het rugschot met rondboogpaneel en een schildje, waarop een knip en de initialen R F; het zeszijdige als een hoofdgestel geprofileerde klankbord draagt op de hoeken vlampotten en hiertusschen bekroningsstukken. De initialen en het schild wijzen den kerkmeester Rudolf Fogelvangers aan, die in 1655 voor den herbouw der kerk ‘grooten vlijt en iever’ aan den dag legde. De tegen de paneelen aangebrachte figuren der Latijnsche Kerkvaders zijn nieuw, alsmede het trapje; de polychromie is nieuw. Ga naar margenoot+ Grafzerken: 1, van pastoor Joh. van den Boom † 1701. 2, van pastoor H.E. Schuirkens † 1747 en kapelaan A.F. Schuirkens † 1748. Ga naar margenoot+ Houten beelden. Nood Gods: Maria zittend, met het naar verhouding kleine lichaam van Jezus op haar schoot; monumentale groep, hg 77 (afb. 97, XV). Madonna, met het Kind op den linker voorarm, mantel en lijfrok geplooid in antieken trant, hg met de kroon 97 cM. (± 1600). Kruisbeelden: 1, de armen horizontaal gestrekt, smalle doorgehaalde lendendoek (hg 68, XVd, nieuw kruis met vóór den voet een pelikaan, XVII); 2, hg ± 45 (XVIa); 3, met schuin omhoog gestrekte armen, de lendendoek gewikkeld om een aangebonden koord, eenvoudig kruis met lichtschichten en bloedstralen; het corpus hg 110 (afb. 98, XVIII). Ga naar margenoot+ Levensgroot borstbeeld van den pastoor Emericus Krift (geb. 1612, emeritus overl. 1692); links boven het (sprekend) wapen: Een roode kreeft op goud. Doek 73 × 56½. Lokale school (XVIId). Ga naar margenoot+ Ciboriën. 1o, met hollen zeslobbigen voet en zeszijdigen stam (afb. 99), deGa naar margenoot+ voet en de nodus versierd met cherubijntjes, de stam met gekroesd bladwerk; op de effen cuppa gegraveerd: een wapen en het jaartal 1654; op het deksel in top een Kruisbeeldje met aan de achterzijde een Madonnafiguurtje; totale hoogte 40. 2o, waarvan de ronde ojiefvoet en de zware peervormige nodus versierd zijn met cherubijnen tusschen paneeltjes, respectievelijk boeketten; op een paneeltje I H S, op een ander een schild met een kreeft en de initialen E K P G (Emericus Krift Pastor Gennepii); gladde cuppa, deksel met bolknop en Kruisbeeld; bij het schild het jaartal 1665; totale hoogte 24. 3o, waarvan de ronde voet, de tolvormige nodus, de ondercuppa en het deksel versierd zijn met acanthusbladeren en druiventrossen, het deksel met een op steunsels zwevende kroon; op den voetrand staat gegraveerd: dono dederunt mathias cock et aldegunda willems conjuges 1729. Merken: Rozet, B onder een kroon, een onherkenbaar. Totale hoogte 44 plus het afgebroken topkruisje.Ga naar margenoot+ Miskelken: 1o, met op den voet cherubijntjes tusschen palmetten; ondercuppa van staande acanthusbladeren, met bladwerk versierden ring en nodus; op | |
[pagina 61]
| |
den voet staat: i klabbers m.d. et h de boom conjuges dd eccl ∾ genp ∾ ao 1633; op de cuppa een wapenschild. Bijgemaakte voetrand, de kelk ook overigens niet ongerept. 2o, met flauw zeslobbigen voet, waarop gedreven: I H S, twee engelen en laurier, de ondercuppa met staande acanthusbladeren. Merken: Kruisvormige figuur in een vierkant schild (XVIIc). Wierookvat versierd met tongvormig bladwerk en naturalistische bloemen;Ga naar margenoot+ de gaatjes tot figuren gegroepeerd. Hg 23,5 c.M. (afb. 104, ± 1700). Wierookscheepje (afb. 104) versierd met ribben en groeven, bovenop in palmetvorm en met een cherubijn. Er op gegrift a.t.h.c.j.g 1706. Missaal met rococo zilverbeslag, het middenstuk eenerzijds met de voorstellingGa naar margenoot+ van den H. Martinus, anderzijds met de H. Maagd op den maansikkel. Merken: Boksmeer en R R (XVIIIc). Twee kroontjes en een scepter van een Madonnabeeld (± 1700). Spang Lod. XV van een koorkap, deels met emailversiering (m. XVIII). Verzilverde Godslamp, drijftolvormig, versierd met acanthus en laurier, opGa naar margenoot+ den cylindrischen omtrek met palmetten en vooruitstekende pelikanen opGa naar margenoot+ haar nesten, de hangkettingen gevormd uit rijk bewerkte schakels. Hoog (zonder den ketting) 52 (afb. 101, ± 1800). Gegoten kandelaars: Een pinkandelaar op vijzelvormigen voet, hg 25; eenGa naar margenoot+ paar dito met schuifarmpje, drielichts aldus, hg 34; een paar met drieknoopigen stam, hg 45 (afb. 100, alle ± 1500). Een paar dopkandelaars met middenschaaltje, hg 20,5 (± 1600). Twee paar pinkandelaars met drievoetpostament op klauwbollen en met getorsten acanthusbaluster, hg 53 en 57 (XVII B). Drie paar dito, tevens versierd met cherubijnen en monogram-cartouchen, hg 64 (XVII B). Acht gedreven drielichts wandarmen met muurrozet, uitstek 58 (XIX A). Een paar fakkelluchters, de blakermiddellijn 31 (afb. 103,Ga naar margenoot+ ± 1700?). Gegoten lavaboketel (XV). Tinnen schaaltjes: Een op pootjes, vierkant met golvend afgesnoten hoeken.Ga naar margenoot+ Twee ronde met lijst van holle en bolle blaadjes. Een ovaal met laurierrand. Alle ongeveer 20 cM. (XVII B?). Eenvoudige houten offertronk met hengsels en oplegsloten (XVII).Ga naar margenoot+ In den toren hangen drie klokken: 1, van 109 middellijn met het opschriftGa naar margenoot+ in fractuurtypen ‘maria vocor: anno domini M cccc xxx iiii, voorts met een Latijnsch en een Maltezer kruisje en twee wapenschildjes met n.r. klimmenden leeuw. 2, van 100 middellijn, versierd met volutenbanden met engeltjes en waarop staat: + martinus vocor et cives gennepienses ad ecclesiam s: martini tempore svo voco : petrvs hemony m : fec : lager het jaartal 1646. 3, van 73 middellijn met bandversieringen met figuren en het opschrift: lavdate dnvm in cymbalis ivbilationis : f : et p : hemony me fec : 1652. Een bel van 19 cM. middellijn (bewaard in het St. Norbertusgesticht) metGa naar margenoot+ een versiering van drieglooppalmetten, waarboven in fractuurletters het | |
[pagina 62]
| |
opschrift: ihesus anno domini m ccccc xxx iii; tusschen de woorden rozetten en een zon (afb. 102). Ga naar margenoot+ Veertig banken met liervormige wangen met rondboogpaneeltjes (XVII B).Ga naar margenoot+ Twee credenstafels in Lod. XVI-trant. Ga naar margenoot+ Op het kerkhof bevinden zich: een grafzerk van ‘Johannes Buthendic Burgme to Gemp’ † 1560, op de hoeken de Evangelisten-symbolen; een grafkruis van den Gennepschen burgemeester Casper Loefs † 1599 en zijne echtgenoote Margarita van der Haegh; een grafkruis met huismerk en Ao 1599. Ga naar margenoot+ De NEDERLANDSCH HERVORMDE KERK ligt, vrijstaand, aan de Zandstraat aan een, thans met een hek afgesloten, klein voorplein (afb. XXXI en 95).Ga naar margenoot+ Het van baksteen met eenige groefsteen opgetrokken gebouw bestaat uit een Afb. XXXI. Gennep. Ned. Herv. Kerk (v.E. en K.).
rechthoekige, achteraan naar drie zijden van een rglm. achthoek gesloten zaal, met achter deze een vierkante consistoriekamer. De zaal wordt verlicht door rondboogvensters; het portaal is inwendig, en gevormd door schotwerk; er boven bevindt zich de orgelgalerij. De preekstoel is midden tegen den eindmuur der kerk geplaatst. Ga naar margenoot+ Het gebouw is gedekt met een zadeldak, dat aan de achterzijde als tentdak eindigt. De ingang is van groefsteen gebouwd in de gedaante van een korfboogpoortje, waarvan de penanten en het boogfront versierd zijn met bossageblokken; de gebroken gevel in het midden prijkt met een forsche cartouche. De vensterpenanten hebben een impostlijst, waarop de groefsteenen bogen der vensters rusten, wier geprofileerde kanten uit bloksteenen zijn gevormd. Van den rechtkantigen topgevel zijn de middennis en de drie ovale siernissen met groefsteen afgezet. De zijmuren en de achtermuren worden geschraagd door eenvoudige vierkante, lessenaarvormig gedekte steunbeeren. Midden op het dak verrijst een achtzijdig open koepeltorentje, met op het klokvormige koepeldak een open spitsje met eenvoudig ijzeren kruis en haan.Ga naar margenoot+ De kerkruimte is thans overspannen met een bijna halfrond gestucadoord tongewelf, aanvangende op een eenvoudige muurlijst; de vloer bestaat uit grauwe plavuizen. De orgelgalerij is afgesloten met een leuning van smalle balusters, rustende op het benedenfront. Boven de binnendeur, midden onder het orgel, is aangebracht het alliantiewapen van Wolter Godfried v. Neukirchen gend NijverheimGa naar voetnoot1) en Albertina v. Tengnagel. | |
[pagina 63]
| |
P 1895, 85.Ga naar margenoot+ De kerk werd gebouwd in de jaren 1631-1633 door middel van door den predikant Antoon Herting in Holland verzamelde gelden. Het gebouw kan uitwendig ineens zijn tegenwoordige gedaante hebben gekregen, maar zal inwendig aanvankelijk een vlakke zoldering hebben gehad; de gelijke hoogte der vensters aan den voorgevel en aan de zijgevels doet dit vermoeden, alsmede de verhooging van het orgel en van den preekstoel. Dat de dakruiter reeds in de 17de eeuw bestond, is waarschijnlijk, omdat de klokken van 1695 dagteekenen. Het alliantiewapen v. Neukirchen-v. Tengnagel boven de binnendeur onder de orgelgalerij laat veronderstellen, dat dit echtpaar zich voor het gebouw heeft verdienstelijk gemaakt, hetgeen niet vóór 1708 kan geweest zijn; misschien is het orgel door hen aan de kerk geschonken. Tot den inventaris behooren: Eiken preekstoel, waarvan de paneelen der, met acanthusschoren uit eenGa naar margenoot+ knobbelstijl groeiende, kuip versierd zijn met cartouches, die bovenaan in groteske koppen, onderaan in bloem- en vruchtentrossen uitloopen; het klankbord is als een hoofdgestel geprofileerd; het achterschot heeft rondboogpaneelen en uitgesneden vleugelstukken (XVII). De preekstoel werd verminkt door de verhooging met een hollen plintvoet, het achterschot door onderschuiving van een losangepaneel; de trap is nieuw. Orgel, waarvan het fraaie pijpenfront gevormd is met drie vooruitspringendeGa naar margenoot+ pijpenbundels en vier vlakke velden, samen bovenaan vereenigd met deels gekorniste en in doordringing gebouwde kroonlijsten; in top, tusschen twee bazuinblazende engelen rijst een omrankte cartouche op, waarop staat ‘alles wat adem heeft looft den heer’ (afb. 96, ± 1700). Het orgel staat op een jongere verhooging. Hardsteenen grafzerk van den Schout Johan van Bergsum en GeertruidGa naar margenoot+ Angelia Haesbaart († 1700?). Zesarmige lichtkroon van ijzer en koper; op een schildje: 1671.Ga naar margenoot+ Drie grove kistvormige offerblokken met ijzerbeslag, waarvan een aan eenGa naar margenoot+ ketting (XVIIbc). Wijnkan, waarvan de voet en het vat versierd zijn met laurier, het hengselGa naar margenoot+ gevormd is als een acanthusrank. Merken C R, bokje, gekroonde O; hg 34, Lodew. XVI-trant (afb. 105, XVIIId). Ronde broodschaal op voet en met loopenden blazenrand; in het midden gegrift: het wapen van v. Bergsum. Merken: AK, scepter? onder kroon, schild met roos en drie schaapjes? Mdl. 27½ (afb. 105, XVIId). Effen beker met knopdeksel, hg 27; merken: W en S dooreen (afb. 105, XVIII A). Doopkan Lod. XV, merk CR, bokje (Boksmeer) en gekroonde O; hg 30 (afb. 105, XVIIIc); de greep is verwijd. Collecteschaal op hoogen balustervoet; op de onderzijde gegrift een koekop? en de letters L.V.E., een griffioen met de letters E G C; merken CR en de letter N; hg 15½ (afb. 105, XVIIIc). Bijbel met koperbeslag (1724). In den toren hangen twee klokken: 1, van 64 mdl. en met het opschrift navemGa naar margenoot+ | |
[pagina 64]
| |
tvam christe tvere ao chr. sal. mdcxcv aegidivs engel v.d.m; stempel van den gieter Alexius Julien. 2, van 110 mdl., en waarop staat tvrris fortissima nomen domini ao dni 1695; stempel als voren. In den tuin wordt bewaard een hardsteenen pijlerkop met het jaartal 1607 en een wapenschild, gedeeld, rechts met een huismerk, links doorsneden, boven: drie maansikkels gepl. 2 en 1, onder: drie balken. | |
Het Genneper huis.Ga naar margenoot+ De bouwval van dit historisch bekende slot (afb. XXXII), is weinig meer dan het overblijfsel van den hoogen onderbouw, aldaar noodig geweestAfb. XXXII. Genneper huis.
wegens den veranderlijken waterstand van de Maas. Die verhooging vormt een onregelmatig, langwerpig vierkant blok van ongeveer 60 M. lengte en 40 M. breedte. Bovenop is niets te onderscheiden, doordien de oppervlakte is aangeaard en grootendeels begroeid. Ter zijde ontwaart men hier en daar afgebrokkeld metselwerk van drie à vier steen dikke muren, van 28 cM. lange, 7 à 8 cM. dikke baksteenen; voorts enkele nissen, naar buiten stekende gedeelten van tongewelven, alsmede stukken van gestampte betonvloeren; het baksteenen muurwerk is hier en daar vermengd met mergelblokken of met stukken hardsteen. De bouwval is aan den oostelijken hoek nog ongeveer 6 M., in zijn geheel gemiddeld 3 ad 4 M. hoog. Ga naar margenoot+ literatuur: P 1895, 12 e.v. Het Genneperhuis onderging tal van aanvallen, belegeringen, innemingen, verwoestingen, o.m. in de jaren 1012, 1378, 1499, 1598, 1602, 1614, 1641, 1672, 1710. Sedert 1710 verlaten, werden in 1877 aanmerkelijke gedeelten van de resten van het slot als puin gebezigd ter versterking van den Maasoever. Ga naar margenoot+ Het St. Martinusgilde, een Broederschap, waarvan de stichting naar verluidt teruggaat tot 1493 (P 1895, 43) bezit: 1, een zilveren borstplaat van het begin der 19de eeuw, waarop een gedreven | |
[pagina 65]
| |
voorstelling is bevestigd van St. Maarten met den arme (± 1600); 2, ketting, met koningsplaat van 1822; 3, commandants-stok met zilveren knop van 1847.
PARTICULIERE WONINGEN, en details. Nabij de kerk, No. 2, een deur met in het bovenpaneel een leeuwenkop in stralen, in het onderpaneel een rozet in stralen, Lod. XVI-trant (XIXa). Houtstraat 58-59, ankerjaartal 1752; Houtstraat 69, ankerjaartal 1721; Markt 55, een (verplaatste) gevelsteen met wapenschild, gedeeld, rechts de letter A (of teeken), links drie klaverblaadjes (XVI); Molenstraat 20, huis met aan den achterkant een baksteenen trap-topgevel (afb. 106, XVI B), met aan elken trap-kant een overhoekschen pinakeldrager (de pinakels zijn weg); gemetseld kruisvenster; vóórgevel met top thans waardeloos; Zandstraat 356, ankerjaartal 168(?). |
|