Noord-Limburg
(1971)–J.H.A. Mialaret– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Arcen en Velden.De gemeente bevat de dorpen Arcen en Velden en o.a. de buurschappen Hasselt,Ga naar margenoot+ Lom, Schandeloo en Vorst. P 1899, 49; 1911 passim; 1930, 152; M 1879, 172, 192; 1890, 45, 89, 94, 98; 1909, 15.Ga naar margenoot+ j.a. jolles, Wandel. d. Ned. 1926, I (N.-Limburg). Arcen is onwaarschijnlijk het Romeinsche Arenatium, aangegeven op de kaart vanGa naar margenoot+ Peutinger. Volgens locale overlevering zou de naam afkomstig zijn van ‘arx’ (burcht of beschutting). Het wapen der gemeente bestaat uit: Een veld van sinopel, bezaaid met korenarenGa naar margenoot+ van goud (als zinspeling op den naam van het dorp Velden) en beladen met een gothische poort met twee zijtorens, van goud, op elken torentrans een vaandel, doorsneden van goud en azuur, met gouden steel en knop. Vóór de poort een gedeeld schild, rechts in azuur een links gewende, gekroonde en van keel getongde leeuw van goud met dubbelen staart, links in goud een rechts gewende, van keel getongde en geklauwde leeuw van sabel (het wapen van Gelder en Gulik). Ten raadhuize wordt bewaard een, van den tijd van het Belgische bestuur dagteekenendeGa naar margenoot+ stempel, met het Belgische wapen en het randschrift: administn commle d'arcen. limbourg. Arcen en Lom behoorden tegen het eind van de 13de eeuw bij het HertogdomGa naar margenoot+ Gelder. De streek maakte later deel uit van het Spaansche Overkwartier van Gelder en kwam in 1713 aan Pruisen. Tijdens de Fransche overheersching behoorden Arcen en Velden tot het Roerdepartement, Arcen aanvankelijk tot het Kanton Gelder, later tot het Kanton Wanckum, Velden van den beginne af tot het Kanton Wanckum. Arcen en Velden vormden toen, zooals thans nog, met het gehucht Lom één gemeente. In 1814 stond de gemeente onder het, door de Geällieerden ingestelde ‘General-Gouvernement’ van den Neder-Rijn, kwam in 1815 aan de Vereenigde Nederlanden, geraakte van 1831 tot 1839 onder Belgisch bestuur, tot zij in 1839 voor goed aan Nederland werd toegewezen. | |
Voor- en vroeghistorische oudheden.Het eenige gevondene, dat uit voor- of vroeghistorischen tijd dagteekent, zijn Gallo-Germaansche grafheuvels, die in het N.O. der gemeente, bij grenspaal 500, in 1924 werden aangetroffen. Zij liggen ongeveer 3 K.M. verwijderd van het urnenveld De Hamert in de gemeente Bergen, dat in 1913 door Dr. Holwerda werd opgegraven. G. | |
Arcen.VERDEDIGINGSWERKEN (M 1890, 89; Ned. Kast. II, 257; Buiten 1911, 4,Ga naar margenoot+ 16, 35. Jolles, 39, 60). Arcen was vroeger met muren en grachten omgeven. (In de statuten der Broederschap van den H. Sebastiaan van het eind der 17de eeuw wordt gesproken van de ‘vestong’ Arcen). | |
[pagina 2]
| |
Daarvan is aan de zuidzijde van het dorp nog een grachtindieping ‘de Kurversgraaf’ herkenbaar, terwijl aan de noordzijde langs het kerkhof nog een gering deel van een, niet zware, baksteenen ommuring over is, in staand verband gemetseld met steenen van 26½ cM. lengte. De namen ‘Maaspoort’ en ‘Koepoort’ herinneren nog aan de plaatsen van twee verdwenen poorten, de eene aan den N.W.hoek, de andere aan den Z.O.hoek van het dorp gelegen. Ga naar margenoot+ In berichten uit de 16de en uit de 17de eeuw is er meermalen sprake van een (niet met het kasteel te vereenzelvigen) slot of SCHANS, dienende tot bewaking van den weg en van de Maas, en om de inning der tolgelden te verzekeren, ook op schepen, een recht, dat in dat wisselvallige tijdperk van krijg, dan eens de eene, dan weer een andere partij bezat of zich aanmatigde.Hiermede werd niet onwaarschijnlijk aangewezen een aan den Z.W.hoek van het dorp, nabij de Maas gelegen STERKTE, waarvan nog de bouwval bestaat van een vierkanten traptoren met eenig aansluitend muurwerk. Afb. I. Arcen. De Schans.
Dit overblijfsel (Afb. I en 23), dat tevens den zijkant uitmaakte van een poortdoorgang, is in staand verband gemetseld van 28 cM. lange baksteenen en bevatte een spiltrap, waarvan nog eenige gedeelten zijn overgebleven van treden, gemetseld op segmentboogjes, welke aan den inwendig ronden trapmuur zijn blijven hangen. De trap heeft nog een zijdeur met het begin van een rechte, naar de Maas afdalende trap. Een groot gat aan de zuidzijde van de torentrap is erdoor gebroken en heeft niet tot deur of venster gediend. De aan de noordzijde gelegen toegang tot de trap, waarvan nog een groefsteenen grendel- of boomsteen is blijven zitten, was met een segmentboog overspannen. De aanzet van den poortboog is nog zichtbaar. Ten zuiden van den poorttoren strekt zich in zuidelijke richting een 1,60 M. breed, 7 M. lang fundament uit van een muur; voorts, 4 M. oostwaarts daarvan, oostelijk tot 10 M. verder, dat van een iets gebogen muur. Ook moet zich daar een overwelfde kelder bevinden, thans gevuld met puin en ontoegankelijk. Misschien maakte dit muurwerk deel uit van het in 1646 geheel verwoesteGa naar margenoot+ oude kasteel van Arcen, waarmede de ‘Schans’ zou zijn verbonden geweest. Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat deze fundamenten overblijfselen zijn van de vroegere omwalling. | |
Ga naar margenoot+ Overblijfselen van het Eugenia-kanaal (Fossa Eugeniana) en daarbij aangelegde versterkingen.Ga naar margenoot+ P 1866, 395; 1891, 229; M 1879, 30; künstdenkm. der rheinprov: Geldern, 27; l.j.e. keuller: Gesch. en Beschr. van Venlo, 111, 112; Limb. Jb. 1898/99, 104; uijttenbroeck: I, 88, IV, 32 en 52; j.a. jolles: Wandel. d. Ned., 37, 47 e.v.; l. küsters: Der Plan z. Verbind. v. Rhein, Maas und Schelde, Geldern, 1921; j.d.m. cornelissen: Meded. v. Ned. Hist. Inst. te Rome, 1929, 193; g.d. franquinet: Invent. der Oirkonden enz. ten archieve van de Gem. Venloo. | |
[pagina 3]
| |
‘fossa eugeniana’ is de naam van het onvoltooid gebleven kanaal, waarvan deGa naar margenoot+ aanleg in 1626 door de Spaansche regeering werd ondernomen, om, ten bate van de Zuidelijke Nederlanden, den Rijnhandel aan de Nederlandsche Republiek te ontnemen, daar het tevens in de bedoeling lag den linker Maasoever te verbinden met den Demer en vervolgens over de Dyle en de Schelde een verbinding met de Noordzee te verkrijgen. Het kanaal werd geheeten naar de toenmalige Spaansche regentes, de aartshertogin Isabella Clara Eugenia, dochter van Philips II en weduwe van aartshertog Albert van Oostenrijk. De werkzaamheden werden, ondanks een reeks ter bescherming aangelegde en van vaste bezetting voorziene schansen en andere versterkingen, door herhaalde aanvallen van Staatsche troepen bemoeilijkt en ten slotte belet. Volgens het aanvankelijke project zou de monding in de Maas nabij Arcen komen, maar door verzet van Venloo, dat de Maashaven voor zich verlangde, werd de richting van het kanaal beoosten Arcen veranderd en zuidelijk omgelegd. De grootere lengte, die het kanaal daardoor moest verkrijgen en vooral de ongunstige bodem, die daarbij moest worden doorsneden, alsook geldgebrek, waren mede oorzaken van de mislukking der onderneming. Op ongeveer 2½ K.M. oostelijk van Arcen, ten N. van den weg naar Stralen,Ga naar margenoot+ treft men overblijfselen der ‘Fossa’ aan. Deze begroeide en soms moeilijk meer herkenbare terreinindiepingen loopen in nagenoeg zuidwestelijke richting van uit Duitschland, en nemen op Nederlandsch gebied even over de grens (bij grenspaal 89), een zuidelijke richting naar Venloo aan. Het kanaal moet ongeveer 18,5 M. breed en 4,5 M. diep zijn geweest. Even ten Zuiden van de plaats van wending bevinden zich te weerszijden van de kanaaluitgraving twee heuvels, waarop, door grachtindiepingen en een aarden wal omgeven ronde schansen of kampen van gemiddeld ongeveer 80 M. middellijn zijnGa naar margenoot+ aangelegd. Iets ten N. van het wendingspunt van het kanaal ligt een dergelijke vierkante verschansing van ± 25 × 25 M. op de kruin van den wal gemeten. Bijna anderhalve kilometer zuidelijker loopen de sporen van de uitgraving weer Duitschland in, en men ontmoet ze eerst opnieuw op Nederlandsch grondgebied in de gemeente Venloo (zie aldaar).
De R.-K. KERK, die toegewijd is aan de H.H. Apostelen Petrus en Paulus,Ga naar margenoot+ ligt, omgeven door het kerkhof, op verhoogd terrein, met den westelijken of hoofdingang aan de Kerkstraat (zie afb. II, III, 1, 2 en 3). Het is een kleine, gewelfde kruiskerk, bestaande uit een blind-basilikaalGa naar margenoot+ driebeukig schip van twee traveeën, een éénbeukig dwarsschip met vierkante armen en een enkelvoudig koor van één travee met een ⅝ gesloten veelhoek. Middenbeuk, dwarsbeuk en koor hebben nagenoeg dezelfde hoogte. De (nieuwe) vierkante westtoren vormt beneden het ingangsportaal en bevat daarboven de orgeltribune. Ten Noorden bevindt zich tegen den toren de (nieuwe) doopkapel; ten Zuiden ligt tegen het koor de (nieuwe) sacristie. De twee verdiepingen hooge zgn. oude sacristie sluit tegen den achterkant van het koor aan. | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ De muren zijn van 28½ c.M. lange baksteenen in zeer onregelmatig staand verband gemetseld, met toepassing van groefsteen voor de details. Het leien kruisdak, dat op de hooge muren rust, loopt door tot tegen den toren, is aan de dwarsarmen met eenvoudige rechtkantige topgevels afgesloten en eindigt half tentvormig op den koorveelhoek (afb. 1 en 2). Op de kruising verrijst een open vierkant klokkespitsje. De lessenaardaken der zijbeuken sluiten kort onder de daklijst van den middenbeuk tegen dezen aan. De daklijsten zijn van groefsteen, maar alle nieuw of vernieuwd. De eenvoudige steunbeeren zijn rechthoekig en lessenaarvormig afgedekt. Op de hoeken staan zij overhoeks, uitgezonderd aan de westhoeken van deAfb. II. Arcen, R.-K. Kerk. Plattegrond en details. Opm. v.A.M. Mulder, teeken. v.W.A. Hemsing.
dwarsarmen, waar zij, denkelijk ter wille van de vroegere ingangen van de zijbeuken, in het verlengde van den westmuur van den dwarsarm zijn geplaatst. Van deze zijingangen is de noordelijke vervangen door een venster; de segmentboogdeur met baksteenen dubbele hollijst van den zuidelijken ingang is dichtgemetseld; hun hoog opgaande rechthoekige groefsteenen omlijstingen zijn nog ten deele behouden. De spitsboogvensters, ongelijk van breedte, zijn twee- of driedeelig verdeeld met (moderne) groefsteenen harnassen. Vele zijn dichtgemaakt. Aan den hoekbeer van den noorder zijbeuk bevindt zich een groefsteenen beeld-nis met drieglopigen rondboog. Aan den zuider zijbeuk vertoont het metselwerk donker getinte baksteenen gemetselde, kruisvormige figuren. Ga naar margenoot+ De zeer eenvoudige, twee verdiepingen hooge, oude sacristie is rechthoekig, gemetseld in kruisverband, heeft zwaar getraliede segmentboogvensters en is met een tegen het koor aansluitend schilddak gedekt. | |
[pagina 5]
| |
De kruispijlers zijn geleed (afb. II, III en 3); zij hebben een hardsteenenGa naar margenoot+ plint, in de vier hoeken een ronde groefsteenen kolonnet met basis en kapiteel, aan elk der vier fronten telkens een vlakken pilaster, met te weerszijden een haakschen terugsprong. De wandpijlers
Afb. III. Arcen. R.-K. Kerk. Dwarsdoorsnede.
zijn aangeleunde halve vrije pijlers. De scheibogen en de gordelbogen zijn met de hen vergezellende schildbogen de voortzettingen der gelede pijlerpilasters en spruiten zonder kapiteel of lijst uit de pijlers voort, zich geleidelijk naar elkaar neigende tot spitsbogen. Behalve in den veelhoek met straalgewelf, is de kerk met kruisgewelven overkluisd. Deze zijn van baksteen met ribben van groefsteen, die in effen ronde sluitsteentjes samenkomen. Het koorgewelf rust op kolonnetvormige uitkragingen met geprofileerde kapiteeltjes. De ribben hebben als profiel een rondstaaf tusschen twee hollen, in het koor en in de dwarsarmen slechts te weerszijden een hollijst (zie afb. II). Van den toren tot den koor-eindmuur heeft de kerk een inwendige lengte van 25,20 M. De hoogte van den middenbeuk bedraagt tot de sluitsteenen der gewelven 10,30 M. Inwendig verhouden zich de hoogten der zijbeuken tot die van den middenbeukGa naar margenoot+ als 3:4. Van de gewelfvakken is de breedteverhouding in het schip als 1:2:1; hun breedte staat tot hun diepte (richting W.-O.) in den (ouden) middenbeuk als 4:3, in de zijbeuken als 2:3. literatuur: M 1879, 192; 1901, 15; 1923, 76. Van de kerk wordt vermeld, datGa naar margenoot+ zij, den 20sten April 1681, door brand ‘verwoest’ werd. Het is echter niet zeer aannemelijk, dat de kerk toen geheel werd vernield, maar eer, dat de verwoesting zich zal bepaald hebben tot de bedaking en misschien de omstorting van den (blijkbaar vernieuwden) topgevel van den zuider dwarsarm. Het schijnt toch vrij onwaarschijnlijk, dat de kerk na 1681 in den trant zou herbouwd zijn, dien zij vertoont, hoewel voorbeelden van archaïsme in Limburg niet zeldzaam zijn, en bijv. het koor van het nabije Velden in 1665 nog in gothischen trant werd opgetrokken. Maar hier zouden de gewelven kort bij het einde der 17de eeuw gemaakt zijn. Voor hun hoogeren ouderdom pleit, dat hun diagonaalbogen bijna nog spitsbogig aaneensluiten. Ook laat de omstandigheid, dat twee nog in gebruik zijnde klokken in 1681 gegoten werden, veronderstellen, dat de kerk na den brand spoedig hersteld was. De kerk vertoont een vrij homogeen karakter. Het koor kan van omstreeks 1500 dagteekenen, schip en beuken van het begin der 16de eeuw. De dakruiter is van de 19de eeuw. De oude sacristie werd volgens een gevelsteentje gebouwd in 1808. De kerk is in 1893 gerestaureerd door den architect Franciscus Lijbaert uit Brussel. Daarbij werd een vierkante romaansche tufsteenen toren, die met nog een jongere baksteenen geleding was verhoogd en de middenruimte van de tegenwoordige eerste travee in beslag nam, afgebroken; de eerste middentravee werd toen naar het | |
[pagina 6]
| |
voorbeeld der tweede travee ingericht en een nieuwe toren tegen het schip gebouwd (afb. 1 en 2). Tot den inventaris der kerk behooren: Ga naar margenoot+ De kuip van een achtzijdige hardsteenen doopvont met hoogen geprofileerden rand, waaruit vier koppen steken. Middellijn 83, hoogte 55 (XVd). Ga naar margenoot+ Grafzerk met ruitvormig schild; het jaartal 1599 thans geheel uitgesleten.Ga naar margenoot+ Houten Kruisbeeld, bijna levensgroot, XIXb. Ga naar margenoot+ Zilveren cylindermonstrans (afb. 4), waarvan de voet versierd is met gedreven banden, bloem- en bladwerk. In de Korinthische zuilpoortjes links: de H. Petrus, rechts: de H. Paulus; in het zuilenkoepeltje een Madonna. De voet draagt de dedicatie: Dedit Devota Joanna Jonckers 1726. Hg 61½. Merken: drie kroontjes, waaronder 12 (Keulen?) en het blazoen van Gelder.Ga naar margenoot+ Miskelk, waarvan de holronde voet, de peervormige nodus en de ondercuppa overtrokken zijn met van beneden opgaande, gegolfde banen, die samen, in plan gezien, een kruis vormen; tusschen deze banen is de kelk versierd met arabesken, cherubkopjes, acanthus- en rocaille vormen; de onderste ring verraadt een reparatie. Merken: Venloo en P F R (Petrus Franciscus Reijnders) (1754). Ga naar margenoot+ Koperen kandelaars: Vier paar gegotene met driehoekig gefatsoeneerd postament op omklauwde bollen, en met getorsten balusterstam, hg resp. 41, 45, 50 en 53 (XVII B). Een paar dergelijke, niet getorst, hg 47½ (XVII B). De meeste zijn gebroken geweest. Een paar gedrevene, geprofileerde, op één waarvan het jaartal 1827. Ga naar margenoot+ Achtzijdige, koperen bedieningslantaarn, met in den open bewerkten kop voorstellingen van dieren; grof (XVIIId). Ga naar margenoot+ Kazuifel en twee dalmatieken, versierd met ten deele uit de hand geborduurde bonte bloemen op witten gedamasceerden grond (XVIIIc). Kazuifel met twee dalmatieken, de zilveren grond versierd met roodbruin patroon, waarbij gekroonde dubbelkoppige adelaars; kruis en paal bruinrood met zilveren bloemen (XVIIIc). Driestel met koorkap met bonte en gouden bloemenranken op witten gedamasceerden grond (XVIII). Ga naar margenoot+ In den toren hangen drie klokken. 1, van 85 middellijn en met het opschrift: * anthonivs adolphvs baro de gelder dominvs de bachvm etc * // r.d. bernardvs decker pastor et matthaevs gevelaer aedilis arcensis // petrus a trier me fecit anno domini 1681 * // * s. pavle * // * ora pro nobis *. Boven het opschrift een rand met figuren in ranken, er onder een falbala met cherubijnen. 2, van 111 middellijn en met het opschrift: * marsilivs matthaevs baro de gelder dominvs de arcen etc r.d. bernardvs deckers pastor // * et matthaevs gevelaer aedilis arcensis petrvs a trier me fecit anno 1681 * // * sancta maria ora pro nobis *//* commvni(t)ate arcensi *. Versiering als aan de voorgaande klok. | |
[pagina 7]
| |
3, van 98,5 middellijn en met het opschrift: s. petre // ecclesiae // patrone // ora pro nobis, voorts: alexius petit me fvdit ao 1750. De klok is versierd met een ornamentband en met een plaket, waarop de H. Petrus is voorgesteld. 4. In den dakruiter hangt een klokje van 52 middellijn en met het opschrift: door dat vier bin ick gevloten // peter van trier heft my gegooten anno 1682 // lviden klincken dat syn myn wercken // daermet roep ick het volck ter kercken // s. antoni de padva ora pro // popvlo tibi devoto arsenci. Twee en dertig zit- en knielbanken met versierde zijkanten (XIXab).Ga naar margenoot+ Een armstoel (XVIII A).Ga naar margenoot+ Eiken sacristiekast in laat-18de-eeuwschen trant (XIXa).Ga naar margenoot+ In den kerkhofmuur: Een gedenksteen met in het midden een miskelk enGa naar margenoot+ eromheen het opschrift: reverendvs d. mathyas jonckers 40 annis huyus ecclesiae pastor obyt 23 decemb 1723 aetatis suae 73 hic sepultus † Op het kerkhof: Een eenvoudig hardsteenen grafkruis met de jaartallen 1658Ga naar margenoot+ en 16(7)1, en een met 1793. In het metselwerk der kerkmuren zijn opgenomen 11 kleine grafkruisen.
Wegkapelletje, gewijd aan de H. Anna. Dit van baksteen in ⅝ koorvormGa naar margenoot+ gebouwde kapelletje heeft een topgeveltje en een rondboogopening (XVIII). In de kapel bevindt zich een houten beeldgroepje, de Opvoeding van Maria voorstellende; grof; hoog 41 (afb. 5, XVIIIc), voorts een grof Madonnabeeldje, hoog 65 (XVIII?). | |
Het kasteel van Arcen.M. 1890, 89, 94, 98; 1903, 43; Buiten 1911, 4, 5, 16, 35; Ned. Kast. II, 257.Ga naar margenoot+ Arcen was een heerlijkheid, waarvan heeren, die den geslachtsnaam ‘van Arcen’ voerden, niet bekend zijn. De oudst vermelde heeren droegen den geslachtsnaam ‘van Bueren’ (14de eeuw). Door huwelijk kwam de heerlijkheid aan het geslacht Schenck van Nydeggen, later aan het geslacht van Gelder, in 1794 aan de van Weimar's. Daarna werd het kasteel verkocht. Het kasteel ligt met zijn bijgebouwen op een omgracht vierkant terreinGa naar margenoot+ (afb. IV en 7) en is zelf, met zijn westelijk gelegen voorterras, geheel door een binnengracht omgeven. (Veranderde) baksteenen boogbruggen geven toegang, één tot het poortgebouw (afb. VI en 6), één tot het terras. Het hoofdgebouw, dat van het eerste deel der 18de eeuw dagteekent en geheelGa naar margenoot+ van baksteen is opgetrokken (afb. V, 8 en 9), is rechthoekig met, vroeger, twee naar voren tredende kleine zijvleugels, waarvan de noordelijke thans is afgebroken. Het heeft boven een half-ondergrondsche verdieping, een hoofdverdieping en een bovenverdieping, waarover zich de zolders uitstrekken. Het gebouw is gedekt met een tweeledig leien schilddak met zakgoot, waarbij het voorste of westelijke dezer daken over den zuidelijken vleugeluitbouw naar voren zwenkt. Vóór en achter hebben de gevels een middenrisaliet, | |
[pagina 8]
| |
elk met een flauw hellend frontondak. Tegen den westelijken risaliet leidt een tweevleugelige buitentrap van het terras naar den hoofdingang. Ga naar margenoot+ Deze geeft toegang tot de vierkante voorhal, waarachter de vierkante hoofdzaal ligt, die door den achterrisalietgevel begrensd wordt. Uit de voorhal geleiden gangen naar de andere vertrekken; de hoofdtrap ligt rechts tegen de hal.Ga naar margenoot+ Het uiterlijk (afb. VI, 6, 7, 8 en 9) is sober. De onderverdieping, metAfb. IV. Arcen. Kasteel. Situatie.
eenvoudige, getraliede segmentboogvensters, is geheel effen. Daarboven zijn de muren in hooge nissen verdeeld door dampilasters, die onder de daklijst door korfbogen zijn verbonden. Deze nissen bevatten, twee hoog, de eenvoudige segmentboogvensters. De rand van de bedaking wordt alleen onderbroken door de frontons der risalieten. De hoofdingang met rondboog is gevat in een groefsteenen Ionische pilaster-ordonnantie met recht hoofdgestel. In het overigens effen tympanon van het fronton aldaar prijkt het hardsteenen alliantiewapen van Adolf Reinier van Gelder en Anna Maria Beatrix von der Recke. Ga naar margenoot+ De voorhal heeft een Namensche-tegelvloer, een vlakke zoldering en gepleisterde wanden; de deuromlijstingen zijn modern. De groote zaal heeft een parketvloer, een lage paneellambriseering, een stucplafond met een eenvoudige koof en een randversiering; de schouw (afb. 11) heeft een fraaien marmeren ondermantel, een houten bovenbekleeding met, boven een (jongeren) spiegel, in een rijke lijst, het portret van Frederik Wilhelm I van Pruisen (XVIII A, doek, Duitsche school). De hoofdtrap bezit een mooi gesneden leuning (XVIIIb). De zoldering van een klein vertrek is getooid met een geschilderde voorstelling van Flora (XVIII A, doek, Hollandsche school). Voorts treft men nog aan: een lagen eenvoudigen schoorsteenmantel van | |
[pagina 9]
| |
Afb. V. Arcen. Kasteel. Plattegronden.
| |
[pagina 10]
| |
marmer, een van stucmarmer (beide XVIII A), een Empire hoekmanteltje en twee haardplaten met het alliantiewapen v. Gelder-v.d. Recke. Nog vele deuren zijn van de 18de eeuw; zij hebben twee paneelen, waarvan de spiegels met hol-ronde hoeken zijn versierd, en zijn voorzien van koperen sleutelplaten en krukken. Een smal vertrek is overkluisd met kruisgewelven. De ruimten in de onderverdieping, die de keuken en de kelders bevat, zijnAfb. VI. Arcen. Kasteel. Poortgebouw.
overdekt met kruisgewelven; deze steunen in de groote vierkante ruimten op zware, elkaar doorsnijdende gordelbogen, en sluiten daar in het midden met steekkappen tegen elkaar aan. Van het drievleugelige, met een doorloopend zadeldak gedekte voorgebouw (afb. IV en 7), dat woonruimten, stallen en bergruimten bevat, is het middendeel van den wester vleugel gesloopt. Het, thans winkelhaakvormige noorder deel bevat het verhoogde vierkante poortgebouw met torenkamer en duivenkamer (VI en 10), waarboven een leien, samengetrokken knobbelspits verrijst; de koperen windvaan prijkt met het alliantiewapen v. Gelder-v. Lützenrode. Aan de buitenzijde is de halfrond overtoogde poort afgezet met hardsteenblokken, en vierkant omgeven door de sponning der vroegere valbrug; er boven prijkt het alliantiewapen v. Gelder-v. Lützenrode, vergezeld van het jaartal 1653. Aan het binnenplein bevindt zich boven de poort het (verplaatste) alliantiewapen v. Gelder-v. Nesselrode met het jaartal 1763. Op een, door een dakkapel beschermd, uitgestoken klokje van 37½ middellijn staat: m. michael moll gos mich in collen 1743. Aan den zuidwestelijken eenvoudigen hoekvleugel is een gevel versierd met door bogen vereenigde pilasters. Een vrijliggende schuur draagt in ankers het jaartal 1713. Ga naar margenoot+ Van het in 1646 verwoeste oude kasteel is niets meer over, tenzij ten Zuiden van de ‘schans’ nog aanwezige fundament-resten er toe mogen behoord hebben. | |
[pagina 11]
| |
Het voorgebouw van het bestaande kasteel werd in 1653 aangelegd door Marcellis van Gelder. Diens kleinzoon Adolf stichtte het hoofdgebouw XVIIIa. | |
Particuliere gebouwen.HUIZEN. A 98, ankerjaartal 16?6. A 181 met topgevel met S-vormige vlechtingkanten en het ankerjaartal 1735. A 96, ankerjaartal 1683. A 259: schoorsteenboezem met stucversiering Lodewijk XVI; de ondermantel is verdwenen; bijgebouw met ankerjaartal 17.. | |
Voorwerpen toebehoorende aan schutterijen.literatuur: jolles, Wandel. d. Ned., 60-69. Het (opgeheven) Gilde van Sint Sebastiaan, of van de buksschutters, waarschijnlijk opgericht in de 16de eeuw, bezat, meerendeels geschenken van, of gedachtenissen aan Heeren van Gelder: Een koperen trom van 1735, een versleten vaandel van 1733, een ketting met 23 zilveren gedenkplaten en koningsplaten, de oudste van 1734, de jongste van 1818. Een plaat, van 1743, werd geschonken door: Juncker Hans Jörgen von Odenhoven ‘Ober-Frettir-Meister, Fincken- und Lerchenfänger der frey-Herlichkeit Arcen’. Een plaat en de gaai werden in 1901 verkocht. De voorwerpen zijn thans eigendom van de Schutterij Sint Petrus en Sint Paul of Jonge Schutterij, opgericht in 1706. Deze bezit een eigen ketting met 34 konings- en andere gedenkplaten (1735 tot 1849), en een kleine gaai. Een ongedagteekende plaat stelt een burcht (Arcen) voor en, in relief, St. Joris met den draak en het koningsdochtertje, alsmede het wapen van Gelder. | |
Hasselt.Aan den Rijksweg, ongeveer een kwart K.M. ten Noorden van paal 79,Ga naar margenoot+ bevindt zich een (wegens de wegverhooging verplaatst) hardsteenen kruis, waarop staat: ihs ao 1633 den 13 april is hyr verdroncken jacop walraeven got trost die siel. Rustiek hagelkruis, waartegenover ligt:Ga naar margenoot+
Een aan de H. Anna toegewijd onaanzienlijk vierkant baksteenen kapelletjeGa naar margenoot+ met door een ijzeren kruis bekroond puntgeveltje met korfboogopening. Het bevat in een nisje een kleine grove beeldgroep van de H. Anna met de H. Maagd als kind. De kapel kan van de 18de eeuw dagteekenen. De groep is rustiek copiewerk.
Woning C 171, ankerjaartal 1803.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 12]
| |
Lom.Ga naar margenoot+ M 1890, 98.Ga naar margenoot+ De R.-K. KAPEL, toegewijd aan den H. Antonius Abt, ligt vrij. Zij is gebouwd van baksteen met enkele groefsteenen onderdeelen en bestaat uitGa naar margenoot+ (afb. VII, 12 en 13) een beuk van drie traveeën, die door een zwaren triomfboog Afb. VII. Lom. Kapel. Plattegrond.
gescheiden is van het koor van één travee met een naar ⅝ grondslag aangelegden veelhoek. De as van het zich versmallende koor is iets naar rechts geneigd. Ten Zuiden ligt tegen het koor een (niet oude) sacristie. De beuk is in kruisverband gemetseld van 26,5 cM. lange, 6 cM. dikke baksteenen, het koor in onregelmatig staand verband van 26 cM. lange, 6,5 cM. dikke baksteenen. Ga naar margenoot+ Het leien zadeldak strekt zich van den effen, driehoekigen westelijken topgevel af tot over het koor uit; boven den triomfboog verrijst een (niet oud) klokkespitsje. De zware, zeer eenvoudige steunbeeren zijn met leien gedekt; de vensters zijn spitsbogig, alle vergroot en thans met ijzeren ramen bezet; plinten en lijsten zijn thans van cement. De ter zijde gelegen ingang met korfboog heeft een oude opgeklampte en benagelde deur; erboven bevindt zich een nisje voor het beeld van den patroonheilige; ankers geven het jaartal 1671 aan. Ga naar margenoot+ Schip en koor zijn bij de restauratie overkluisd met drijfsteenen kruisgewelven op mergelsteenen ribben. In den noordmuur bevinden zich onder de vensters korfboognissen. Ga naar margenoot+ De kapel is inwendig tot den triomfboog 11,20 M., tot achter in het koor 18,30 M. lang, de breedte bedraagt ± 5,80 M. Ga naar margenoot+ Het koor kan van de 16de eeuw dagteekenen; de triomfboog was de grens der oorspronkelijke kapel; het schip is van 1671. De steunbeeren aan den zuidmuur van het schip zijn later toegevoegd; aldaar heeft het schip inwendige pilasterverzwaringen. De kapel had oorspronkelijk een balkzoldering. Zij werd omstreeks 1880 gerestaureerd door den architect C. Franssen. Tot den inventaris behooren:
Ga naar margenoot+ Altaar met barok houten retabel (XVII B) van Korinthische orde en dragende op het hoofdgestel een zuilen-nisje met Madonnabeeld; het in sierlijke omlijsting gevatte altaarstuk, Christus aan het kruis voorstellende (doek, 146 × 111), is een copie (XVIId) in spiegelbeeld naar A. van Dijck in de St. Michielskerk te Gent. Ga naar margenoot+ Preekstoel (zonder klankbord) in baroktrant, tamelijk goed werkstuk, misschien van Van den Brandt (± 1845). | |
[pagina 13]
| |
Kruisbeeld (in den triomfboog), hoog 66 (XVI?).Ga naar margenoot+ Het houten beeld van den H. Antonius Abt, boven den ingang, is van het begin der 18de eeuw en 95 hoog. In het spitsje hangt een klok van 45½ middellijn, met het opschrift: conratGa naar margenoot+ janssen heft mi gegoten in die staet venloe ao 1608 lom. | |
Huis de spijker.M 1890, 98.Ga naar margenoot+ Het huis ‘de Spijker’ (afb. 14), vroeger omgracht, een overblijfsel van het stamhuis der Familie ‘van Lom’, is een 10,25 M. lang, 6,37 M. breed, twee verdiepingen hoog baksteenen huis onder een zadeldak, gevat tusschen twee topgevels, waarvan aan één top de zijkanten nog met rollagen gedekte rondingen vertoonen. Achtergebleven bogen duiden op veranderingen der vensters, die alle nieuw zijn. Ook de inwendige indeeling is nieuw. Een kelderruimte heeft nog een oud baksteenen tongewelf (XVI).
Woning C 213 met het ankerjaartal 1799.Ga naar margenoot+ | |
Schandeloo.Een (afgebroken) wegkapelletje bevatte een houten beeldje van O.L. VrouwGa naar margenoot+ O.O. hg 42 (afb. 22, XIXb?).
Woning 163 C, thans gesloopt (zie afb. 21, het inwendige).Ga naar margenoot+ | |
Velden.Van de R.-K. KERK, gewijd aan den H. Andreas (literatuur M 1908, 9;Ga naar margenoot+ 1909, 15), zijn alleen oud: het koor en een deel van den westtoren (afb. VIII, 18 en 19). Het koor bestaat slechts uit een op den grondslag van vijf zijden van eenGa naar margenoot+ regelmatigen achthoek opgetrokken absis, die thans door een halfronden triomfboog van het nieuwe dwarsschip is gescheiden. De muren zijn van 26 cM. lange baksteen en in gemengd staand en kruisverband gemetseld. De eenvoudige steunbeeren, die boven de (vernieuwde) waterlijst nog eenmaal zijn versneden, zijn lessenaarsvormig met leien afgedekt; het leien dak is een tentdak. De spitsboogvensters hebben nieuwe harnassen. Het koor is 6,85 M. breed, 5,07 M. diep en heeft een straalgewelf, waarvan de groefsteenen ribben op zuiltjes rusten, die tegen lisene-achtige muurverzwaringen zijn uitgekraagd. De ribben komen in een effen ronden sluitsteen samen. Van den ouden, vierkanten toren, die thans verhoogd is en omkleed metGa naar margenoot+ baksteen, hebben de onderste drie balkverdiepingen mergelsteenen muren, | |
[pagina 14]
| |
opgevuld met keien-metselwerk; de benedenste dient tot portaal, de volgende tot orgelkamer; in de derde zijn de mergelblokken goed zichtbaar, alsmede rondboogvenstertjes aan de noord-, de zuid- en de westzijde, telkens een in het midden. De oude geleding daarboven is gemetseld van baksteen (steenlengte 25½) in staand verband, met in elk zijvak een middenvenster met segmentboog. Afb. VIII. Velden. R.-K. Kerk. Plattegrond en details.
Ten Noorden van het koor bevindt zich, onder den sacristievloer, en alleenGa naar margenoot+ met een luik door dezen toegankelijk, een oorlogskelder (geheime bergplaats), inwendig ± 2 M. lang, 1.60 M. breed en hoog, overdekt met een segmentgewelf; baksteenlengte 26. Ga naar margenoot+ Het mergelsteenen deel van den toren kan van ± 1300 dagteekenen, het baksteenen deel van de 16de eeuw, de kelder van de 16de of de 17de. Het koor werd gebouwd in 1665. Tot den inventaris der kerk behooren:
Ga naar margenoot+ (Ingemetseld in een steunbeer van het koor): Hardsteenen kop van een romaansche doopvont (XIII). Ga naar margenoot+ Twee houten altaren, waarvan het altaarstuk vervangen is door een schelpnis (afb. 15); dit veld is omsloten door een composiete orde, met getorste voorzuilen, kornissingen, gezwenkte kroonlijsten; erboven verrijst een frontonstuk met (later) monogram; in de eene nis (thans) een modern Madonnabeeld, in de andere (afb. 15) een beeld van den H. Sebastiaan (XVIII A, de topstukken met latere veranderingen). Ga naar margenoot+ Communiebank met à jour gesneden paneelen (XIXab). Ga naar margenoot+ Orgelfront met snijwerk in 18de-eeuwschen trant. Ga naar margenoot+ Houten beelden: Kruisbeeld, hg 153 (XVIa). Kruisbeeld op voet (van het vroegere hoogaltaar), geheele hoogte 61 (XVIIIa). H. Jacobus major, hg 105 | |
[pagina 15]
| |
(afb. 16, XVIIa). H. Sebastiaan, hg 98 (XVIIa); H. Josef met het Kind Jezus, lindenhout, hg 100 (XVIId?); H. Andreas aan het kruis, hg 105 (afb. 17, ± 1845); twee adoranten, afkomstig van een altaar, hg 80 (± 1700). Zilveren stralenmonstrans, waarvan het ruitvormige expositorium omgevenGa naar margenoot+ is door een weelderige versiering van tusschen doekslingers gevatte wingerdblaren, druiven en korenaren; een der merken: ; hg 62 (afb. 20, XVIIId).Missaal met zilverbeslag, waarop gedreven: de H. Andreas; merken o.a. Venloo en M B (Mathijs Boermans) 1833. Kandelaars: Een paar gegoten drievoets op omklauwde bolpootjes en metGa naar margenoot+ getorsten balusterstam, hg 40 (XVII B). Een paar gegoten geprofileerde drievoets met de monogrammen I H S, M R A en A N A, hg 47 (XVII B). Gedreven drievoets op klauwbollen, en met geprofileerden stam: een hoog 85 (XVIII A); twee paar, grof, hg 62 (± 1800). Gedreven wandluchter, de versierde muurrozet met de initialen W.A.B.E. en 1751. Een dergelijke kleinere, ongedagteekend en grof. Processiekruis op bolknop en met drieglopige kruiseinden; hg 72 (XVIII d). Een driestel, wit, gedamasceerde grond, kruis en paal roodwit gestreeptGa naar margenoot+ (XVIII d). Twee dalmatieken (XVIII B). Klok van 94 middellijn en met het opschrift in gothische fraktuur: maria vocorGa naar margenoot+ anno domini Mccccxix, hierbij een Grieksch kruisje en twee schildjes met n.r. klimmenden leeuw. Sacristiekast, waarvan de drieledige bovenkast in grillige vormen is ontworpenGa naar margenoot+ (XIX b). Eiken kerkbank met liervormige zijkanten (XVIII bc). Op het kerkhof bevindt zich een eenvoudig steenen grafkruis van 1632.Ga naar margenoot+ | |
Vorst.Woning. C 14, met in ankers 1778.Ga naar margenoot+ |
|