Grafkruisen.
(Zie: M.J. Janssen in M 1893, 77).
Deze zijn van hardsteen en staan aan het hoofdeinde van het graf in den grond geplant.
De oudere kruisen (tot ongeveer het midden van de 17de eeuw) zijn geheel eenvoudig, met rechts en links rechthoekige kruiseinden, het topeinde veelal in driehoeksvorm afgeschuind (afb. 291). In het tweede deel der 17de eeuw en vooral in de 18de, zijn de kruiseinden, dikwijls ook de binnenhoeken, met rondingen versierd (afb. 150 en 88). Zij vermelden den naam of de namen van de(n) gestorvene(n) met den datum van het overlijden, alsmede den leeftijd. Veelal staat bovenaan een †-teeken en I.H.S.; in de 18de eeuw daarbij soms nog, binnen een stralenkrans, het goddelijk Hart, bekroond met drie spijkers. Het onderschrift luidt b.v.: godt trost die syele of (later), bidt godt voor die syelen. Tegen het midden van de 18de eeuw komt daar R.I.P. voor in de plaats, waarbij een doodskop met gekruiste beenderen.
Ook wordt wel bovendien een schild met wapen of teeken, soms een huismerk, een stuk gereedschap of andere den overledene betreffende figuur op het kruis afgebeeld.
Grafzerken kwamen alleen binnen in de kerken in toepassing, niet op de kerkhoven.