De Vlaamsche vertelselschat. Deel 4
(1933)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |
CCCCXLIX. Hoe de mosrozen in de wereld kwamen (Rosa muscosa)aant.Onze Lieve Heer zond eens een engel met een boodschap naar de aarde. 't Was tegen den avond. - Spoed u dat ge terug zijt, zei Hij tot den engel, want het staat geschreven in het ‘Boek van den Loop der Tijden’, dat onmiddellijk de mist moet vallen. Daaraan kan ik niets veranderen. De engel kweet zich zoo rap mogelijk van zijn plicht, maar als hij wilde terugkeeren was de mist zoo dicht gevallen, dat er geen weg meer te zien was tusschen hemel en aarde. Hij moest toen wel op de wereld blijven vernachten. Hij zocht, in zijn onmiddellijke nabijheid, naar een plaats waar hij rusten kon, en zie, daar stond een groote struik met bloedroode rozen. - Kom, leg u hier aan mijn voet, zei de rozenstruik, ik zal mijn takken zoo dicht mogelijk sluiten om u tegen den noorderwind te beschutten. En de engel lei zich neer en sliep in. 's Anderen daags, zoodra de morgenzon door den mist brak, stond de engel recht en hij bedankte den rozenstruik voor zijn dienstvaardigheid. En toen zag hij, dat al de rozenknopjes vol tranen hingen. - Waarom toch hebt gij geweend? vroeg hij aan den rozelaar. - Wel, de nachten zijn zoo koud dat mijn knoppen in pijn en smart ontluiken, antwoordde de rozenstruik. - Welnu, zei de engel, om u te beloonen voor uw goede beschutting van dezen nacht, zal ik voortaan uw knoppen met mos omringen; zij zullen niet langer meer van de koude te lijden hebben. Zóó zijn de mosrozen ontstaan. |
|