De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |
CCXVII. De zeemeermin van Lombardijen.aant.Een visscher van Lombardijen had heel den dag zijn netten geworpen en niets gevangen, zelfs niet een nietig scharretje. Wanneer hij terug naar huis vaarde, wierp hij nog eens zijn netten uit, en zie, wanneer hij ze wilde optrekken, verschoot hij niet weinig! Een net woog zwaar, zwaar, zwaar... 't Leek hem of er een kar visch in lag. Hij had al de kracht van zijn lijf noodig om het net boven te halen. En toen verschoot hij nog meer, want hij trok een schoon zeemeerminneken boven. 't Was al slapende in zijn net geraakt. 't Zeemeerminneken schoot uit zijn sluimer, gelijk het boven water werd getrokken, en begon toen te schreeuwen lijk een kerstekind. - Laat mij gaan, visscherken lief, laat mij gaan. Ik zal onmiddellijk naar mijn vader zwemmen en die zal u koninklijk beloonen, wees er maar zeker van. De visscher liet het zeemeerminneken in vrijheid en vaarde verder. Maar wat er van hem nu geworden zou, wist hij niet. Drie dagen achtereen was hij reeds zonder vangst weergekeerd en te huis zaten vrouw en kinderen zonder eten. Hij had nu groot spijt 't zeemeerminneken de vrijheid te hebben weergegeven. Met haar te verkoopen had hij, zeker voor enkele weken wat welstand aan zijn gezin kunnen bezorgen. En zoo gelijk hij in zijn schuit daarop te dubben zat, hoorde hij, ver op de zee, zeemeerminnengezang weerklinken. 't Was een heele familie zeemeerminnen die, met vader en moeder vooraan, kwam afgezwommen. Dat gezang kwam al dichter en dichter. Zij bedankten den visscher en wierpen een groote beurs met peerlen in zijn boot. De visscher ging ze naar de stad verkoopen. Hij ontving er geld genoeg voor om voortaan onbezorgd met zijn gezin te leven. |
|