De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
CXC. De koning en zijne drie zonen.aant.Er was eens een koning en die had drie zonen. - Mijn lieve kinderen, zoo sprak hij op zekeren dag, ik ben al oud en bijkans versleten en het geld, dat ik nog over heb, zal binnen een half jaar op zijn. Luistert, mijn kinderen, ik zal aan ieder van u een schip geven en honderd matrozen. Vaart de wijde wereld in en wie mij het beste zal naar huis brengen, wordt na mijn dood koning. Dit voorstel namen de drie zonen aan. Zij vertrokken een week later. De eerste zoon vaarde altijd noordwaarts en kwam aan in het Goudland. Hij laadde zijn schip vol goud en trok terug naar huis. De tweede zoon ging steeds naar het oosten en kwam aan het Zilverland. Hij vulde zijn schip met zilver en trok insgelijks terug naar huis. De derde zoon, 't was de jongste en de slimste van de drie, verdwaalde ongelukkiglijk met zijn schip en verloor zijn weg. Een half jaar later zag hij een eiland en hij vaarde er heen. Het was het Hongerlijdersland. Er was niets te zien dan woestijnen en zandbergen. Boomen of huizen stonden er niet. Eindelijk zag hij, op een klein zandheuveltje, een witte roos staan. Hij plukte ze af en daar opeens stond er voor hem een jong en beeldschoon meisje. Haar kleederen waren van goud en haar haren van zilver; rond haar blanke polsen en aan haar hals hingen de kostbaarste edelgesteenten. De prins werd nieuwsgierig en vroeg wie zij was. - Ik ben een betooverde prinses, sprak zij, en moet hier tien jaren op het eiland blijven. Als iemand mij plukt vóór dat deze jaren voorbij zijn, | |
[pagina 41]
| |
word ik levend verbrand. Begraaf mij daarom terug in het zand en binnen twee jaren moogt gij mij komen plukken! De prins had medelijden en gaf toe. Hij maakte een put in het zand en de prinses sprong er in; maar zij gaf hem een zakdoek tot gedenkenis en leerde hem eenige woorden die hij tot den zakdoek spreken moest, om voor hem en de zijnen, vrienden en bekenden, spijs en drank in overvloed te bekomen. De prins bedankte de prinses, maakte den put dicht en een witte roos bloeide opnieuw op den zandheuvel. 's Anderen daags vroeg vertrok de jonge prins met zijn schip. Er waren nog geen twee dagen verloopen of de matrozen maakten opstand, omdat er geen eten meer was. De prins stelde hen gerust en sprak: - Mannen, er is eten in overvloed; zet u aan tafel! Zij gehoorzaamden en de prins haalde den zijden zakdoek uit zijn zak, lei hem op tafel en riep: Tooverdoek, dek u fijn
Voor honderd man, met spijs en wijn!
En zie, opeens stond de tafel vol van de lekkerste spijzen en dranken. De matrozen waren verwonderd en aten zooveel dat ze niet meer vooruit konden. Nu hadden ze eten zooveel ze wilden en deden van alles om hun meester tevreden te stellen. Weer was er een half jaar voorbij en de prins kwam aan een ander eiland. Hij stapte af en ging er een wandeling doen in de groote bosschen. Opeens stond er een oud manneken voor hem en vroeg hem wat eten. De prins haalde den zakdoek te voorschijn en riep: Tooverdoek, dek u fijn
Voor twee personen, met spijs en wijn!
| |
[pagina 42]
| |
En alles was er meteen. Het oud manneken stond verwonderd en nadat hij lekker gesmuld had en goed gedronken, haalde hij een doosken te voorschijn en vroeg aan den prins of hij daarvoor zijn tooverzakdoek wilde verwisselen. De prins lachte en vroeg: - Maar, ventje, wat kan ik nu met dat doosken aan vangen? - Veel, sprak het manneken. Daarop duwde hij op een knop en riep: Ruiter-Ruiterschaar,
Honderd man te voet en honderd man te paard!
En opeens kwamen er tweehonderd soldaten uit het doosken en honderd paarden. De prins begon te lachen van plezier en vroeg of men die soldaten en paarden ook terug kon wegtooveren. - Wel zeker, antwoordde het manneken, zie hier! Hij duwde dan terug op den knop en riep: Ruiter-Ruitersgezin,
Kruip terug mijn doosken in!
En de soldaten waren verdwenen. De prins wilde het doosken bezitten en hij verwisselde het met zijn doeksken. Nadat hij afscheid had genomen van het oud manneken, duwde de prins op den knop en riep: Ruiter-Ruiterschaar,
Tien mannen te voet en tien te paard!
Ze sprongen uit het doosken en de prins zei: - Mannen, brengt mij mijn tooverzakdoeksken terug dat het ventje heeft meegenomen. De soldaten liepen om ter hardst en pakten het doeksken af en gaven het aan den prins terug. Dan tooverde deze de soldaten weg en ging naar het schip om te slapen. | |
[pagina 43]
| |
's Morgens vroeg vertrok hij verder en landde enkele dagen later op een ander eiland aan. De prins ging weer wandelen. Hij ontmoette ditmaal een oud vrouwken. - Goeden dag, mijnheerken, riep deze, hebt gij als 't u belieft geen beetje eten; ik sterf bijkans van grooten honger en dorst! De prins haalde weer zijn tooverzakdoek uit en tooverde van de beste spijzen en dranken. Nadat zij beiden goed gelekkerbekt hadden, vroeg het wijfken of hij dien tooverzakdoek wilde verwisselen met haar halsdoek. De prins vroeg wat men daarmee kon aanvangen. - Zie maar, sprak het vrouwken, dit halsdoek is gemaakt van alle differente lapkens. Ik zal eens een diamanten kasteel tooveren! Zij nam er een lapken af en gooide het weg, en zie, op de plaats waar het lapken viel, stond er een diamanten kasteel. De prins vroeg of zij dat ook kon wegtooveren. - Ja zeker, mijnheerken, antwoordde zij, en zij waaide met haren halsdoek. Het kasteel was weg en het lapken waaide terug aan haren doek. De prins ruilde en nam afscheid. Hij was echter maar pas weg of hij riep zijn soldaten en zei hun dat zij het zakdoeksken moesten terughalen. Spoedig had hij het terug. Hij deed dan de soldaten in het doosken verdwijnen en trok verder met zijn schip. Twee maanden later landde hij weer aan op een eiland. Hij hoorde er iemand in de verte op een muziek spelen. Hij ging aan wal en zag er een jongeling zitten met een kleine harp in de hand. De prins vroeg wat voor een ding dat was. | |
[pagina 44]
| |
De jongen zei: - Dat is een muziek en er staan niet meer dan drie snaren op. Speelt gij op de eerste snaar, dan begint iedereen te schreeuwen; speelt ge op de tweede snaar, dan begint iedereen te zingen en te dansen; speelt ge op de derde snaar, dan valt men in een diepen slaap en dan droomt men van engelen, duivels en spoken! Gelijk de prins dat hoorde liet hij met de gauwte zijn tooverzakdoek zien en tooverde van allerlei lekkere gebakken en wijn. De jongen was verwonderd en vroeg onmiddellijk om de harp tegen het doeksken te verwisselen. De prins ruilde en nam afscheid. Weer zond hij zijn soldaten om het doeksken terug af te pakken en ging dan naar zijn schip. Hij lachte van plezier: - Wel, nu heb ik al vier dingen: een tooverzakdoek een tooverdoos, een tooverhalsdoek en een harp! 's Anderen daags vertrok hij en na enkele dagen te hebben gevaren vond hij zijnen weg terug. Vier maanden later kwam hij dan ook in de stad van zijn vader aan. Het was twaalf uur in den nacht en daarom ging hij in den hof slapen. Rond vier uur in den morgen echter wilde zijn vader op jacht gaan en vond zijn zoon daar liggen. Hij wekte hem en drukte hem in de armen. - Wel, sprak de koning, hoe is het met u gegaan, mijn jongen? - Goed, vader, antwoordde de prins, ik heb vier dingen meegebracht: een zakdoek, een doos, een halsdoek en een muziek. - Maar zoon toch, wat kunt ge daarmee aanvangen! riep de koning. De prins zweeg en ging met zijn vader naar het kasteel, waar hij dan ook zijn broeders weervond. De eerste zoon dacht dat hij reeds koning ging worden, | |
[pagina 45]
| |
maar hij was leelijk mis, zooals ge zult zien. Een week later deklareerde men den oorlog aan den koning. Al zijn soldaten werden gedood of gevangen genomen. Alles werd door den vijand gebombardeerd en kapotgeschoten. De vijandelijke troepen kwamen al dichter en dichter. En toen haalde de jongste prins zijn doosken uit den zak, duwde op den knop en riep: Ruiter-Ruiterschaar,
Tweehonderd miljoen man te voet en tweehonderd
miljoen te paard!
En opeens kwamen er miljoenen soldaten en paarden uit de doos en zij trokken op den vijand los en versloegen hem tot den laatsten man. De koning kon zijne verwondering niet baas worden en riep tot zijn jongsten zoon: - Gij wordt koning! Maar dat was nog niet alles! De prins nam al de lapjes van den neusdoek en smeet ze overal heen. Heel het land was vol zilveren huizen en de koning zijn kasteel was van goud. Zilveren bruggen lagen er en de boomen van de hoven waren bezet met gouden en diamanten appels en alle soorten van vruchten. Het was groot feest op dien dag. Heel de bevolking liep bijeen en had groot plezier. De prins nam zijn zakdoeksken en riep: Tooverdoek, dek u fijn
Voor heel mijn volk, met spijs en wijn!
Direkt begon men nu te eten en te drinken. Iedereen, jong en oud, had meer dan genoeg dien dag, ge kunt dat wel denken. En de prins ging dan op tafel staan en begon op zijn harp te spelen. Den eersten keer begon iedereen te schreeuwen; den tweeden keer danste, zong en lachte iedereen dat hooren en zien er bij | |
[pagina 46]
| |
vergingen; en den derden keer viel iedereen in diepen slaap... Na verloop van twee jaar ging de prins met zijn schip naar het Hongerlijdersland om er de roos te plukken op het zandheuveltje. De roos veranderde nu voor goed en altijd in het schoone meisje dat hij er eens had gezien en hij trok er mede naar zijn land. Bij zijn terugkeer was zijn oude vader gestorven. Hij werd nu voor goed koning, trouwde met de prinses en leefde gelukkig en in overvloed. En er kwam een varken met een langen snuit en de vertelling die is uit. |
|