Verzen(1894)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] ['k Aanhoor altoos, aldoor het windgeril] 'k Aanhoor altoos, aldoor het windgeril, een sombren droom, uit zooveel leed geweven, om 't woelig harte ruischen, koud en kil, waar 'k ga, door mijn zóo rustloos menschenleven. Ach! àl wat levend klopte in 't bange hart dooft uit voor 't komend nachtelijke duister en wijd, in 't dalen van mijn zware smart, verschijnt een star vol rustgen gouden luister. Kan dan een nieuwe droom nooit frisch opstijgen uit dezen droom van 't luide klagend leven, gelijk een lichtstraal uit een avondster? - Wat kan ik meer dan hoopvol 't hoofde neigen, wijl toch een sombre droom om mij blijft zweven? en doomt soms Heil.... 't is immer eindloos ver... Vorige Volgende