Verzen(1894)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] [De maan doolt angstig langs de bergenkruinen] De maan doolt angstig langs de bergenkruinen, die rustig gloeien in een vreemden gloed van zegevuur, smorend met donkre-bruine lichtvlekken en verschimmend in een vloed van licht-geluid, dat naar den horizon heimlijk vergloeid gelijk een bleeke zon, rood-stervend uitgaande in het avondlicht. O, alles is zóo stil, in 't harte ligt den nachtelijken weemoed, ach zóo kil, en de aard' trilt weg in 't zwakke windgeril. De nacht komt aan en de eeuwge duisternis schudt, als een gloor, van zijne purpren zwing, dauw-dronkne, vallende geheimenis, - het slaaprijk nachtgebloemt', - dat in den kring van 't harde donker, niet meer verder drijft. De ziel des nachts aanhoort het stille weenen van rouw en droefenis,... en angstig blijft hoog hangen, boven 't veld, het zwart gezicht van 't zwijgend duister, vol doorzichtbre kleuren, gelijk een floersche sprei van ruislend licht. Vorige Volgende