Verzen(1894)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] [In duistrig dalen, valt ge, nacht, op aard] In duistrig dalen, valt ge, nacht, op aard. Stil waait het grauwe floers u van 't gezicht en spreidt zijn dwarrelplooien, zwart-verzwaard, op 't huivrig leven dat te sluimren ligt. Bij 't zilvrig zwerven, door het hemellicht, had 'k machteloos mijn oogen blindgestaard; uw hand heeft nu mijn nevel opgeklaard en sluit den weedom van mijn menschheid dicht. O, zoete nacht, die niet meer wederdoomt, 'k voel 't zachte glimmen van een kalme vrêe die schijnt en glanst en wederglanst in 't hart; Een lichteloos geruisch mijn aarde omzoomt en klimmend, immer klimmend, bruischt de bêe der wereldziel, grootsch trillend door mijn hart. Vorige Volgende