Van Antwerpen naar Stanley-Pool
(1899)–Pieter de Mey– Auteursrecht onbekend
[pagina 264]
| |
XI.
| |
[pagina 265]
| |
de schepen verplicht tamelijk ver van het strand te blijven. Van uit de zee gezien, in den hellen glans der Afrikaansche zon, is St-Paul de-Loanda, eene schoone stad, maar wanneer men den oever betreedt en den eersten voet zet in de straten, verandert heel dit tooneel. Een treffender beeld van verval kan men zich niet voorstellen. Half ingestorte, onbewoonde huizen overal; zelfs degene die bewoond zijn, staan half op 't invallen, zien er haveloos en verhakkeld uit. Slechts hier en daar ontmoet men gebouwen, die wat beter onderhouden zijn. En nochtans was St-Paul eertijds rijk en machtig en telde een groot aantal inwoners, namelijk toen hier het centrum van den menschonteerenden slavenhandel gevestigd was. Zoodra er een einde gesteld werd aan die misdadige koopmanschap, begon de stad te vervallen en de Portugeezen, die zelven een vervallen ras zijn, drapeerden zich in de schitterende bladzijden hunner geschiedenis en zagen lijdzaam den achteruitgang der Afrikaansche hoofdstad toenemen. Tot eene ernstige, krachtdadige poging om een nieuw tijdperk van bloei in het leven te roepen, schijnen zij niet meer bekwaam. De bevolking bestaat voor het meerendeel uit halfbloedigen, en men ontmoet er allerwegen typen, die den stempel der verdierlijking op het gelaat dragen. De straten en pleinen zijn meestal zandig en vuil, bevolkt met talrijke zwarte varkens, welke tusschen spiernaakte, spelende kinderen in de vuilnis wroeten. Aan de hoeken van sommige straten zitten vrouwen, die visch en andere eetwaren te koop bieden, maar lieve God! alleen de gedachte iets te moeten eten van wat die megeras aangeraakt hebben, doet het hart in het lichaam omkeeren. | |
[pagina 266]
| |
Bedelaars zijn er in massa, evenals op Madera, en hier, evenals op het heerlijke eiland, geeft men vele reis, maar de edelmoedigheid van den reiziger heeft in beide Portugeesche koloniën eene geheel verschillende drijfveer: op Madera geeft men, omdat de kleine bedelaars, dikwijls lieve kinderen, u zoo vriendelijk een tuiltje bloemen aanbieden; te St-Paul evenwel, om zoo spoedig mogelijk van het morsige volkje ontslagen te zijn. Ook gebeurt het niet zelden dat men in de straten de afzichtelijkste, in lompen gehulde menschelijke ellende tentoongesteld ziet, die enkel achter de muren van een gasthuis op hare plaats zou zijn. Negers en kleurlingen schijnen zich daar niet in 't minste om te bekommeren; met de grootste zorgeloosheid slenteren zij door de straten, of liggen zich vadsig in de schaduw van huizen en boomen te koesteren. Alhoewel geheel in verval, heeft St-Paul-de-Loanda toch zijn Portugeesch karakter behouden, en herkent men ook hier den bouwtrant van Lissabon: huizen als kazernen, met roode of blauwe gevels. Het centrum van den handel in Angola is ook aan deze stad gebleven, maar heel veel bemerkt men er niet van. In korten tijd hadden wij al de merkwaardigheden van St-Paul-de-Loanda bezocht, indien het al merkwaardig mag heeten, dat eene stad eene kazerne, een hospitaal, een observatorium, een paar zeer gewone kerken en veel puinhoopen bezit. Het nieuwe stadsgedeelte, op de hoogte gelegen en bewoond door de min of meer onvermengde Portugeezen, ziet er beter uit en het hospitaal, bediend door de Pères du St-Esprit, is zeer goed in gericht. | |
[pagina 267]
| |
Wat ons te St-Paul belang inboezemde, was de ijzerenweg, dien de Portugeezen aanleggen van St-Paul-de-Loanda naar Ambaca en Malanje. De grondgesteldheid van Angola is van dien aard, dat er maar één enkele gemeenschapsweg bestaat met het binnenland, de rivier Cuanza. Daarop was een dienst van booten ingericht, die evenwel doorslecht en peperduur was. Het gouvernement verleende daarom aan eene maatschappij het recht om eenen ijzerenweg aan te leggen, van St-Paul naar Ambaca, 363 kilometers, Ambaca is gelegen te midden van de groote plantages en men hoopt daar dus veel vervoer te vinden. Later werd het ontwerp verlengd tot aan Malanje, 150 kilometers verder, waar groote koffieplantagies zijn en van waar de Onafhankelijke Congostaat, zoo hoopt men, de producten van Kassai naar de kust zou sturen, aldus den waterweg over Leopoldville verlatend. De werken zijn nu gevorderd tot niet verre van Ambaca. De breedte van het spoor is 1 m. 046. Het hoogste punt dat de baan moet overschrijden, bedraagt 822 meters. Het maximum der hellingen is 0.025, het minimum der krommingen 120 meters, het gewicht der rails 20 kil. per meter. Het materieel is bijna geheel door België geleverd. De prijs van aanleg was op 111,110 fr. per kilometer geschat, maar die is geklommen tot 144,440 fr. per kilometer. Wij deelen deze cijfers mee, om eene vergelijking met den Congospoorweg toe te laten. De overheden van St-Paul-de-Loanda verwachtten ons eerst den volgenden dag en hadden een uitstap van vier dagen langs den ijzerenweg ingericht. Andere feestelijkheden waren besloten, maar aangezien zij niemand hiervan verwittigd hadden, moes- | |
[pagina 268]
| |
ten wij, tot ons groot spijt, de uitnoodiging afslaan, daar de tijd niet toeliet ze aan te nemen. Het ware nochtans belangwekkend geweest, na den Congospoorweg ook dien van Angola te bezoeken. Daar het Zondag was heerschte er algemeene rust in St-Paul, maar wij vernamen spoedig dat er te drie ure namiddag eene ‘corrida’ of stierengevecht zou plaats hebben, in de Praça de Tauros. Daar moesten wij natuurlijk naartoe. Wij ontbeten in het ‘Hôtel de France’, niet al te slecht voor St-Paul, en lieten onze plaatsen bestellen. Wij namen eene sombra, 't is te zeggen dat wij in de schaduw zouden zitten, en dat kostte 1200 reis, of..... vier frank. De ‘Praça de S. Paulo’ ligt een kwart uurs gaans van de stad, in een open veld, omringd door een landschap van buitengewoon typisch-Afrikaansch karakter: dor, stofferig en verbrand door de keerkringszon. Een aantal baobabs en eene menigte kaktusboomen omringen de arena, een net houten gebouw, zoo iets als een colyseum in 't klein, maar zonder pracht. Hoe armoedig er in St-Paul ook alles uitziet, toch was de geheele blanke bevolking aanwezig toen het spektakel begon, niettegenstaande de honderde en duizende reis inkomgeld, die men te betalen had. Binnen in het gebouw waren slechts weinig negers te zien; degenen die belang stelden in de corrida, hadden een goedkoopere zitplaats bemachtigd, namelijk een groote baobab, van waar men in de Praça zien kon. Toen het signaal gegeven werd, 't begin der vertooning aankondigend, trad het personeel binnen: de cavalheiro of ruiter, gevolgd door torreadors, piccadors en forcades, welke bij hunnen omgang door de arena dapper toegejuicht werden. | |
[pagina 269]
| |
Nu namen een paar torreadors met hunne roode mantels midden in de renbaan plaats en het eerste gevecht begon. Eene valdeur in den zijmuur werd opengeschoven en de stier liep de arena binnen. De horens van het beest waren van lederen bollen voorzien, zoodat het om zoo te zeggen geene wonden kon toebrengen; overigens, heel gevaarlijk was het niet en het toonde zeer weinig strijdlust. Nadat de stier eenige malen, als 't ware uit gewoonte, tegen de roode mantels was aangevlogen en men het eenige puntige stokjes tusschen de schouders had geplant, kwamen een tiental kerels binnen, forcades, meenen wij, die het beest omringden en het ten slotte met vereenigde krachten bemeesterden. Daarna liet men eene bende ossen binnen, met welke de stier van zelfs meeliep, blijde ongetwijfeld van dit dwaas spel ontslagen te zijn. De eerste, tweede, derde koers verliep op dezelfde manier, met dit verschil, dat de cavalheiro optrad en te paard uitvoerde wat de andere te voet hadden gedaan, in een woord een banaal, belachelijk schouwspel, dat de Portugeezen evenwel in vervoering bracht. Zij juichten toe als bezetenen, wierpen hunne stokken en hoeden naar de torreadors, sloegen op de banken, ja, braken de arena bijna af van geestdrift. Zonderling en voor ons Noorderlingen onbegrijpelijk schouwspel. Wij hadden er dan ook spoedig genoeg van; wij lieten de Portugeezen aan hun plezier en keerden naar de stad terug, waar wij nog een paar uren de van vervlogen grootheid getuigende straten doorwandelden. Alles was nu gesloten, want geheel St-Paul bevond zich in de corrida..... | |
[pagina 270]
| |
Te zes ure scheepten wij ons in op een met drie negers bemand bootje. Wij meenden juist van wal te steken, toen nog een paar reisgezellen kwamen toegeloopen, die, niettegenstaande onze protestaties, in het bootje sprongen, dat zulk een zware last niet kon dragen. Alles ging goed zoolang wij binnen de baai waren, maar eens in volle zee, waar het water veel woeliger was, werd de toestand alles behalve geruststellend. Daarenboven was de zon ondergegaan en werd het volledig donker. De baren sloegen aanhoudend over den rand van het bootje, zoodat wij tegen wil en dank een zitbad namen. Wat pinkten de lichten van de Albertville ver in den duisteren nacht... Ten volle bewust van het gevaar dat wij liepen, hielden wij ons zeer kalm, want eene plotselinge beweging kon eene kanteling voor gevolg hebben, en dat was geen aangenaam vooruitzicht, op grooten afstand van de stoomboot, nog verder van de kust, in door haaien bevolkte wateren.... Met een zucht van verlichting betraden wij eindelijk ons ‘home’, vast belovende in 't vervolg voorzichtiger te zullen zijn. Hier namen wij afscheid van een onzer reisgezellen, namelijk commandant Weyns, een uiterst sympathiek man, die tijdens den aanleg van den Congospoorweg groote diensten heeft bewezen, door de inrichting der politiemacht op de werkplaatsen en langsheen de spoorbaan. Aan zijne tact en behendigheid is het te danken, dat die macht nooit van hare wapens heeft moeten gebruik maken. De commandant, die voor ons een aangenaam en dienstvaardig reisgezel was, is thans door het gouvernement van Congo belast met jachten in den | |
[pagina 271]
| |
Onafhankelijken Staat, voor het verzamelen van exemplaren der dieren voor een natuur-historisch museum. Eene welkome taak ongetwijfeld, voor een hartstochtelijk jager als commandant Weyns. Te half acht waren wij in volle zee, op weg naar St.-Helena. | |
Van Maandag 11, tot Donderdag 14 Juli.Nu han sväfvade kring på det ödsliga haf, Vijf dagen zeereis om de vijftienhonderd mijlen af te leggen, welke ons scheiden van de eenzame rots in den Atlantischen Oceaan, die in 't begin dezer eeuw getuige was van een koninklijken doodstrijd. De frissche zeelucht had ons spoedig van de vermoeinissen der snelle reis in Congo hersteld en het leven aan boord hernam zijn gewonen gang. Ons geluk zou volkomen zijn geweest, indien onze briefwisseling ons niet aanhoudend als een zwaard van Damocles boven het hoofd had gezweefd. Niet dat de stof ons ontbrak, o neen, zij was zelfs zoo overvloedig, dat wij niet wisten van welke zijde ze het eerst aanvatten, maar het onbeschrijflijk genot van niets doen, terwijl men zacht door de golven gewiegd wordt en de geest bij het betooverend gebruisch der golven in onbestemde droomen wegvlot is zoo verleidelijk, dat er waarlijk heldenmoed noodig is om zich daaraan te onttreken, ergens in een hoekje verborgen, den geest te martelen om de gedurig wegvlietende gedachten | |
[pagina 272]
| |
vast te houden en in dragelijken vorm te gieten. Wij hebben evenwel dien heldenmoed gehad, maar wij genoten dan ook met woeker van de lange, gewoonlijk prachtige avonden. Dikwijls dwaalde onze geest terug naar het geheimzinnige Afrika, dat wij nochtans pas hadden verlaten en wij voelden in 't diepste van ons gemoed als een heimwee naar de oevers van den Congo, de treurige Savannas, de maagdelijke bosschen.... Welke onuitlegbare aantrekkingskracht oefent het Zwarte Werelddeel toch uit op hen, die het eens bezochten! Is ons zoo kort verblijf dan reeds voldoende geweest om geheel en al onder die betoovering te geraken? Ik ben waarlijk geneigd het te gelooven, want nu wij met vollen stoom in zuidwestelijke richting den oceaan instevenen, ontstaat er eene leegte in ons hart, een gevoel alsof wij op die verre stranden een stuk van onze ziel hadden achtergelaten..... En de eindelooze samenspraken aan boord komen steeds op hetzelfde onderwerp neer: Afrika, Congo!..... Ha! nu beginnen wij te begrijpen welke raadselachtige macht bijna al degenen, die eens in Congo hebben verbleven, teruglokt, niettegenstaande het slechte klimaat, niettegenstaande alles wat zij er te verduren hadden. Vreemde, onbekende streken hebben altijd iets aantrekkelijks voor den weetgierigen mensch, maar eens dat men een blik heeft geworpen in het heerlijk boek der maagdelijke natuur, wordt de dorst naar kennisneming van den verderen inhoud dier goddelijke bladzijden steeds grooter, ja onleschbaar..... Maar komaan, vervolgen wij ons reisverhaal!
Op maandag 11 Juli, daags na ons vertrek uit | |
[pagina 273]
| |
St-Paul, was het weer somber en de zee woelig. De zuidelijke winter deed zich hier buitengewoon hevig gevoelen, want 't was koud op het dek. 's Avonds genoten wijs het heerlijk schouwspel van eene prachtige phosphoresceering der zee. Als eene lange, schitterend lichtende streep in de donkere wateren van den Oceaan teekende zich de weg van het schip af. Dinsdag was de slingering van de Albertville nog heviger en men was verplicht de voorwerpen op de tafels vast te zetten, daar anders flesschen en glazen gedurig omgeworpen werden, wat aan het diner van den vorigen avond reeds niet weinig vroolijkheid en luidruchtigheid had veroorzaakt. In den namiddag werd de zee eenigszins kalmer. Terwijl wij, over de verschansing gebogen, het spel der golven met belangstelling gadesloegen, dook er eensklaps, op korten afstand van het schip, een reusachtige walvisch op, die met zijn log lichaam de golven hoog deed opspatten en spoedig weer in de diepte verdween. De avond was buitengewoon heerlijk. Duizende sterren schitterden aan het uitspansel, waartusschen het geheimzinnige zuiderkruis, dat steeds elks blikken tot zich trekt, alhoewel de schoonheid van dat gesternte overdreven is. Onze noordelijke sterrenhemel is eigenlijk veel schooner dan die van het zuidelijk halfrond. Nog schitterender dan den vorigen avond was de phosphoresceering der zee, en uren lang sloegen wij het onvergelijkelijk schouwspel gade. Woensdag en donderdag was de zee geheel bedaard, alhoewel het weer grijs bleef en koud. In den loop dier beide dagen viel er niets buitengewoons voor, maar de avond van donderdag verdient eene bijzondere melding. | |
[pagina 274]
| |
Tot hiertoe hadden wij tijdens onze reis weinig schoone zonsondergangen aan te stippen, terwijl deze prachtige natuurtafereel en in de noordelijke landen zoo veelvuldig voorkomen. Donderdag avond evenwel was het schouwspel overheerlijk. De westelijke horizont werd door de wegzinkende zon met vlammend vuur overgoten. De wolken, die hier en daar ronddreven, waren bezoomd met purper en goud; de fijnste lichtschakeeringen van blauw, geel, rooskleurig en bleekgroen, aan het uitspansel verspreid, weerkaatsten in de helderblauwe golven van den Oceaan en veroorzaakten eene onbeschrijflijke kleurenmengeling, door de rijkste fantaisie eens schilders nooit geschapen. Toen de zon in den zilten vloed was weggezonken, schoten er van achter den gezichteinder bundels schitterende stralen in de hoogte, die nieuwe lichtspelingen teweegbrachten en kreten van bewondering ontlokten aan de verrukte passagiers, die geheel alleen in deze onmetelijke zee getuige waren van dit goddelijk schouwspel. Later in den avond, het was rond 8 ure, kregen wij nog iets zeldzamers te zien, namelijk een buitengewoon schoonen ondergang van Venus, die hier elken avond schittert met eenen glans, welke zich in eene lichtende streep op de zee afteekent. Op het punt van achter den gezichteinder te verdwijnen, was de ster door de straalbreking zeer groot geworden, terwijl haar licht gedurig veranderde en van rood tot bleekgroen en schitterend geel overging. Zoo helder was dit licht, dat velen meenden den schijn eens vuurtorens te zien. Aldus afgewisseld door deze grootsche natuurtafereelen, strekte onze reis zich steeds zuidelijker uit, tot wij in den loop van den nacht het uiterste punt, | |
[pagina 275]
| |
St-Helena, bereikten. De Albertville stopte, om 's morgens vroeg verder te stoomen en het anker te werpen voor James Town, de eenige stad van het eiland, dat zoo beroemd is geworden in de geschiedenis der menschheid. | |
Vrijdag 15 Juli.Sur un écueil, battu par la vague plaintive... zong eens de dichter, en zie, toen wij dezen morgen vroeg op het dek verschenen, stoomde de Albertville recht naar de sombere rots, die zich op eenige mijlen afstand uit de zee verhief. De aanblik van dit naakte eiland voerde onzen geest onmiddellijk terug naar de maand October 1815 toen hier op deze zelfde plaats een Engelsch schip verscheen, aan welks boord zich een man bevond, een gevangene, die tot dan toe heel Europa had doen beven, die als een andere Attila de geesel Gods was geweest voor landen en volkeren. Napoleon!... Welk eene wereld is er in dien naam besloten! Welke tooneelen van oorlog en ellende, welke visioenen van slagvelden, brand en vernieling roept hij voor den geest, wat verwekt die naam bewondering.... en afgrijzen tevens! Napoleon, - de naam, die door de luchten dondert Raadselachtige verschijning op het wereldtooneel, sfinx, waarover het laatste woord nog niet gezegd | |
[pagina 276]
| |
is, genie, welks machtige gedachten zelfs op onze dagen nog de wereld beheerschen! Het is dus hier, op deze naakte rots in den Atlantischen Oceaan, dat gij het aardsche omhulsel hebt afgelegd, om voor uwen God te verschijnen, wiens werktuig gij misschien geweest waart! 't Is hier dat gij zes jaren lang in afzondering hebt geleefd, bijna alleen met uw geweten, u afvragend ongetwijfeld: heb ik verkeerd, heb ik goed gehandeld?.... Un roi ne sait jamais cela que lorsqu'il tombe: Het was de machtige geest van Napoleon, het verlangen de plaatsen te bezoeken waar hij geboet heeft, gestorven is en begraven werd, die ons van de Afrikaansche kusten naar de eenzame rots in den Atlantischen Oceaan hadden gelokt, want noch de bewoners, noch de plantengroei, noch wat ook buiten de geschiedkundige herinneringen, lokt den reiziger naar het afgelegen eiland. Wij naderden langzaam de kust: een muur van donkerbruine rotsen, omtrent het midden vaneen gespleten, en steil uit de golven oprijzend. Naarmate wij naderen bemerken wij in de spleet, nabij de oppervlakte der zee, kleine witte vlekken. Het zijn de huizen van James Town, de kleine stad van St-Helena, in deze smalle vallei gelegen. Boven op de rots, rechts, bemerkt men insgelijks eenige huizengroepen benevens den koepel van een fort. Somber en treurig is dit schouwspel en denkelijk is het uitzicht nagenoeg hetzelfde als toen op 15 October 1815 de gevangen keizer van op het dek der Northumberland zijne droevige blikken liet rus- | |
[pagina 277]
| |
ten op dit eenzaam gevang, dat ongetwijfeld zijn graf zou worden, en toen, evenals nu, onheilspellend, tragisch boven de blauwe golven van den Oceaan oprees. Langs den kant van James Town schijnt het eiland nog kleiner en onherbergzamer dan het wezenlijk is, alhoewel het slechts eene oppervlakte van 12,000 hectaren beslaat. St-Helena is eigenlijk een reusachtige vuurberg, uit de diepte van den Oceaan opgestegen. Buiten James Town zijn de kusten ongenaakbaar, want overal verheffen naakte, zwarte rotsen hunne kruinen hoog in de lucht. Sedert de doorboring der landengte van Suez ligt St-Helena niet meer op den weg der schepen, die naar Indië stevenen. De bevolking, welke thans nog omtrent 5,000 zielen bedraagt, verarmt en velen verlaten het eiland om zich aan de Kaap te vestigen. Het klimaat is eerder dat van gematigde luchtstreken dan van de tropen; daar het eiland nagenoeg het eenige punt is in den eindeloozen Oceaan dat de wolken tot zich trekt, is de lucht er bijna altijd bewolkt en regent het veel op St-Helena. Toch is de grond er altijd droog, want de rotsachtige hellingen, waaruit geheel het eiland bestaat, laten het water even snel wegloopen. De ontscheping, zelfs voor James Town, is zeer moeilijk; de zee, alhoewrel schijnbaar kalm, bestookt aanhoudend de kust met hare schuimende golven. Op de voorplecht der kleine bootjes staande, die alleen den oever kunnen naderen, moet de reiziger het gunstig oogenblik waarnemen om, wanneer het bootje op den top eener golf danst, snel aan land te springen en zich vast te klampen aan den ijzeren paal, te dien einde in de rots beves- | |
[pagina 278]
| |
tigd. Zich inschepen is even moeilijk; op 't oogenblik dat de boot door de rollende golven in de hoogte wordt getild, neemt men snel plaats op het ranke vaartuigje, om onmiddellijk daarna in de diepte te zinken, terwijl aan beide zijden het schuim hoog opspat. Langs eene versterkte poort treden wij, na zonder ongeval geland te zijn, James Town binnen en komen terecht in de eenige straat van het stadje, die op de zee uitgeeft. Hier is de vallei namelijk te smal, om meer dan eene straat te kunnen aanleggen. Wat verder landwaarts in wordt het dal breeder en loopen er dan ook een paar straten evenwijdig tusschen de steile rotswanden. Binnentredend bemerkt men onmiddellijk, rechts van de poort de kerk, een protestantschen tempel in neo-gotischen stijl, die niets merkwaardigs oplevert; wat verder, omringd door oude boomen, vochtig en droefgeestig, staat een klein huisje: 't was daar dat Napoleon den eersten nacht op het eiland doorbracht. Twee wegen voeren naar den bergtop rechts: een die in zig-zag naar boven klimt, en een andere, een trap, die recht naar omhoog gaat en niet minder dan zevenhonderd treden telt. 't Is een zonderling schouwspel de inlanders langs daar te zien naar beneden komen. Zij loopen met onnavolgbare vlugheid de trap af en laten zich zelfs, vooral de jonge knapen, langs de leuning naar beneden glijden. Wij trekken door de voornaamste straat van James Town. De inwoners zijn blank en spreken Engelsch. De huizen zijn geheel op Europeesche wijze gebouwd en ingericht. Ten einde der straat slaan wij links af, de Napoleonstreet in, om ons naar Longwood te begeven. | |
[pagina 279]
| |
Longwood ligt op omtrent drie uren gaans, over bergen en dalen, van James Town. Verscheidene passagiers gingen daarom op zoek naar rijtuigen, maar na onze lange zeereis verkozen wij onze beenen eens lekker te vermoeien, te meer daar er toch geene rijtuigen genoeg waren. Een kleine knaap bood zich aan om ons te vergezellen en wij ondernamen den tocht te voet. Grauwe, naakte lavarotsen overal; in zachte helling slingert de weg langs de treurige bergzijde naar boven en naarmate wij opklimmen ontwikkelt zich het panorama in zijne vreemde, grillige vormen. Daar, in de diepte, steken zwarte puinen uit den grond op, alsof een brand er zijne verwoestingen had aangericht. Hier had in 1891 eene bergafschuiving plaats, waardoor eene heele wijk van James Town vernield werd. Naast die puinen zijn thans nieuwe woningen verrezen. Die instortingen op het eiland zijn niet zeldzaam, want de lava, waaruit het bestaat, verrot en vergaat, langzaam maar zeker, onder de werking van regen en golven. Wij zetten onzen weg voort langs de grauwe berghelling, waarvan de eentonigheid alleen wordt onderbroken door cactusstruiken, reusachtige aloës en mimosas, terwijl hier en daar de roode trossen der wilde geraniums eene schuchtere poging aanwenden om het dorre landschap te verlevendigen. Nu en dan gaan wij voorbij eene eenzame woning; wij ontmoeten kudden geiten, op zoek naar de magere grassprietjes, armoedig tusschen de lava opschietend, of inboorlingen, die met ezels of paarden naar de stad draven. Wij naderen reeds den hoogsten top, die de vallei van het graf beheerscht. Rechts, niet ver van de | |
[pagina 280]
| |
baan die wij bewandelen, op eene kleine bergvlakte, staan een paar villas, omringd door groenende tuinen, die den reiziger als de oasis in de woestijn toelachen. 't Is The Briars, waar Napoleon, na een vluchtig bezoek te hebben gebracht aan Longwood, dat nog niet gereed was, bij zijnen terugkeer naar James Town zijnen intrek nam. Hij koos het kleine paviljoen, rechts van de woning des eigenaars en bleef er omtrent twee maanden, alhoewel hij slechts eene enkele kamer te zijner beschikking had. Zijne volgelingen moesten zich zoo goed, of liever zoo kwaad mogelijk in zijne nabijheid huisvesten. 't Was daar dus dat de man, door Engeland aan deze rots vastgeketend als een andere Promotheus, aan Las Cases een gedeelte zijner veldtochten in Italië dicteerde en aan generaal Bertrand die in Egypte..... Wat verder, aan den omdraai van den weg, hebben wij den hoogsten top bereikt en hier ontmoet het oog een wondervol panorama van bergen en valleien, aan de eene zijde beheerscht door den hoogsten top van het eiland, de Diana Piek, aan de andere zijde begrensd door de eindelooze zee. Voor ons, in de diepte, de vallei van James Town, het stadje, dat zijne blanke huisjes als Neurenbergs speelgoed, vruchteloos onder het magere groen der spichtige palmen poogt te verbergen. De hooge rotsmuren aan beide zijden, die in het heldere zonnelicht een zijdeachtigen weerschijn aannemen, naderen zoo dicht tot elkander, als wilden zij de huisjes tusschen hare donkere wanden verpletteren. In de verte, voorbij den kerktoren, teekent de silhouet der Albertville zich scherp af op de spiegelgladde zee, die rustig schijnt ingeslapen. Achter ons, rechts, tamelijk dicht begroeide heu- | |
[pagina 281]
| |
velen, die een vreemd en eigenaardig schouwspel opleveren. Al de boomen buigen hunne kruinen diep ter aarde in de richting van het noorden, als treurden zij over een droef verleden. Dit zonderling verschijnsel, dat het landschap als 't ware eene uitdrukking van smart bijzet, is toe te schrijven aan de winden van de Kaap, die de zuidelijke hellingen van het eiland onophoudelijk geeselen met hun heeten en drogen adem. Aan den voet dier heuvelen, links, gaapt de dorre vallei The devils Punch BowlGa naar voetnoot(1), aan welker overzijde Longwood zich heel in de verte tegen den horizont afteekent. De dag was buitengewoon helder en zonnig. De Oceaan zoo kalm, dat men aan den gezichteinder de scheiding van water en lucht niet kon bemerken; 't was alsof wij ons boven op eene rots bevonden, die hare kruin eindeloos hoog in de lucht verhief en langs alle kanten door bodemlooze afgronden omgeven was.
Wij daalden langzaam, in de richting van Diana's Peak, langsheen de helling der duivelsvallei, naar beneden. Aan den voet van de piek rust het oog op eene dichte groep boomen, onbereikbaar voor de zuiderwinden. Tusschen het donkere groen der cvpressen ziet men eene witte vlek schemeren: 't is het graf van Napoleon. In dit romantisch hoekje daalt eene frissche waterstraal van den hoogen berg, welke men de fontein van Hutsgate genoemd heeft. Hier kwam Napoleon op zijne wandelingen dikwijls rusten. Hij dronk van het heldere water der fontein en vond | |
[pagina 282]
| |
het oord zoo aantrekkelijk, dat hij kort vóór zijne dood het verlangen uitdrukte, daar begraven te worden, indien Engeland niet wilde toestaan dat zijn lijk naar Rome of naar Frankrijk werd overgebracht. ‘Indien ik op deze rots moet sterven’, zegde hij aan generaal Bertrand, ‘doe mij dan begraven onder deze boomen, nabij deze beek’. Aan dezen wensch werd voldaan en toen de gevangene van Longwood gestorven was, begroef men zijn lijk op deze eenzame plaats, waar alleen het geluid van den wind in de takken en het gezang van den voorbijtrekkenden vogel de plechtige stilte stoort; het gebruisch van de wijde zee, dat aanhoudend in wondervolle accoorden rond deze verlaten rotsen opstijgt, dringt niet tot hier door. Maar deze rustplaats was al te stil voor een man als Napoleon. In het wilde gerucht der oorlogen had hij geleefd. Rusteloos had hij plannen gesmeed om heel Europa aan zijne zegekar te ketenen, en zoolang hij ademde, en zelfs later nog, doorzwierf de schrik van zijn naam, gemengd met eerbied en liefde, de gelederen van alle legers. In stilte en eenzaamheid was hij gestorven, wel is waar, maar toch was het oog der menschheid op deze rots gevestigd, waar hij als een adelaar tegen de dood worstelde. Het lijk van dien man was dus niet op zijne plaats in de eenzame valleien van St-Helena. Dat heeft het nageslacht begrepen, en men heeft in 1840 het stoffelijk overschot van dien genius des oorlogs overgebracht naar het woelige Parijs, waar het nu, volgens den wensch uitgedrukt in zijn testament, rust ‘aan de boorden der Seine, te midden van het Fransche volk, dat hij zoo zeer bemind heeft’... | |
[pagina 283]
| |
Lang bleven wij peinzend staan voor deze ledige grafstede, zooals wij eenmaal stonden en dachten voor het graf, onder den koepel der Invalieden, en wij zagen in den geest de korte figuur met het bleeke gelaat langsheen de berghelling zwerven en hier komen rusten onder de cypressen, terwijl ongetwijfeld bittere gedachten zijnen machtigen geest folterden, want het verlies zijner macht moet dezen man geweldig gemarteld hebben. Wat al opwellingen van verzet, van machtelooze woede hebben deze ziel gepijnigd!.... Het graf, dat eenmaal zijne asch bevatte, ligt hier nu eenzaam en verlaten. Een groote zerk in metselwerk, omringd door een ijzeren hek, vormt eene witte vlek tusschen de eeuwig groene cypressen, die het graf omringen; een houten hek sluit de plaats af en wordt geopend voor de bezoekers, door de bewoners van Hutsgate....
Wij klimmen nu langzaam weer naar boven, in de richting van Longwood en spreken, onwillekeurig, met gedempte stem, als in een sterfhuis. De berg is hier enkel een groote scheidsmuur tusschen The devils Punch Bowl en de Silence valley, maar welk verschil tusschen beide dalen! De eerste is naakt en dor, de tweede is geheel bebouwd en bevat een drietal schoone en wel onderhouden hoeven, die niet slecht aan heerenhuizen gelijken en omringd zijn door frissche hoven. Vallei der stilte! ja, zij beantwoordt ten volle aan haren naam, want eene roerlooze stilte zweeft over deze plaatsen, als behoorden zij tot eene uitgestorven wereld!.... Eenzaam en naakt zijn de omringende heuveltoppen en in de verte, over de zuidkust van het eiland, rust het oog weer op de eindelooze zee... | |
[pagina 284]
| |
Wij volgen den slingerenden weg over den zandigen bergrug en eenige minuten verder staan wij voor de vlakte van Longwood. Een uitgestrekt plein, waarop eenige koeien het magere gras weiden. Langsheen de Vallei der stilte eene rij pijnboomen, wier toppen diep voorover gebogen zijn, als treurden zij nog over het heengaan van hem, die deze plaatsen beroemd heeft gemaakt. Aan de andere zijde eene haag van aloës en op den achtergrond de groep gebouwen, die in 't begin dezer eeuw het tooneel waren van een keizerlijk treurspel. Diep tragisch is nu ook nog de indruk, die deze treurige hoogvlakte op den reiziger maakt. Ja, dit is werkelijk eene gevangenis, en toen in 1816 de overwonnen Cesar, wiens gemoed reeds door vernedering en tegenspoed was verbitterd, zich hier kwam begraven, zal zijn hart ongetwijfeld onder striemend wee zijn ineengekrompen, zooveel te pijnlijker, omdat zijne trotschheid hem gebood het voor zijne omgeving, vooral voor de Engelschen, te verbergen. St-Helena behoorde te dien tijde aan de Compagnie des Indes, die het in bruikleen afstond aan Engeland, met het doel den ‘schrik van Europa’ voor altijd onschadelijk te maken. En zoo het eiland goed was gekozen, was de hoogvlakte van Longwood, omtrent 2,000 voet boven de oppervlakte der zee, het niet minder. Van op het fort High Knoll, bij James Town, kon men ze onophoudelijk in 't oog houden. Ten zuiden en ten oosten is zij ingesloten door de zee en de steile kusten, waar geene schepen kunnen aanlanden, ten westen vormt Diana's Peak een onoverkomelijken hinderpaal en de noordzijde, James Town, was door eene sterke bezetting bewaakt. | |
[pagina 285]
| |
Daar, aan 't einde der grasvlakte, staat Longwood's old house, dat Napoleon zes jaren lang tot verblijf heeft gediend. Vóór de aankomst van den banneling was het huis eene soort van stal, die snel en met betrekkelijk weinig kosten tot woning werd ingericht. De gebouwen hebben den vorm van eenen winkelhaak en zijn omringd door eenen tuin, door Napoleon zelf aangelegd, en die deels met muren, deels met hagen is ingesloten. Links staat het huis van generaal Bertrand, de oude sterrenwacht, thans bewoond door een Schotsch pachter, New Longwood, voor Napoleon gebouwd, maar dat hij nooit wilde bewonen, benevens eenige andere ellendige gebouwen. Ziedaar de omgeving, waarin de groote keizer de laatste jaren zijns woeligen levens heeft gesleten! Er ligt iets ongemeen treurigs over deze plaatsen, alhoewel zij thans in den vollen gloed der tropische zon baden. Is het misschien de geest van den banneling, die nog steeds zijne schaduw werpt op het tooneel van zijn langen doodstrijd?... Wij treden den hof binnen, waaraan ongetwijfeld niet veel verandering is toegebracht, en dringen in de woning langs den voet van den winkelhaak, door eene kleine veranda in latwerk. Deze geeft toegang tot de wachtzaal, tamelijk hoog en verlicht door vijf vensters, drie aan de eene zijde en twee aan de andere, met eene schouw in 't midden. Het vertrek bevat niets dan twee vlaggen, eene Fransche en eene Engelsche, als trofee over elkander gekruist. Daarop volgt het salon en tevens de sterfkamer van Napoleon. Op 27 April 1821 deed hij zijn bed uit zijne slaapkamer, waar hij stikte, naar hier overbrengen en op den 4 Mei daaropvolgende, te half zes ure 's avonds, gaf hij, tusschen de twee vensters die op het westen uitzicht geven, den geest, omringd | |
[pagina 286]
| |
en bijgestaan door degenen, die toelating hadden gekregen hem in zijne ballingschap te volgen. Op diezelfde plaats staat nu een witmarmeren borstbeeld van den Cesar. De muren van deze overigens ledige zaal zijn behangen met geel papier met blauwe sterren, eene juiste nabootsing van het behangsel, dat in 1821 deze kamer versierde. Nu volgt de eetzaal, reeds in 't bovengedeelte van den winkelhaak, en enkel verlicht door eene glazen deur; rechts de schrijf-, de slaap- en de badkamers; links de bibliotheek en de billardzaal. Boven, eenige kleine slaapkamers met planken beschot; rechts van het huis eene nauwe binnenplaats, omringd door stallen. Dat alles is leelijk, ledig, vochtig, armoedig en onbehaaglijk, maar vol herinneringen aan het raadselachtig wezen, dat hier een verbazingwekkend bestaan in vreeselijke boete eindigde. Het zijn dus de muren dezer ellendige kamers, die getuigen zijn geweest van de gesprekken over het verleden, die de groote keizer hield met zijne getrouwen, Las Cases en generaal Bertrand, gesprekken, waarin zoo dikwijls zijne woede, wanhoop en smart doorstraalden. Konden die muren spreken, zij zouden ongetwijfeld tragische tooneelen herinneren, welke nu voor altijd in de vergetelheid zijn begraven! In gedachten verslonden, terneergedrukt door dien stroom van herinneringen aan een nauwelijks verzwonden en toch reeds ver verleden, dwaalden wij eenigen tijd rond in deze treurige woning, die zelve den drukkenden last schijnt te gevoelen van het leed, dat zij eenmaal beschutte.... Wij bezochten nu den geliefkoosden tuin van den | |
[pagina 287]
| |
balling achter het huis, het lange priëel in gebogen latwerk, door den keizer gebouwd, de halfronde waterkom, door hem geteekend en over welke een pijnboom zoo diep is heengebogen dat zijn top aan de overzijde in den grond is gegroeid, en wij rustten een oogenblik in het dichte, magere gras, dat met zijn vaalgroen tapijt den grond bedekt, rechts van het gebouw, aan den boord van den afgrond. Hoe eenzaam, hoe verlaten is hier alles! Niets dat dit sterfhuis eenig leven bijzet. 't Is alsof het lijk nog maar zooeven de deur was uitgedragen en het treurig gesnik der rouwklachten op den adem der winden uit de vallei van het graf tot hier doordrong, zoo onweerstaanbaar heerscht hier nog de geest van den schuldigen keizer, die als een spook om ons heen schijnt te zweven.... Hier was het, misschien op de plaats waar wij nu neerzitten, dat hij, na eenen aanval van ziekte in den hof rustend, en zijn oog over deze armoedige plaatsen latende dwalen, wanhopig uitriep: ‘O waar is Frankrijk? waar is zijn lachend klimaat? Kon ik maar enkel wat lucht inademen, die met dit gelukkig land is in aanraking geweest!...’ Welk eindeloos wee in deze weinige woorden!... De stilte is nu volledig geworden, want de bezoekers zijn allen heengegaan naar het huis van generaal Bertrand. Men hoort niets meer dan het gesuis van den wind over de eenzame hoogvlakte... En in dergelijke afzondering heeft een man, die eene wereld in zich omdroeg, zes jaren lang geleefd, Devant l'éternité, seul avec son génie!...Ga naar voetnoot(1) Indien de indruk dezer plaatsen bij een helderen, zonnigen dag reeds van dien aard is, wat moet het dan | |
[pagina 288]
| |
zijn wanneer de regen tegen de ruiten klettert en het landschap in een troosteloos, vochtig waas hult?.... Maar komaan, schudden wij die sombere gedachten af en volgen wij onze reisgenooten naar de woning van generaal Bertrand. Daar toonde men ons in de vensterblinden de openingen, die de Keizer er had doen maken, om de oefeningen der Engelsche soldaten op ‘Deadwoodplain’ onopgemerkt te kunnen gadeslaan evenals de wedrennen, die somtijds op deze vlakte gehouden werden. Het was misschien hier in deze kleine kamer, thans door eene vrouwenhand in een lief salon herschapen, dat de keizer in eene dier eindelooze redekavelingen, als slotwoord van een redetwist, generaal Bertrand de gedenkwaardige woorden toevoegde: Eh bien, si vous ne comprenez pas que le Christ est Dieu, j'ai eu tort de vous faire général!Ga naar voetnoot(1) Op New-Longwood woont nu de bewaker van het huis en het graf, een oud-onderofficier van het Fransche leger, tevens consulair agent van Frankrijk op St.-Helena. De beide plaatsen zijn nationaal eigendom van Frankrijk en - zeldzaam en merkwaardig - de groote herinneringen, die er aan verbonden zijn, worden niet geëxploiteerd: de vreemdeling kan al de plaatsen bezoeken, zonder een centiem inkomgeld te betalen. En wij verlieten Longwood, ongetwijfeld om er nooit meer terug te keeren. Wij volgden weer den weg, dien naar het graf geleidt, hielden daar nog eenigen tijd stil, namen ter herinnering immortellen mee, op het graf gegroeid, en beklommen den berg aan de overzijde, om naar James Town terug te | |
[pagina 289]
| |
keeren. Van op de hoogte wierpen wij een laatsten blik op het graf en op Longwood, waarna wij beide voor goed uit het oog verloren. Te vijf ure, nadat iedereen aan boord was teruggekeerd, lichtten wij het anker, ditmaal om den terugtocht naar het verre vaderland aan te vangen. Op dat oogenblik ging de zon onder en zij wierp op de sombere rotsen van St.-Helena een gouden gloed, als wilde zij het beeld van het eiland ons onvergankelijk in den geest printen. Het schouwspel was even prachtig als den vorigen avond. De vlammen aan den hemel strooiden over de purperen golven millioenen goudschilfers, zoodat lucht en zee in eene harmonische kleurenmengeling schenen samen te smelten. |
|