| |
| |
| |
| |
X.
Het eerste afscheid.
Terug naar Toemba en Matadi. - De eerw. h. D'Hooghe. - Bezoek aan Boma. - Het laatste feest in Congo. - De scholen te Boma. - Roerend afscheid. - Vaarwel, prachtige stroom!-Algemeene beschouwingen.
Donderdag 7 Juli.
Gisteren avond namen wij te Leopoldville afscheid van drie onzer reisgenooten: de heer en Buis, burgemeester van Brussel, onze confraters Nyst en Vauthier, die - gelukkige stervelingen! - de reis voortzetten tot aan de Stanley-Falls, in 't hart zelf van den Congostaat, terwijl wij, slaven van onzen plicht, de terugreis naar Europa moesten beginnen.
Dezen morgen in de vroegte pakten wij haastig onze valiezen, namen hartelijk afscheid van onze gastheeren, wierpen een droefgeestigen blik op Stanley-Pool, de prachtige factorij en de reusachtige baobabs en bestegen den trein, die ons zonder verdere incidenten rond half vier in den namiddag terug te Toemba bracht.
De talrijke inboorlingen der omliggende dorpen,
| |
| |
hier drie dagen geleden vergaderd, waren huiswaarts gereisd, zoodat Toemba stil en rustig op het uitgestrekte plein stond te droomen. Alleen de passagiers der Albertville brachten er weer eenig leven en beweging. Met blijdschap vonden wij hier ook de vrienden weer, die wij tijdens ons kort verblijf aldaar reeds hadden gemaakt - de vriendschap, alhoewel meesttijds van voorbijgaanden aard, wordt zoo snel gesloten in den vreemde!
Wij brachten hier een rustigen en aangenamen avond door. Rond tien ure bemerkten wij in de verte den weerschijn van een reusachtigen brand, die den hemel met een valen gloed verlichtte. Een uitgestrekt grasveld stond in vlammen.
| |
Vrijdag, 8 Juli.
Wij sliepen nog rustig dezen morgen, toen eensklaps trompetgeschal weerklonk. Het was namelijk afgesproken dat men ons te half vijf zou wekken, daar wij te half zes moesten afreizen. Iedereen haastte zich het bed te verlaten, alhoewel nog half slapend, en zich snel aan te kleeden. Maar toen wij ons uurwerk bezagen bemerkten wij dat het slechts even half vier was.... Men had dus een uur te vroeg geblazen. Wat de oorzaak van deze misgreep is geweest hebben wij niet kunnen vernemen. En wij hadden onze rust zoo broodnoodig!.....
Hartelijk was het afscheid van onze blanke vrienden van Toemba. Nooit zullen wij hunne gastvrije ontvangst vergeten.
Wij doorreisden eene tweede maal de woeste vlakten, de treurige, naakte bergen, bewonderden weer de grootsche panoramas, zagen hier en daar antilopen haastig wegvluchten en apen van tak tot
| |
| |
tak springen, tot wij kwart voor twee ure 's namiddags, onder kanongedonder en geestdriftig gejuich, te Matadi aankwamen.
De reis was dus volbracht. In vier dagreizen van 9 tot 10 uren daags, hadden wij de reis heen en terug, van Matadi naar Leopoldville, met zes treinen, zonder het minste incident afgelegd. Onze snelheid was dus gemiddeld 20 kilometers per uur geweest.
Te Matadi vonden wij de Albertville terug en wij betrokken onze kabienen met een gevoel van tevredenheid, alsof wij nu weer thuis waren. En wij waren thuis ook, want dit schip heeft ons van vaderlandschen grond hierheen gebracht en zal ons ook weer, laat het ons hopen, in goede gezondheid naar huis voeren.
Wij wilden Matadi niet verlaten zonder een afscheidsbezoek te brengen aan den eerw. heer D'Hooge, pastoor dier stad, wiens kennis wij gemaakt hadden op die gedenkwaardige reis naar Leopoldville.
Zelden heb ik het geluk gehad een sympathieker man te ontmoeten; uit zijne groote donkere oogen, die u met oneindige goedheid uit zijn bleek gelaat tegenstralen, spreekt zooveel zachtheid en warme deelneming, dat men zich onmiddellijk tot hem voelt aangetrokken.
Deze waardige priester, die reeds eenige jaren in Congo verblijft, heeft hier oneindig veel goed gesticht en wordt dan ook door iedereen, vooral door het personeel van den spoorweg, geliefd en hooggeacht. Hij heeft al de werken van den ijzerenweg gevolgd en is nu zeer gelukkig met diens voltrekking, waarvan hij veel goed verwacht.
Hij is innig gehecht aan zijne missie, maar zal binnen kort naar België terugkeeren om nieuwe krachten te verzamelen voor zijn apostolischen arbeid.
| |
| |
Wij wenschen hem eene voorspoedige terugreis en hopen dat God zijnen arbeid zal zegenen.
Wij ontmoetten in de pastorij ook den eerw. heer D'Haese, pastoor van Kinkanda, van wien wij insgelijks hartelijk afscheid namen.
Te zeven ure vereenigden allen zich eene laatste maal in de salons der Albertville, waar rond den disch nog een paar uren in gezellig samenzijn werden doorgebracht. Na het feestmaal een afscheidsvuurwerk, waar ten slotte de woorden ‘au revoir’ ons in vurige letters tegenblonken. Tot weerziens, ja, als 't God belieft!
| |
Zaterdag 9 Juli.
Roerend was het afscheid - treurig woord! - te Matadi. Te half acht verliet de Albertville de stad der toekomst en zakte de rivier af naar Boma.
Het getal passagiers naar Europa is met drie vermeerderd: MM. Goffin, bestuurder, Sito en Paulissen, ingenieurs van den spoorweg, die naar het vaderland terugkeeren.
Van in den Chaudron d'Enfer wierpen wij een laatsten blik op Matadi en de steenstad verdween achter de naakte bergen. Zullen wij ze ooit terugzien?.....
Tusschen de treurige, vaalroode bergen zakten wij den stroom af naar Boma, waar wij te halftien aan land gingen.
Bij ons eerste bezoek hadden wij nauwelijks den tijd een blik te werpen in de stad; alhoewel ons tweede bezoek insgelijks bitter kort was, konden wij toch wat nader toezien en nu kan ik wel iets meer van Boma vertellen.
De Albertville legde aan bij de groote pier van
| |
| |
Boma, die uitgeeft op de Avenue Royale. Links is de Place de la Marine, welke geheel beplant is met palmen en kokosboomen. Verder, aan dezelfde zijde, bevinden zich de gebouwen van openbare werken, marine, vervoer, de oude post en verscheidene factorijen. Aan de overzijde staan insgelijks staatsgebouwen, benevens het commissariaat van politie en de Hollandsche factorij.
Langsheen de rivier, rechts van den pier, vindt men de post, verscheidene factorijen en bijzondere huizen. Verder in de stad, tegenover de Avenue Royale, staat het hospitaal, met rechts de kerk, de gebouwen van het Roode Kruis, de woning van den gouverneur enz., links de huizen der officieren, het kamp der openbare macht en verder de gevangenis. Te midden ligt het ravijn, dat in park veranderd is; daarachter zijn de woningen der rechters en ambtenaars gelegen, dat alles ingesloten door de boulevards.
Ziedaar in breede trekken de beschrijving van Boma, zooals het tegenwoordig is aangelegd. Tusschen de post en de gebouwen van het Roode Kruis liggen de chimbecks der inboorlingen, aan de stad verbonden door smallere wegen in de ‘brousse.’ Langs alle kanten zijn jonge plantingen aangelegd, zoodat binnen eenige jaren het oog overal op frisch groen zal rusten. De stoomtram, waarvan ik vroeger reeds gesproken heb, loopt van de Avenue Royale naar de bovenstad, tot dicht bij de woning van den gouverneur en de kerk.
Wij bezochten eenige der voornaamste inrichtingen, die alle praktisch zijn opgevat en volkomen aan hun doel beantwoorden. Al de Europeanen, die wij ontmoetten, zagen er, op een paar uitzonderingen na, frisch en gezond uit.
| |
| |
Te 11 ure had eene hartelijke ontvangst plaats bij den heer gouverneur Fuchs, gevolgd door een lunch: het laatste feest op Congoleeschen bodem.
De woning van den gouverneur is zeer gerieflijk ingericht, geheel in den aard van een schoon landhuis in Europa. Dergelijk tehuis moet oneindig veel bijdragen om het leven in Afrika te veraangenamen, 't geen ontegensprekelijk den besten invloed op de gezondheid uitoefent.
Op 't oogenblik dat wij de salons van den heer Fuchs verlieten, kwamen de Zusters, die de meisjesschool van Boma besturen, met hare leerlingen, een vijftigtal, langs daar voorbijgewandeld. Eene der Zusters vertelde ons een en ander over hare kweekelingen. De opvoeding der kinderen is nog te onlangs begonnen, om met zekerheid over den uitslag te kunnen oordeelen, maar alles laat voorzien dat hare pogingen niet vruchteloos zullen zijn. De kinderen gedragen zich gewillig naar de bevelen der meesteressen en doen goeden voortgang.
De school der jongens, door den Staat gesticht en door de geestelijken bestuurd, telt veel meer leerlingen. Ook hier draagt het onderwijs, voor zooverre zulks nu reeds kan beoordeeld worden, goede vruchten. De Staat neemt een gedeelte der in de missie opgevoede knapen voor het leger, de vier vijfden, meenen wij, en een vijfde blijft aan de missionarissen, die tusschen de kinderen mogen kiezen.
Alvorens ergens geplaatst te worden, tracht men de jongelingen met christene meisjes te doen trouwen, zooveel zulks mogelijk is, om aldus christene families te stichten. Dat deze edele pogingen nog meer dan eens schipbreuk lijden is niet te verwonderen, daar de beschaving van een ras, als het Congoleesche, slechts langzaam kan vooruitgaan.
| |
| |
Van opvoeding gesproken, het meermaals aangewende stelsel van het overbrengen van kinderen naar Europa, om ze daar op te voeden, is, naar het oordeel van bevoegde personen, die wij daarover raadpleegden, volkomen valsch. En inderdaad, de kinderen worden in Europa aan eene levenswijze gewend, die zij bij hunnen terugkeer in Congo niet meer volgen kunnen. Men vormt aldus eene soort van gedeclasseerden, die later voor de blanken zeer gevaarlijk kunnen worden.
Rond een uur bevonden wij ons terug aan boord. De geheele bevolking, blanken en zwarten, deed ons uitgeleide. In het salon werd een laatste glas ten afscheid geledigd. De heer Fuchs drukte de hoop uit ons nog op Congoleeschen grond terug te zien. ‘Die eens van de wateren van den Nijl heeft gedronken, keert terug tot dien heiligen stroom, zegt een oud spreekwoord en daarom roep ik u geen vaarwel toe, maar tot weerziens.’
De ontroering is groot. Degenen, die in Afrika achterblijven, worden door de vertrekkenden omringd, en kunnen nauwelijks al de handen drukken, die hun worden toegestoken. Majoor Gilson moet hier zijnen zoon, luitenant Gilson, die voor de tweede maal in dienst van den Staat treedt, achterlaten. Lang houden vader en zoon zich in eene zwijgende omhelzing omklemd.
Maar het uur is daar, de Albertville verwijdert zich langzaam. Eene machtige hoerahkreet klinkt van den oever, zwakker beantwoord aan boord, want velen zijn door de ontroering beklemd. De vaart wordt sneller, de afscheidskreten klinken steeds zwakker. Weldra kunnen wij nog enkel eene blanke groep onderscheiden, totdat eindelijk niets meer dan witte en donkere vlekken aan den voet
| |
| |
der Kristalbergen de plaats aanduidt, waar Boma gelegen is.
Bij de rots fétiche verdwijnt ook dit laatste spoor en onze reis in Congo behoort voortaan tot het verledene.
Rond vijf ure bereikten wij Banana, waar wij den loods afzetten en de Albertville wendde de steven naar volle zee, terwijl wij van op het dek zoolang mogelijk de prachtige baai van den Congo bewonderden.
En thans ligt die tocht door een klein gedeelte van het Zwarte Werelddeel achter ons. Wij hebben eenen blik geworpen in die verre streken, waar onze landgenooten arbeiden, waar velen reeds hun graf vonden, en die in de laatste jaren, vooral in België, zooveel besproken werden.
Wij hebben in de voorgaande bladzijden getracht onze reisindrukken in Beneden-Congo zoo getrouw mogelijk weer te geven; die indrukken zijn noodzakelijk vluchtig, want voor eene grondige studie ter plaatse, een ernstig onderzoek der toestanden en verhoudingen, heeft de tijd, helaas! volkomen ontbroken. Om de waarde van Congo als kolonie te bespreken, om een juist denkbeeld van het land te geven, zou men er veel langer moeten vertoeven en vooral gelegenheid hebben Opper-Congo te bezoeken.
Wij hebben nochtans van onze reis, hoe snel ook, gebruik gemaakt om zooveel mogelijk inlichtingen te verzamelen over alles wat den Belgischen lezer belang kan inboezemen. De blanken, die wij ondervroegen, en die wij dachten in staat te zijn onze nieuwsgierigheid te voldoen, waren nogal meedeelzaam, maar hunne inlichtingen verschilden zoozeer en waren soms over een en zelfde punt zoo in tegen- | |
| |
spraak, dat er geen grondig besluit uit te trekken viel, en aangezien wij vast hebben voorgenomen zonder rijp onderzoek en ten volle betrouwbare inlichtingen geen oordeel van welken aard ook uit te spreken, zullen wij in onze algemeene beschouwingen zeer kort zijn.
De algemeene indruk, die Beneden-Congo op ons gemaakt heeft, is tweeërlei: zeer gunstig van den eenen kant, ongunstig van den anderen.
Zeer gunstig was de indruk wat het werk betreft, door de Belgen hier in den tijd van weinige jaren volbracht. Het valt niet te ontkennen, zij hebben een schitterend voorbeeld gegeven aan al de koloniseerende naties. Men moet het met eigen oogen zien, om zich rekening te geven van den reusachtigen arbeid, die hier reeds voltrokken is.
Boma, Matadi, Leopoldville, Toemba zelfs zijn zoovele getuigenissen van de wilskracht, de taaie volharding en de weergalooze werkzaamheid van eenige honderde Belgen, die zich hebben toegewijd aan de verwezenlijking van het reuzenwerk, door Z.M. Leopold II opgevat en ondernomen.
Talrijk zijn zij, en ik beken tot hiertoe in die gevoelens wel eenigszins te hebben gedeeld, die met schrik de stoutmoedige onderneming der kolonisatie van een land, tachtigmaal zoo groot als België, gadesloegen, denkende dat dergelijke taak de krachten van ons volk, aan geene koloniale werkzaamheid gewoon, verre te boven ging. Mijne reis in Congo heelt die denkbeelden volkomen gewijzigd en thans zie ik met volle vertrouwen de toekomst van den jongen Staat te gemoet.
Door ons bezoek aan de Fransche en Portugeesche koloniën zijn wij in staat geweest eenige vergelijkingen te maken, die, hoeven wij het te zeggen,
| |
| |
op schitterende wijze in het voordeel der Belgen zijn uitgevallen.
In de Fransche koloniën heerscht er om zoo te zeggen eene soort van werkeloosheid. De landen zijn door het Fransche gouvernement bezet, dat hier en daar wel schoone stichtingen in 't leven heeft geroepen, maar zich verder om de ontginning der rijkdommen van het land weinig schijnt te bekommeren. Buiten de missies is er door het bijzonder initiatief nog weinig verricht.
In den Onafhankelijken Congostaat is dit geheel anders. Maatschappijen van allen aard hebben hunne factorijen en handelskantoren over geheel het land verspreid en er reeds een handelsverkeer in 't leven geroepen, dat het beste voor de toekomst laat verhopen, zoowel ten voordeele van den neger als van den blanke, want niets oefent op den inboorling meer invloed uit dan de kracht van het voorbeeld.
Overigens, wanneer men het bijzonder initiatief, ondersteund en aangemoedigd door den Staat natuurlijk, werken ziet tot stand brengen als de spoorweg der watervallen, die ontegensprekelijk een onberekenbaren invloed zal uitoefenen op de snelle ontwikkeling der kolonie, mag men dan niet vertrouwen op de toekomst van een land, waaraan een volk, dat tot zulke groote dingen in staat is, zijne werkzaamheid, zijne geestkracht en onbegrensde zelfopoffering heeft toegewijd?
Het is de eerste proef van kolonisatie door onze landgenooten gegeven en zij is een echt meesterstuk. Waar men ook het oog wendt, overal ziet men dat hier samenwerking heerscht, dat men met energie en welgelukken tevens naar een doel streeft, 't welk men ongetwijfeld zal bereiken, indien men de ingeslagen wegen blijft bewandelen.
| |
| |
Die samenwerking is stellig het gevolg van den wil, die hier alles beheerscht, want onder de blanke werkers zelven treft men ongelukkig nog al dikwijls afgunst en zucht tot wederzijdsche beknibbeling aan. Wel is waar is dit eerder een ziekteverschijnsel, toe te schrijven aan het klimaat, en dat dus zoo ernstig niet moet opgenomen worden, maar toch wordt de bezoeker, die hiervan niet op de hoogte is, pijnlijk getroffen door die neiging tot onderlinge afbreking.
In den grond is het, meenen wij, de vorm der regeering die den bloei van Congo uitmaakt. Aangezien de kwestie van overname der kolonie door België hiermee in het nauwste verband staat, zijn wij van oordeel - en wij hebben reden om te gelooven dat geen enkel ingewijde ons zal tegenspreken - dat de overname door België van Congo in 1900 een ongeluk zou zijn, niet voor België, maar voor Congo zelf.
En inderdaad, thans is Z.M. Leopold II in den volsten zin des woords Soeverein van Congo. Hij is om zoo te zeggen de autocraat, die zijne bevelen geeft en zijne mannen weet te kiezen, en ziedaar het gouvernement, dat Congo voor het oogenblik noodig heeft.
Werp integendeel dit gouvernement ten prooi aan de partijtwisten, zooals deze tegenwoordig in België bestaan - en zulks is onvermijdelijk in geval van overname - en het werk van Congo, dat thans zulke schoone vooruitzichten aanbiedt, is verloren, of ten minste erg in gevaar.
Het is onnoodig hierover verder uit te weiden, een oogenblik nadenkens zal volstaan om zich van de gegrondheid dezer opmerking te overtuigen.
Wij meenen overigens de zekerheid te hebben,
| |
| |
dat de Koning-soeverein zelf, om redenen die wij hier niet willen onderzoeken, voor 't oogenblik de overname van Congo door België niet verlangt.
Het statu quo dus, ten minste voor het oogenblik; wat er later dient gedaan te worden zal de toekomst leeren. Tegenwoordig evenwel is Congo niet rijp voor eene politiek, die misschien onvermijdelijk zou zijn in geval van onmiddellijke overname door België.
De ongunstige indruk, dien wij van Beneden-Congo hebben meegenomen, is veroorzaakt door het land zelf, dat, zooals uit onze beschrijving blijkt, naakt, dor en onvruchtbaar is, op verreweg zijne grootste uitgestrektheid. Indien de Congo-kolonie alleen uit Beneden-Congo bestond, zou zij ongetwijfeld nooit de groote opofferingen beloonen, welke er reeds voor gedaan werden en die nog zullen noodig zijn. De rijkdommen van het land liggen evenwel in het zestigmaal grooter gedeelte, dat zich uitstrekt van Stanley-Pool tot aan de Tanganyka.
Maar wij gelooven dat het nutteloos is, hier verder op aan te dringen, aangezien, naar wij vermeenen, men het eens is om Beneden-Congo voor de bebouwing als nagenoeg waardeloos te aanzien, tenzij misschien een gedeelte tusschen Toemba en de pleinen van Bemba, benevens de zoogenaamde zeedistricten. Het is de hals der flesch, de weg langs waar men de eigenlijke kolonie, Opper-Congo, moet bereiken.
En 't is juist met het oog op die omstandigheid dat de ijzerenweg, dien wij hebben ingehuldigd, van zulk groot belang is, aangezien hij toelaat in twee of drie dagen van de monding van den Congostroom
| |
| |
naar Stanley-Pool te reizen, iets wat men vroeger in geene maand kon volbrengen.
Eene op werping, die men dikwijls hoort maken is: Zal Opper-Congo, dat, wat men ook zeggen moge, nog zeer onvolledig bekend is, genoegzaam beantwoorden aan wat men er van verwacht, om de instellingen en groote werken, in Beneden-Congo tot stand gebracht, te beloonen en winstgevend te maken; om een voldoende en duurzaam handelsverkeer in het leven te roepen, dat alleen de groote opofferingen kan vergelden, welke tot nu toe voor Congo gedaan werden?
Hierop een volledig antwoord geven is voor ons onmogelijk, want alhoewel wij aan de poorten van Opper-Congo hebben gestaan, konden wij er niet binnentreden en wij hebben dus niet met eigen oogen gezien. Toch hebben wij zooveel mogelijk, bij bevoegde en geloofwaardige personen, inlichtingen ingewonnen en ziehier in breede trekken wat wij vernomen hebben:
Vooreerst dient er opgemerkt te worden, zooals wij reeds in het begin van deze beschouwingen zegden, dat de berichten, die men van de blanken in Congo ontvangt, over het algemeen elkander tegenspreken. Dit komt voort uit verschillende oorzaken, die het te lang zou zijn hier te behandelen. Men kan ze echter in drie punten samenvatten: 1o De gezondheidstoestand van den blanke, die uit Opper-Congo terugkeert; 2o het al of niet gelukken zijner expeditie; 3o de hoedanigheid en de waarde zelf van den agent.
Gewoonlijk verschillen hunne verhalen hemelsbreed. De eene ziet alles door een rooskleurigen bril, de andere door een pikzwarten, in zooverre dat men,
| |
| |
zoo verklaarde mij een bevoegd man, na een kort verblijf in Afrika bepaalde denkbeelden heeft in den een of anderen zin, terwijl men na een lang verblijf - altijd in Beneden-Congo - eigenlijk niet meer weet wat gelooven.
De waarheid ligt hier, zooals gewoonlijk het geval is, in 't midden. Opper-Congo verdient noch die overdreven ophemeling, noch de verguizing, waarvan hij soms het voorwerp is. Uit de algemeene inlichtingen, die wij bekwamen, blijkt, dat er stellig groote rijkdommen voorhanden zijn, die, wanneer zij op redelijke wijze worden geëxploiteerd, schatten kunnen opleveren. En die rijkdommen bestaan niet alleen in voorraden, maar vooral in de natuurlijke opbrengst van den grond. Daarenboven schijnen vele streken uitmuntend geschikt voor het aanleggen van plantagies van allen aard, en moeten de voorraden ivoor nog zeer groot zijn.
Op den duur echter komt dit laatste niet meer in aanmerking, en daarom moet men zich, voor het vormen van een oordeel, tot de exploitatie beperken van de natuurschatten en de producten, die de grond kan opleveren.
Men mag buitendien hopen dat er nog andere hulpmiddelen zullen ontdekt worden, in de uitgestrekte landen, die nog nauwelijks zijn bezocht.
Zooals de exploitatie van caoutchouc, bijvoorbeeld, thans is geregeld, wordt die waar in Congo bijna onuitputtelijk, en zoo zij door den overvloed ook al dreigde goedkooper te worden, zijn er ook elken dag nieuwe toepassingen van dit artikel, die tegen de vergroote opbrengst opwegen.
Van dien kant dus schijnt er, alles goed ingezien, geen vrees te bestaan, dit is ten minste onze overtuiging, vooral wanneer wij zekere handelingen, uit- | |
| |
gaande van personen, die stellig op de hoogte zijn, in aanmerking nemen.
Het belangrijkste punt evenwel is het leven der blanken in Congo, waarvan natuurlijk de bloei der kolonie afhangt.
Congo, heeft men gezegd, zal voor België nooit eene bevolkingskolonie worden. In de tegenwoordige omstandigheden is dit juist, en 't is zelfs mogelijk dat zulks ook in de toekomst waarheid zal blijven.
Niettemin kan alles zoo worden ingericht, dat het verblijf van den blanke in Congo geen bepaald gevaar voor zijne gezondheid oplevert en hij jaren lang er kan verblijven, mits nu en dan voor eenigen tijd naar het vaderland terug te keeren. En dit ware reeds veel, want in de meeste koloniën in de heete luchtstreken, die aan andere landen behooren, is het niet anders gesteld.
Voor de gezondheid der blanken in Congo dienen verscheidene punten in acht te worden genomen: vooreerst zijne levenswijze, dan het voedsel en eindelijk zijne woning. Spreken wij vooreerst van het voedsel en de woning, later zullen wij een woord zeggen over zijne levenswijze.
Het is stellig dat in de heete luchtstreken het voedsel van den mensch beter moet verzorgd zijn dan in onze koudere landen, want de minste ongesteldheid der maag, die bij ons niets te beduiden heeft, kan in Congo de ergste gevolgen na zich slepen. En wat ontreddert spoediger de maag dan gebrek aan versch voedsel, groenten, vleesch, enz. De vroegtijdige dood van vele agenten in Congo is in den grond toe te schrijven aan het gebrek, dat zij te dien opzichte geleden hebben.
| |
| |
Wanneer men er zal in gelukt zijn de blanken regelmatig te bevoorraden, zal men een overgrooten stap hebben gedaan tot verbetering van hunnen gezondheidstoestand.
Zonderling genoeg: tot hiertoe schijnt juist de zorg voor de voeding van den blanke in Congo het meest te zijn verwaarloosd, want de eigenlijke landbouw, die de versche groenten moet opleveren en de veekweek, zijn overal nog erg achteruit. Alleen op het eiland Mateba, nabij de monding van den Congostroom, wordt de veeteelt op groote schaal gedreven, maar verder het land in, schijnt men tot hiertoe, op weinige uitzonderingen na, enkel aan handel en exploitatie gedacht te hebben.
Dit komt waarschijnlijk omdat men tot dusver nog bijna geen landbouwers naar Congo heeft gestuurd, maar alleen militairen, handelsbedienden, klerken, ambachtslieden enz. De zorg voor het levensonderhoud zou nochtans op den eersten rang moeten staan, want het zijn de ontbeeringen van allen aard, die het meest verwoestingen onder de blanken aanrichten.
Een tweede hoofdpunt is de woning, die tot hiertoe veel te wenschen laat, wat natuurlijk moeilijk anders kan zijn, gezien den korten tijd dat men in Congo werkzaam is; maar wij spreken eigenlijk meer voor de toekomst.
De woning, het ‘home’, de huiselijke haard, ziedaar de redding van den blanke in Congo, vooral wanneer men er in gelukken kan hem het familieleven te verschaffen, zooals hij het in België, of elders, geniet.
Maar hier raken wij eene zeer kiesche zaak aan en leggen wij tevens de hand op eene wonde, die
| |
| |
dreigt de Belgen in Congo denzelfden weg te doen ingaan, welken de Portugeezen gevolgd hebben, en die tot hun volledig verval heeft geleid.
Wij bedoelen de verbindingen, om geen ander woord te gebruiken, tusschen blanken en zwarten.
De vermenging van het blanke met het zwarte ras heeft nooit veel goeds opgeleverd. De halfbloedige kinderen erven dikwijls de gebreken van beide rassen, zonder er de deugden van te bezitten. Daarenboven bestaat er tusschen blanken en zwarten zelden een huwelijk, zoodat die betrekkingen ten volle in strijd zijn met onze zedelijkheidsprinciepen, en zij tevens een noodlottig voorbeeld zijn voor de zwarten, aan welke men de christene beschaving brengen wil.
Op dit punt is er voor de blanke vrouw eene schoone rol weggelegd. Zij ook moet het hare bijdragen tot het groote beschavingswerk in Afrika, meer nog, het is de blanke vrouw die het redden moet: de toekomst der kolonie ligt in hare handen.
Voorzeker, de engelen onder de vrouwen, die als liefdezusters haar leven aan het welzijn van blanken en zwarten gaan opofferen, die belangloos familie en vaderland verlaten, om in die verre gewesten, alleen gedreven door liefde tot God en den evenmensch, hare bewonderenswaardige taak te gaan vervullen, betalen met woeker het aandeel der vrouw in het beschavingswerk.
Maar toch is er nog eene andere plaats voor haar open, waartoe eenige moedige en liefhebbende vrouwen reeds den weg hebben gewezen.
Het is een feit dat wij persoonlijk hebben kunnen vaststellen, dat de gehuwde agenten, die met hunne (blanke) echtgenoote in Congo verblijven, veel welvarender en tevredener zijn dan de andere. Wel- | |
| |
nu, het voorbeeld, gegeven door Mev. Thiery, Mev. de Backer, Mev. le Clément de St. Marc en andere, moet op breede schaal worden nagevolgd.
De blanke vrouw moet den blanke in Congo den huiselijken haard verschaffen, hem in zijne moeilijke levensbaan ter zijde staan, hem met zorgen omringen, in een woord de getrouwe gezellin zijn die lief en leed met hem deelt, die het leven van haren echtgenoot weet te veraangenamen, al verblijven zij ook te midden eener uitgestrekte woestijn.
Zware, maar schoone taak, waardig van haar die, zooals Dante zong, het intelletto d'amore, het instinct der liefde bezit.
Het goede, dat de gehuwde vrouw in Congo zou kunnen stichten, is om zoo te zeggen onberekenbaar in zijne gevolgen. Vooreerst zou de blanke, steeds door goede zorgen omringd, veel minder aan de ziekten, die het klimaat meebrengt, onderhevig zijn. Hij zou, in plaats van de twijfelachtige, meestal niet voor de tropen geschikte genoegens van den jonkman na te jagen, na zijne dagtaak in den kring zijner familie blijven, wat enkel kan bevorderlijk zijn voor zijne gezondheid en zijne beurs.
Want wat is nu meestal het geval? De ongehuwde, in Congo verblijvende blanke, is natuurlijk verstoken van veel uitspanningen, die men in onze beschaafde streken gemakkelijk kan bereiken. Alleen zijnde zoekt hij, zooals van zelfs spreekt, gezelschap op. Daarin ligt voorzeker niets nadeeligs, maar waar komt men bijeen? In eene of andere plaats, waar drank geschonken wordt. Welnu, de drank en vooral de alcoolische drank is de grootste vijand van den blanke in Congo.
Om het huwelijk van den blanke te bevorderen dient men in de eerste plaats te zorgen voor goe- | |
| |
de woningen, die zooveel mogelijk gerieflijk en practisch ingericht zijn. De maatschappij van den ijzerenweg is voornemens een grooten stap in die richting te doen, door op de hoogte van Matadi eene heele reeks huizen te bouwen, voor hare agenten bestemd, en die'met een stoomtram aan de benedenstad zullen verbonden zijn.
Dat Staat en andere maatschappijen overal, zooveel het doenlijk is, dit voorbeeld volgen, en zij zullen aan de kolonisatie en aan de beschaving van Congo een onschatbaren dienst bewijzen, want het is ongelooflijk hoeveel invloed een welingericht huis, waar eene zorgzame Europeesche vrouw den scepter zwaait, op de inlandsche bevolking uitoefent.
Het is inderdaad voor de inboorlingen een treffend bewijs van de voordeelen, die het werk en de beschaving opleveren.
Het grootste voordeel evenwel, dat de vestiging der blanke vrouw in Congo zou opleveren is, dat zij langzamerhand een einde zou stellen aan zekere misstanden, die stellig, gezien de omstandigheden, met toegevendheid, maar niettemin tot volledige uitroeiing moeten bestreden worden.
Wij spraken hooger van de vermenging der beide rassen, blanken en negers, en van het waarschuwend voorbeeld der Portugeezen, die zich in hunne koloniën zoozeer met de inlanders vermengd hebben, dat de neger ze niet meer als ‘moendeles’ blanken, beschouwt, maar als een ras dat hen reeds veel nader staat dan het blanke ras.
De gevolgen dier vermenging zijn niet uitgebleven. In plaats van de inboorlingen tot de Europeesche beschaving op te werken, hebben zij een geslacht geteeld, dat veeleer tot de inboorlingen afdaalt. Hunne koloniën, bloeiend zoolang de sla- | |
| |
venhandel er heerschte, zijn nu door uitpersing verarmd, en leveren een treurig beeld op van algemeen verval. De grootendeels half bloedige bevolking is tot geene ernstige poging van opbeuring meer in staat, en schijnt alle wilskracht en initiatief verloren te hebben.
In Congo zijn tot nu toe de halfbloedige kinderen nog weinig talrijk, maar moest men op den ingeslagen weg voortgaan, dan ware het te vreezen dat hun aantal voortdurend zou toenemen, met de zelfde treurige gevolgen als bij de Portugeezen.
Het gevaar is groot, want het is voor den blanke in Afrika soms zeer moeilijk weerstand te bieden aan de verzoeking tot het aangaan van tijdelijke verbintenissen, die even gemakkelijk weer worden losgescheurd als zij gesloten zijn. In een land als Congo zijn steeds een aantal jonge vrouwen, die door omstandigheden, welke het te lang zou zijn hier uit te leggen, van bloedverwanten en familie beroofd, alleen zijn achtergebleven.
In plaats van te zorgen dat die ongelukkige verslatenen aan de missies worden toevertrouwd, om ze daar tot geschikte huisvrouwen voor de zwarte soldaten te laten opleiden door de Zusters van Liefde, laat men maar al te dikwijls toe dat zij tot eene soort van handel worden aangewend, voor welken men in meer beschaafde landen gewoonlijk het daglicht schuwt. En zij, wier taak het is zulks te beletten, sluiten dikwijls maar al te onverschillig de oogen voor die misbruiken.
En men denke niet dat de negerin, hoe onbeschaafd ook, zich altijd gewillig schikt in dien toestand. Verre van daar; meermaals gebeurt het dat zij hevigen tegenstand biedt en slechts voor de oppermacht bukt.
| |
| |
En welke zijn de gevolgen van die handelwijze? Vooreerst doet zij een onberekenbaar nadeel aan het gezag van den blanke, en dan, zij is eene eindelooze bron van kwalen, die reeds velen naar het graf hebben gesleept.
Daarenboven, wie zal ons zeggen hoeveel moorderijen, door negers op blanken gepleegd, hare oorzaak hebben gevonden in deze vrouwenkwesties? Men heeft het land der negers ingenomen; goed, zij wisten toch niet wat er mee aan te vangen, en de ontginning ervan door de blanken kan enkel voordeel opleveren voor de inboorlingen: dat zullen de negers spoedig zelven begrijpen. Maar ook de hand leggen op den persoon hunner vrouwen, kan enkel den haat in het hart van den zwarte ontwikkelen en dan... opgepast voor de uitbarsting!
Overigens, dergelijke toestanden strijden geheel en al met onze beschaving, die men nochtans bij de Congoleezen wil invoeren. De ongelukkige zwarte vrouwen worden gewoonlijk spoedig aan haar lot overgelaten, dat verre van benijdenswaardig is, want in haren stam worden zij veracht evenals hare kinderen van gemengd bloed, die zij dan maar al te gaarne aan den missionnaris overlaten om er van ontslagen te zijn.
Uit deze korte opmerkingen blijkt ten overvloede, hoe wenschelijk het is dat het huwelijk der in Congo levende personen met blanke vrouwen bevorderd worde, en welke schoone taak er voor deze laatste in het verheven werk des Konings te vervullen staat.
Veel aanleiding tot twist, zelfs onder de blanken, zou door het uitroeien van de bestaande misbruiken verdwijnen, want hier, gelijk in Europa, zou
| |
| |
men maar al te dikwijls de oplossing van sommige zaken achter het ‘cherchez la femme’ moeten zoeken.
Het beschavingswerk zou veel ernstiger zijn en de levenswijze van sommige blanken zou niet meer afbreken, wat de missionnaris met zooveel moeite opbouwt. Door het goede voorbeeld aangelokt, zou de neger meer eerbied krijgen voor onze beschaving, het werk van Congo zou veel winnen in populariteit en meer jonge lieden zouden zich voelen aangetrokken om hunne krachten te wijden aan de kolonisatie, waarbij zij tevens de kans hebben fortuin te maken.
Er zijn voorzeker moeilijkheden aan verbonden, maar hoe schoon is het te bereiken doel! En men zegge niet dat de blanke vrouw het klimaat van Congo niet kan verdragen, want de dames, die wij in het zwarte land ontmoetten en waarvan sommige reeds jaren in Congo verbleven, genoten de beste gezondheid. Overigens, de talrijke kloosterzusters, die aldaar werkzaam zijn, bewijzen op schitterende manier dat de vrouw even goed als de man, zoo niet beter, weerstand biedt aan het klimaat.
Wij zouden zeker deze algemeene bemerkingen nog kunnen uitbreiden, maar de inlichtingen die wij over andere punten verkregen, schijnen ons niet voldoende om ze hier te behandelen. Men weze evenwel overtuigd dat wij in ons schrijven enkel geleid zijn door sympathie voor het schoone werk in Congo, waarvan wij tot de minste vlek zouden willen zien verdwijnen.
Alvorens echter het verhaal onzer reis te vervolgen, willen wij nog een oogenblik stilstaan bij het werk der missionnarissen, die verspreiders van be- | |
| |
schaving bij uitnemendheid, zonder wier kostbare medehulp er zeker van de zedelijke verbetering der negers niet veel zou terecht komen.
Te midden van die groote jacht op stoffelijk voordeel en roem - onafscheidelijk van pas ontgonnen landen en zeker hoogst prijzenswaardig in zichzelven - geven onze missionnarissen en kloosterzusters een verheven voorbeeld van belangloosheid en naastenliefde, door hun leven te gaan opofferen in den strijd tegen de barbaarschheid, enkel en alleen gedreven door hun apostolischen iever voor het heil der arme zwarten, zonder hoop op eenige aardsche belooning.
De vraag rijst natuurlijk of al die edele opoffering met den gewenschten uitslag bekroond wordt. Alhoewel er in het uitgestrekte Congogebied reeds talrijke missiën gevestigd zijn en vele kinderen in de waarheden des geloofs onderwezen worden, is het toch nog te vroeg om nu reeds een oordeel te vellen.
Zooals wij in een ander hoofdstuk reeds zegden, hervormt men in eenige jaren geen volk als de negers, die eeuwen en eeuwen aan de barbaarscheid overgeleverd en behebt zijn met diep ingewortelde denkbeelden, welke dikwijls lijnrecht aandruischen tegen onze christene grondbeginselen.
Ten andere, men bedenke maar even hoeveel tijd er noodig is geweest om de Europeesche volkeren tot zekeren trap van beschaving op te voeren, en men zal aanstonds begrijpen dat het beschavingswerk in Congo onmogelijk snel kan vooruitgaan. De invloed der Europeanen zal langzamerhand de zeden dier wilde stammen verzachten en hun verstand allengskens toegankelijk maken voor de verheven en verheffende waarheden van het Christendom.
Met de volwassen negers is er in dit op- | |
| |
zicht, naar het oordeel van zeer bevoegde personen, niet veel aan te vangen. Dat hebben de missionnarissen dan ook zeer goed begrepen en zij leggen zich vooral toe op de opvoeding en het onderricht der jeugd. Indien nu al de kinderen in dit uitgestrekte gebied aan de missies konden toevertrouwd worden, dan zou men ongetwijfeld na eene halve eeuw apostolieken arbeid reeds eene groote omkeering kunnen waarnemen. Maar helaas! de sfeer van invloed der missies is tot hiertoe noodzakelijk nog zeer beperkt, en zal nog veel tijd en opoffering vragen aleer tot de gewenschte ontwikkeling te komen.
Intusschen wordt de arbeid door kloeke mannen en heilige vrouwen onverpoosd voortgezet. Zij tellen de moeilijkheden niet. Wanneer hunne rangen door de dood gedund worden, treden versche krachten in de plaats en eenmaal, wij zijn er van overtuigd, zal aan de oevers van den grooten Afrikaanschen stroom de leer der liefde zegepralen over de duisternissen der barbaarschheid.
Om tot den bedoelden uitslag te geraken volgen de geestelijke gemeenschappen, die in Congo werkzaam zijn, niet alle denzelfden weg. De missionnarissen van Scheut - geholpen door Zusters - hebben voor stelsel een groot getal kinderen, jongens en meisjes, in de missie op te nemen, ze eene christene opvoeding te geven en in te wijden in al de werkzaamheden van het dagelijksch leven: landbouw, handwerk van allen aard enz. Wanneer de kinderen volwassen zijn, en goed in den godsdienst en den arbeid onderwezen, laat men ze trouwen. Aan elke familie wordt eene zekere uitgestrektheid land te bebouwen gegeven en aldus vormt men christene dorpen, die onder het toezicht der mis- | |
| |
sie blijven en maar weinig in aanraking komen met de andere inboorlingen.
De Jezuïeten daarentegen volgen een anderen weg. Zij ook voeden kinderen van beide geslachten op en rusten ze uit met de noodige kennissen, om later vlijtige werklieden en goede christenen te worden, maar, eens getrouwd, worden zij niet in een enkel dorp vereenigd. Men zendt de christene huisgezinnen op zekeren afstand van de missie en vestigt ze in de nabijheid van een inlandsch dorp. Eenige jonge negers worden hun toevertrouwd, voor het verrichten der werkzaamheden; zij knoopen betrekkingen aan met de bewoners der streek, op welke zij door hunne kennissen en hun verkeer met de blanken, weldra een zekeren invloed uitoefenen. Aldus ontstaat een nieuw centrum van beschaving, 't welk de missionnaris nu en dan bezoekt, om te zien of alles naar behooren verricht wordt.
In de verschillende missies der Jezuïeten, Kimoeënza, Kisantoe en N'Dembo, worden regelmatig markten gehouden, 't geen natuurlijk de betrekkingen tusschen de paters en de leerlingen vermenigvuldigt en het toezicht bevordert.
Die betrekkelijke vrijheid prikkelt het initiatief van den Neger, daar hij weldra beseft dat hij den kost moet verdienen met het werk zijner handen. De missionnaris laat het ook niet aan aanmoediging ontbreken en de invloed zijner kweekelingen op de overige negers wordt soms zoo groot, dat zij hoofden en rechters worden in de dorpen waar zij gevestigd zijn.
De protestantsche zendelingen, die in Congo verblijven, gaan nog op eene andere manier te werk. Zij vestigen zich gewoonlijk te midden eener dicht- | |
| |
bevolkte streek, richten er een gerieflijk tehuis in, waar zij met hunne familie verblijven; zij omringen zich zooveel het in die streken mogelijk is, met al de gemakken der beschaving en trachten aldus door het voorbeeld invloed op de negers te verkrijgen.
Eens dat zij voor goed gevestigd zijn, stellen zij zich ter beschikking van de inboorlingen voor het onderrichten hunner kinderen, het verzorgen der zieken enz. Zij laten de negers, die verlangen Europeesche koopwaren te bekomen, deze verdienen met het uitvoeren van werken, het leveren van levensmiddelen of op eenige andere wijze. Aldus ontstaan er betrekkingen tusschen de zendelingen en de negers en wordt elke statie een klein centrum van beschaving.
De werking dier missies is evenwel zeer langzaam, want de neger is niet in staat uit eigen beweging en op het enkel voorbeeld zich onze beschaving eigen te maken.
Wat de katholieke missiën betreft, zijn er op 't oogenblik vijf geestelijke orden in Congo aan den afbeid: De Witte Paters, de Missionnarissen van Scheut, de Jezuïeten, de Trappisten en de Norbertijnen. Zij worden bijgestaan door de Zusters van Gent en Namen en door eenige Priesters van het bisdom Gent, te Matadi en Kinkanda gevestigd. Sedert 1897 is Mgr van Ronslé apostolisch vicaris van den Onafhankelijken Congostaat.
|
|