| |
| |
| |
| |
VIII.
De Inkissi.
De maagdelijke bosschen. - Aankomst te Kinshasa. - Een Congoleesch feestmaal. - De S.A.B. - Eene kolom roode mieren. - Stanley-Pool. - Naar Brazzaville. - Kanibalen. - Leopoldville.
Dinsdag, 5 Juli.
Door het geschetter van trompetten rond vijf ure gewekt, maakten wij ons spoedig tot het vertrek gereed, riepen een paar negers voor het dragen van ons reisgoed en begaven ons naar de statie, om er den trein van zes ure te nemen die ons naar Kinshasa, aan de Stanley-Pool, zou brengen.
Wegens het groot aantal genoodigden was geen enkele plaats aan Stanley-Pool groot genoeg om ze allen te huisvesten.
Te Toemba viel er niet te kiezen. Daar was men verplicht slaapplaatsen te bouwen, maar door de reizigers in de verschillende neerzettingen aan Stanley-Pool te verdeelen, was er middel allen onder dak te brengen, zonder nieuwe gebouwen op te richten. Aldus gingen er een gedeelte naar N'Dolo, andere naar Kinshasa, de Engelsche missie, Leopoldville en zelfs naar Brazzaville, in Fransch Congo. Met
| |
| |
de dames, kolonel Thys enz. behoorde ik tot de groep voor de factorij van de Société Anonyme Belge, de S.A.B. gelijk men hier zegt, te Kinshasa, bestemd.
Het weer was zeer frisch en wij waren verplicht onzen zwaren winterfrak aan te trekken. Het is een der gevaarlijkste kanten van het Congoleesch klimaat, daar het van hevige hitte in den dag, tot betrekkelijk hevige koude 's avonds en 's nachts kan overslaan. Koude vatten staat nagenoeg gelijk met een aanval van koorts, zoodat de koude veel meer te vreezen valt dan de warmte.
Bij het verlaten van Toemba komt men weer in eene meer bergachtige streek. De nachtelijke dampen omringden de toppen der heuvelen en hechtten zich hier en daar in den vorm van rollende wolken ook aan de lagere hellingen. Prachtig verrees de zon boven den gezichteinder en beloofde een warmen dag, in geval zij er in gelukte de kille vochtigheid, waarmee de dampkring bezwangerd was, op te slorpen.
Langen tijd schenen hare stralen machteloos, want het bleef bar koud, maar eindelijk, rond 11 ure, was de strijd beslist, en goot de zon hare stralen als gloeiend lood over de aarde. Men stelde na den middag 39 graden in de schaduw vast.
Aan kilometer 192 passeerden wij de brug over de Gongo, thans eene kleine rivier, maar die in den regentijd tot een geweldigen stroom aangroeit. Voorbij Koenda, aan kilometer 209, bemerkt men eene hut langsheen den weg der karavanen, waar de reizigers dikwijls vernachtten.
Het land heeft hier een geheel ander uitzicht dan tusschen Matadi en Toemba. Indien het oog daar niets anders ontmoette dan naakte bergen en treu- | |
| |
rige Savannas, rust het hier met welgevallen op een weelderigen plantengroei, die bergen en dalen met zijne prachtige bosschen bedekt. De weg klimt gedurig. Aan kilometer 210 bereiken wij 495 m. hoogte. Verder 505, 560, 600 en het hoogste punt aan kilometer 230, namelijk 725 meters hoogte.
Klimmend en dalend slingert de lijn in grillige kronkelingen door streken, wier plantengroei aanhoudend weelderiger en voor het oog bekoorlijker wordt. Voorbij Gongolo, in eene oasis van groen, waar in maagdelijke groeikracht de trotsche palmen en tropische boomen van allen aard wedieveren met de alles overweldigende lianen, bereiken wij de 100 meters lange brug over de Inkissi.
Deze brug is zeker een van de belangrijkste en schoonste kunstwerken van de heele lijn. Wij stappen uit en gaan te voet over het reuzengevaarte, om zijnen bouw beter te bewonderen. Ik zal hier geene technische bijzonderheden meedeelen, die zijn genoegzaam bekend door al degenen welke er belang in stellen. Het zien van dit kunstwerk echter, zoo stout over de Inkissi geworpen, deed de bewondering over het werk der Belgen in Congo, die zich langzamerhand, naarmate wij dieper het land indrongen, van ons had meester gemaakt, nog stijgen. Ja, deze spoorweg is een bewonderenswaardig werk, wat men er ook over gezegd hebbe.
Over den bouw dezer brug vertelde men ons de volgende geschiedenis.
De bewoners der streek verzekerden aan de ingenieurs, dat men er nooit zou in gelukken eene brug te leggen over deze rivier, aangezien de Inkissi ‘fetiche’, 't is te zeggen betooverd was.
Vruchteloos poogde men die onwetende menschen van hun vooroordeel te doen terugkomen, maar op
| |
| |
dat punt is de neger zeer koppig. Ongelukkiglijk schenen de gebeurtenissen de zwarten in hun bijgeloof te willen versterken, want de voorloopige brug werd op zekeren nacht door de plotseling wassende wateren weggerukt.
Met medelijdend schouderophalen zag de neger de blanken herbeginnen, en zie, toen de metalen vloer der brug, bij middel eener houten brug over de rivier gelegd, gereed was om neergelaten te worden, scheelde het niet veel of het fetichism der negers werd nogmaals bevestigd. Eenige boomstronken, door den snellen vloed meegesleept, sloegen de palen in stukken en de brug zakte naar beneden.... waar zij juist op hare plaats terecht kwam.
Om nu de negers van hun fetichism te genezen, wees men op het voltrokken werk, zeggende dat de overbrugging van den stroom toch was gelukt niettegenstaande het fetiche, wat wel bewees dat die geheime machten, waaraan zij zoo sterk gelooven, niet bestaan.
‘Dat bewijst eenvoudig dat gij machtiger zijt dan het fetiche’, zegden zij kalm, zonder de minste verwondering aan den dag te leggen....
Op kilometer 265 passeerden wij dicht bij de bloeiende missie der Jezuïeten, te Kisantoe. Al de kinderen der missie stonden met de eerw. Paters en de Zusters langsheen de baan, om de rijkbevlagde en versierde inhuldigingstreinen toe te juichen.
Toen de inboorlingen voor de eerste maal eene locomotief zagen, werden zij door schrik aangegrepen en gingen loopen. De weg langswaar zij meenden zich het gemakkelijkst uit de voeten te kunnen maken was natuurlijk de spoorbaan zelf. Men begrijpt het gevolg. De locomotief volgde hen, hoe snel zij ook liepen, tot zij eindelijk hunne dwaling
| |
| |
inzagen en zijwaarts afweken. Nu schoof het ijzeren monster voorbij, zonder hun letsel te veroorzaken. Toch zagen zij nog lang hunnen vervolger met angst achterna.
Nu, integendeel, komen de inboorlingen zien telkens er een trein voorbijkomt, en hunne groepen zetten het landschap eene eigenaardige kleur bij. En inderdaad, wanneer een tropisch landschap gestoffeerd is met eenige van die bronzen beelden, welke soms eene onvergelijkelijke houding van natuurlijke bevalligheid aannemen, kan dit enkel tot de eigenaardige schoonheid van het geheel bijdragen.
Dikwijls bemerkt men aldus groepjes, door het toeval samengesteld, geschikt om den beitel van den beeldhouwer of het penseel van den schilder te bekoren. Zoo zagen wij nabij Gongolo twee negermeisjes onder eenen banaanboom, welke een allerschilderachtigst groepke vormden. Het eene kind zat op den grond en het andere stond recht naast het eerste. De kleeren waren zoo sierlijk rond het donkere lichaam gedrapeerd, dat de hand eens kunstenaars het zeker niet beter zou gedaan hebben. Koperen ringen aan armen en beenen, paarlen en gri-gri aan den hals, een zijden doek rond het hoofd, volledigden het spaarzaam toilet, terwijl het voor negermeisjes fraai gevormd gelaat eene uitdrukking vertoonde van stille droefgeestigheid. 't Was typiek Afrikaansch.
Maar wij hebben het massief van Madimba bereikt en ongetwijfeld ook een der schoonste plaatsen langsheen de lijn. Wij zijn hier volop in het maagdelijk bosch. Een onontwarbaar net van allerlei gewassen, palmen, koskosboomen, onechte katoenboomen, boomvarens, wilde ananassen, lianen, slingerplanten van allen aard vormt aan beide zijden van de baan
| |
| |
een ondoordringbaren muur van somber groen, waartusschen men hier en daar den grijzen stam van den baobab ontwaart.
Door deze bosschen kan men zich onmogelijk anders eenen weg banen dan met de bijl; zoo weelderig ontwikkelt zich hier de plantengroei, dat de machtige Afrikaansche zon zelf moeite heeft hare stralen door de dichte takken te zenden. Daar, waar zij hierin gelukt, ontstaan er wonderlijke spelingen van licht en schaduw, die heerlijke tafereelen opleveren.
Wilde dieren ziet men niet, die hebben meestal de wijk genomen verder het land in, verschrikt door het schril gefluit der locomotieven, die met deze maagdelijke bosschen stellig het scherpste contrast vormen, dat men zich verbeelden kan.
Wij naderen de uitgestrekte wouden der Lukaya, welke de spoorweg op eene lengte van omtrent vijftig kilometers doorsnijdt, en daar het terrein nog steeds zeer heuvelachtig blijft en hier en daar nog eene hoogte van meer dan zeshonderd meters bereikt, is er aan schoone vergezichten en grootsche panoramas geen gebrek.
In 't diepe van 't maagdelijk bosch, waar men nochtans tegen de felle zonnestralen beschut is, heerscht gewoonlijk eene vochtige, drukkende warmte, die het verblijf er minder aangenaam, ja zelfs zeer pijnlijk maakt wanneer het lang moet duren. Wat moeten Stanley en zijne karavaan geleden hebben, toen zij 166 dagen in het groote bosch op den evenaar ronddwaalden!
Het tropische bosch is zeker schoon met al zijne verscheidenheid van planten, zijne sierlijke palmen en slingerende lianen, maar toch moet het in grootschheid verre onderdoen voor onze noordelijke wouden,
| |
| |
waar de krachtige eik, de sierlijke berk en de forsche beuk frisch en welig in de hoogte rijzen.
Wanneer men de bosschen in Beneden-Congo binnen treedt staat men zeker verbaasd over de groeikracht die hier heerscht, maar 't is eene ware verwarring: alles is er opeengehoopt, door de lianen terneer gedrukt, zoodat een gevoel van beklemming u aangrijpt, terwijl in de wouden van ons vaderland daarentegen, eene stemming heerscht als in eene reusachtige kathedraal en het plechtig ruischen van den wind, door de zware takken, verheffend werkt op hart en gemoed. Neen, de tropische natuur, hoe schoon, hoe weelderig zij ook zijn moge, kan de vergelijking met den krachtigen, forschen plantengroei in het frissche Noorden niet doorstaan.
En wat de kleur betreft, hij die eenmaal onze bosschen en velden heeft gezien bij het naderen van den herfst, zal het oerwoud hier in Congo somber en al te eentonig groen vinden. Zelfs de bloemen, de orchideeën, die in de Indische wouden, bijvoorbeeld, zoo overvloedig voorkomen, zijn hier, ten minste in dit seizoen, zeer zeldzaam.
Wij rijden de missie van Kimoeenza voorbij en worden begroet door de Paters, de Zusters en al de kinderen, die zich op den boord van den weg bevinden. Nog eene moeielijke helling op, van wier top men een schoon panorama geniet, en wij dalen neer in de vlakten van Bemba, vlakten die zich uitstrekken van aan kilometer 377 tot aan Stanley-Pool.
Het terrein bestaat hier uit wit zand, begroeid met lang gras, dat nu volkomen geel is en niet slecht aan uitgestrekte koornvelden gelijkt.
Eindelijk, rond half vijf, bereikten wij de statie
| |
| |
van N'Dolo, aan Stanley-Pool, en eenige minuten later de halte van Kinshasa, waar wij afstapten. Het doel onzer reis was bereikt. In twee dagreizen, van 9 tot 10 uren elk, hadden wij den weg van Matadi naar Stanley-Pool afgelegd, nagenoeg zonder vermoeienis, terwijl er vroeger voor dien afstand minstens 28 afmattende dagreizen noodig waren en Stanley achttien maanden gebruikte om van de Pool tot Banana de rivier af te dalen.
Een half uur verder sporens brengt den reiziger naar Leopoldville, dicht bij de eerste watervallen van den Congo gelegen.
Omringd door eene groep negers, die ons reisgoed op het hoofd droegen, stapten wij tusschen de chimbecks van een negerdorp door - de woningen van de werklieden der factorij - de lange laan van prachtige accasias in, die ons midden in de talrijke en uitgestrekte gebouwen van de S.A.B. leidde.
Hier werden wij ontvangen door den heer en Mevrouw Thiery, onder-bestuurder van de factorij, vriendelijke en uiterst voorkomende gastheeren. Het aantal bezoekers was evenwel veel grooter dan men verwacht had, zoodat men eenige moeite had om ons onder dak te brengen. Natuurlijk werd in de eerste plaats voor de dames gezorgd, dan voor de ouderen van dagen en eindelijk voor de jongeren.
Met ridder Mauriq von Sarnfeld, afgevaardigde van Oostenrijk, nam ik mijnen intrek in eene zoogenaamde Deensche woning, waar wij ons zoo goed en zoo kwaad als het ging inrichtten. In Afrika als in Afrika! was onze leus. Wij kregen een boy, Boma genaamd, op wien wij gelegenheid hadden onze weinige Congoleesche taalkennis te beproeven. Het eerste en voornaamste was: Kopessa masa, Boma! Haal water, Boma, en de jongen begreep goed wat
| |
| |
wij wilden, want kort daarna kwam hij met drie negerinnen ter plaats, die elk eene groote kruik water op het hoofd droegen, terwijl hij zelf met twee kannen geladen was.
Het is ongelooflijk met hoe weinig een mensch zich behelpen kan, wanneer hij er toe gedwongen is. Alhoewel onze Deensche woning bij ons binnentreden volkomen ledig was, hadden wij spoedig, met ons enkel reisgoed, een waar kamp opgeslagen. Vooral ridder Mauriq, een hartstochtelijk jager, wist uit alles profijt te trekken, en hij zou ons, geloof ik, zelfs uitstekende bedden verschaft hebben, indien men ons later in den avond niet een paar matrassen met dekens had bezorgd.
Het was intusschen donker geworden, zoodat wij ons bezoek aan de factorij tot den volgenden dag moesten uitstellen. Al de reizigers kwamen evenwel bijeen rond eene helder verlichte tafel, onder de boomen, om van den schoonen avond te genieten, want na den stikkend heeten dag was bij uitzondering het weer zoel gebleven, niettegenstaande de onmiddellijke nabijheid van de Pool.
Te 8 ure had in eene zaal van de factorij het diner plaats, waarvan ik de spijskaart wil meedeelen om hare eigenaardigheid.
Spijskaart van 5 Juli.
Nijlpeerdensoep
Radijzen. - Sardinnen. - Haring
M'Boetoe met botersaus
Aardappelen van Madagascar
Roastbeef met groenten
N'Goevoesteak, wandoe
Asperges met mayonnaise
Kalfsbraad met salade
Nagerecht. - Kaas. - Tomami-koffie
Zooals men ziet, komen er op deze spijskaart ver- | |
| |
scheidene echt Congoleesche schotels voor. Het nijlpaard, dat men opzettelijk voor ons geschoten had, leverde de soep en de N'Goevoesteak, of, als men het zoo zeggen mag, nijlpaarden-beafsteak. De soep was uitstekend, maar de beafsteak was eenigszins hard, aangezien het dier slechts 's morgens geschoten was. De smaak was evenwel voortreffelijk. De M'Boetoe is een lekkere visch uit den Congo. De koffie was op de factorij zelf gewonnen en, alhoewel nog eenigszins wild van smaak, toch uitstekend.
Het diner liep tamelijk snel af, daar al de reizigers door en door vermoeid waren. Toch konden wij ons niet weerhouden een blik te gaan werpen op de Stanley-Pool, deze groote watervlakte, die de beide deelen van Congo van elkander scheidt. In het schemerachtig licht der maan, dat alle omtrekken in een nevelachtig waas hult, geleek de Stanley-Pool niet slecht aan een dier stille Zweedsche meeren, in wier effen wateren zich eene menigte eilandjes spiegelen.
Kort na tien ure heerschte de volledigste rust op de factorij van Kinshasa.
| |
Woensdag, 6 Juli.
Door een gezonden slaap verkwikt, waren wij dezen morgen tamelijk vroeg te been. Maar helaas, het weer was grijs, de hemel bewolkt, en het was verre van warm. Deze sombere luchten passen niet bij een Afrikaansch landschap; alleen de zon en het heldere licht doen het tot zijn volle recht komen.
In afwachting dat de stoomboot Le Brabant ons te 9 ure van Leopoldville zou komen halen, om
| |
| |
een tocht op de Stanley-Pool te doen en een bezoek te brengen aan Brazzaville, in Fransch Congo, doorliepen wij de factorij in alle richtingen. De gebouwen der S.A.B. beslaan, met de negerdorpen er aan verbonden, eene zeer groote oppervlakte, waarop een overgroot getal reusachtige baobabs voorkomen, de eenige Afrikaansche boom, die in den winter zijne bladeren verliest en een vreemd uitzicht oplevert met zijne naakte, knoestige takken, waaraan zijne zonderling gevormde vruchten met lange stelen naar beneden hangen.
Het treft onmiddellijk dat men hier zoovele van die boomen bijeenvindt, terwijl zij in 't land, dat wij doorreisden, maar zeldzaam worden aangetroffen.
Midden tusschen de gebouwen der factorij bewondert men eene dreef met prachtige palmen. Verder ligt een moestuin, waarin al de groenten van Europa voorkomen, die hier uitstekend gedijen, alhoewel zij soms wel eenigszins van smaak verschillen. De groeikracht is zeer groot. Zoo waren de radijzen, die ons op het diner van 5 Juli werden opgediend, slechts den 17 Juni gezaaid. Naar de heer en Mev. Thiery ons verzekerden, bekomen zij de beste uitslagen in hunnen moestuin, maar hij vraagt nog al veel zorgen in het droge seizoen.
Wij brachten daarna een bezoek aan de proefvelden der factorij, waar koffie, cacao enz. geteeld worden, met het doel er den aard en hoedanigheid van vast te stellen en ze dan voor den aanleg van groote plantagies naar Opper-Congo te sturen. Ook hier zijn de uitslagen, naar men ons verzekerde, uitstekend.
De kweek van paarden en vee schijnt ook goed te zullen gelukken, evenals op het eiland Mateba.
| |
| |
De schaapstallen zijn samengesteld uit inlandsche schapen, van de Falls afkomstig.
De factorij drijft natuurlijk een grooten handel met het binnenland. Zij heeft in haren dienst talrijke agenten, die overal in Opper-Congo verspreid zijn. De voorraden ivoor en caoutchouc waren voor het oogenblik op de factorij niet groot, daar men, met het oog op de inhuldigingsfeesten, die het vervoer gedurende verscheidene dagen opschorsten, zooveel mogelijk verzonden had. Men verklaarde ons evenwel, dat men koopwaren uit het binnenland verwachtte.
Onze aandacht wordt eensklaps opgewekt door een levendig gekakel, dat uit eene groep inboorlingen opstijgt. Wij naderen en vinden een aantal vrouwen vereenigd rond het lijk van het Nijlpaard, dat een paar gerechten op onze tafel had geleverd en nu onder de negers der factorij verdeeld werd. In groote stukken werd het bloedig vleesch van het monsterachtige dier door de vrouwen naar hare chimbecks gesleept, waarbij ongetwijfeld geestige bemerkingen gedaan werden, want zij lachten en gichelden zonder ophouden.
Het was rond 9 ure en wij begaven ons naar den oever van de Pool, om ons in te schepen op Le Brabant. Na een half uur wachtens was er nog altijd geene stoomboot te hooren of te zien, maar wij waren intusschen getuigen van een zeer eigenaardig en belangwekkend schouwspel, namelijk de verhuizing van eene kolonie roode mieren.
Ware ik een dierenkundige, ik zou ongetwijfeld aan het verlangen niet kunnen weerstaan om hier de zeden en gebruiken van deze diertjes te beschrijven, maar aangezien zulks niet in mijne bevoegdheid ligt, verhaal ik alleen wat ik gezien heb.
| |
| |
Aan den oever van de Pool daalt het strand in zachte helling naar beneden. Er groeit bijna geen gras, daar in regentijd deze helling grootendeels met water is bedekt. Naar den boord des waters gaande riep onze confrater Moreels, een oude Afrikaan, onze aandacht in op eene lange bruine streep, die in het zand zichtbaar was, en die zich, bij nader toezien, bewoog. Het waren roode mieren. Er waren er geen honderden of duizenden, maar millioenen. Wij konden de kolom volgen op een afstand van minstens 50 meters maar konden hare lengte niet bepalen, daar zij aan de eene zijde uit het gras te voorschijn kwam, en aan de andere zijde in het gras verdween.
In dichte gelederen trok het leger voorwaarts, geflankeerd door zijne schildwachten, die eens zoo groot zijn als de andere mieren en scherpe angels op den kop dragen. Niets houdt deze diertjes tegen. Aan een kleinen waterloop gekomen hadden zij zich meester gemaakt van een gebogen grashalm, er zich in massa aan vastgeklampt en aldus eene brug over het water gelegd, waar de gelederen regelmatig overtrokken. Zoolang zij om eene hinderpaal heen kunnen trekken doen zij het, maar is dit onmogelijk, dan graven zij er onder door, of, zoo ze niet te zwaar is, ruimen zij ze met vereenigde krachten uit den weg. Zoo zagen wij ze een stuk hout van eenige centimeters lengte verleggen.
Komen zij voor een water, dat te breed is voor eene brug, dan zoeken zij de smalste plaats en graven eenen tunnel onder het water, om de overzijde te bereiken. Wanneer zij eene helling afdalen, graven zij wegen langsheen de wanden, die in zachte glooiing naar beneden voeren.
De schildwachten gaan op zijde, naast de kleinere
| |
| |
dieren, en loopen aanhoudend heen en weer, als wilden zij toezien dat niemand de rangen verlaat. Ook midden in de kolom loopen talrijke groote mieren, maar deze zijn met eene vracht voorraad geladen, welke de reizigers onderweg tot voedsel moet dienen.
Zoo er op de baan een of andere prooi gevonden wordt, dan vergeten zij soms alles om er zich met duizenden op neer te slaan.
Indien dergelijke reizende mierenkolonie in eene woning terecht komt, is er gewoonlijk niet veel aan te doen, dan op te kramen, en het nest in brand te steken. Een ‘Congolees’ vertelde ons dat zijn kiekenkot eens door mieren werd overrompeld en hij 's morgens in het hok nog enkel bruine, wriemelende massas vond; de mieren hadden de kiekens gedood, er zich met duizenden aan vastgeklampt en ze totaal uitgezogen.
De beet dezer insecten is zeer pijnlijk en men moet ze letterlijk uit het vleesch rukken, want zij laten niet los. Men kan zich het aangenaam gevoel voorstellen dat men ondervindt, wanneer men in een nestje van deze dieren terecht komt....
Lang sloegen wij de beweging der mieren gade, sloten hier de opening van eenen tunnel, legden daar eene andere hinderpaal in den weg, om te zien wat er zou gebeuren. Dan werd het een drukte van belang. Men liep bijeen, sloeg raad, zocht en werkte, tot de weg hersteld was en de gelederen verder konden reizen.
Meer dan een uur bleven wij dezen merkwaardigen trek nazien, maar toen er te tien ure nog geene stoomboot te hooren of te zien was, dachten wij dat onze gezellen ons vergeten hadden en wij ondernamen eene wandeling naar het uiteinde der factorij, in de richting van N'Dolo, om den reus- | |
| |
achtigen baobab te gaan zien, die aldaar nabij den weg der karavanen, omringd door negerhutten, zijne machtige kruin in de lucht steekt.
Deze boom is een waar monster; aan zijnen voet heeft hij een omtrek van meer dan 32 meters en elke zijner takken, die recht uit den stam opschieten, heeft de dikte van een zwaren boom, zoodat men zeggen zou dat deze reus uit een tiental groote boomen is samengesteld.
Overal in den omtrek bemerkt men baobabs, die op zichzelven echte reuzen zijn, maar bij dezen reus vergeleken, zijn het slechts gewone boomen.
De negers, die deze plaats bewonen, zijn zeer primitief gehuisvest. Hunne ellendige hutten staan overal tusschen het lange gras verspreid en zijn zoo klein, dat men zich afvraagt hoe de heele familie er een onderkomen in vindt. De mannen zaten vóór de hut hunne pijp te rooken, terwijl de vrouwen met het huiswerk bezig waren, en de kinderen in het zand speelden.
Terwijl wij in dit eigenaardig, echt Afrikaansch hoekje rondslenterden, en met belangstelling den neger thuis gadesloegen, klonk eensklaps een lang gerekt, dof gefluit in de verte. De stoomboot! Wij waren hier ruim twintig minuten gaans van de aanlegplaats verwijderd, zoodat wij er spoed moesten bijzetten om niet te laat te komen, te meer, daar de kortste weg door dien doolhof van voetpaden in het struikgewas niet gemakkelijk te herkennen viel.
Wij kwamen nog juist intijds. Het was elf ure toen wij ons inscheepten en de trek der mieren duurde nog altijd voort.
Wij vernamen nu spoedig de oorzaak der lange vertraging, die de boot te Leopoldville had ondergaan. Ingevolge het zakken des waters was Le Bra-
| |
| |
bant 's nachts op het zand geraakt en slechts na twee uren werkens had men de boot, met medehulp van een paar honderd negers, vlot gekregen. Het moet, naar de verhalen van degenen die het bijwoonden, een spektakel van belang geweest zijn, al die zwarten in 't water te zien spartelen, om de boot los te krijgen. Ten slotte riep men de hulp in der soldaten, en dan gelukte het.
Le Brabant is een splinternieuwe boot van den Congostaat, bestemd om dienst te doen op den Opper-Congo, zoo voor het vervoer van reizigers als van koopwaren. Er is voor gemak en gerieflijkheid aan boord gezorgd. Het schip is gebouwd naar het model van de groote stoombooten op de Amerikaansche rivieren, met twee open verdiepingen, die in niets het vrije uitzicht van den reiziger beletten, en tevens met platten bodem, om zooveel mogelijk over de ondiepten te kunnen heenglijden. Er is plaats voor zestig passagiers en een honderdtal negers; alhoewel 150 ton metende, heeft de boot slechts een diepgang van zeventig centimeters.
Wij vertrokken onmiddellijk naar Brazzaville. Wegens de lange vertraging echter bleef er van onzen tocht op de Stanley-Pool niet veel over, want de tijd ontbrak, aangezien nog denzelfden avond de officieele inhuldiging van den spoorweg te Leopoldville moest plaats hebben, en wij vóór dien tijd nog naar Kinshasa moesten terugkeer en.
Heel veel zou deze tocht denkelijk niet hebben opgeleverd, want het weer bleef den heelen dag nevelachtig en koud en 's morgens en 's avonds viel de kassim - een zeer fijne regen, die niet lang aanhoudt en gewoonlijk valt bij nevelachtige dagen tijdens het koude seizoen. Het is eerder eene soort van dauw dan een echte regen.
| |
| |
De oevers van de uitgestrekte watervlakte doemden schemerachtig op in de verte, maar waren niet goed te onderscheiden; overal evenwel was de plantengroei weelderig. Hier en daar stak uit het water eene zandbank op, waar men nu en dan krokodillen meende te ontwaren, want alhoewel de Congostroom van deze ondieren wemelt, hadden wij tot hiertoe op onzen weg geen enkele aangetroffen. Het gerucht dat de stoombooten maken doet ze gewoonlijk snel in het water verdwijnen. Onze nieuwsgierigheid werd hier nog niet voldaan, want wij hebben in de Pool evenmin een dier monsters gezien als in den stroom, 't geen een onzer geestigste reisgezellen deed opmerken, dat voor ons bezoek al de wilde dieren opgesloten waren.
Wij landden rond den middag te Brazzaville, waar men ons natuurlijk reeds sedert lang wachtte. Wij werden er ontvangen door den heer de Lamothe, algemeen commissaris van Fransch-Congo, die ons reeds te Libreville ontving en van daar met ons de reis meedeed. Eene compagnie soldaten, Senegaleezen, allen prachtige kerels, stonden aan de landingsplaats geschaard en presenteerden de wapens.
Na de eerste begroeting klommen wij de helling op naar de stad. Van daarboven geniet men een prachtig gezicht over Stanley-Pool. Onder de inboorlingen, die wij op den weg ontmoetten, bemerkten wij ook een paar Anammieten, en men legde ons uit dat het veroordeelden waren, naar Congo gebannen om hunne misdaden te boeten.
Brazzaville is eigenlijk een groot militair kamp, omringd door de woningen der blanke officieren en eene succursaal van de Hollandsche factorij van Kinshasa. Op een groot plein, nabij den oever van de Pool, was eene tent opgericht in Fransche kleu- | |
| |
ren en daar had de officieele ontvangst plaats, nadat de zwarte soldaten op het plein voor de tent eenige oefeningen hadden uitgevoerd.
De Franschen hebben voor stelsel aangenomen in hunne kolonieën zooveel mogelijk vreemde soldaten te gebruiken, ten einde, zooals een der officieren ons uitlegde, het gevaar van oproer tot een minimum te herleiden. De inboorlingen maken namelijk zelden gemeene zaak met de soldaten, indien deze niet tot hunnen stam behooren; van den anderen kant zullen de soldaten zich evenmin bij de inboorlingen aansluiten, wanneer deze jegens de blanken iets kwaads in hun schild voeren. Er bestaat dus een tegenwicht, dat èn de troepen èn de inboorlingen in bedwang houdt.
Alhoewel slechts door de breedte van den Congostroom van den Onafhankelijken Staat gescheiden, verschilt Brazzaville toch oneindig veel van den Congostaat, wat betreft de ontwikkeling der kolonie en de werkzaamheid op elk gebied. Hier bestaat, buiten de openbare macht, nog niets. Het land is door de Franschen bezet, en dat is alles. De handelshuizen, die er gevestigd zijn, behooren aan Belgen of Hollanders. Terwijl de haven wan Leopoldville door talrijke stoombooten bezocht wordt en de Onafhankelijke Staat een uitgebreiden en regelmatigen vaartdienst heeft ingericht, heeft men te Brazzaville slechts één enkele stoomboot en die behoort dan nog aan de missie van Mgr Augouard, den bisschop van Fransch Congo.
Mgr Augouard alleen - altijd buiten de openbare macht - heeft eene bewonderenswaardige werkzaamheid aan den dag gelegd. De gebouwen zijner missie, wat verder op eene hoogte gelegen, zijn, naar men ons verzekert, want wij hadden den tijd niet er heen te gaan, allermerkwaardigst, ruim en goed inge- | |
| |
richt. Meer dan 300 kinderen ontvangen er onderwijs.
Ons bezoek aan Brazzaville deed nogmaals onze bewondering voor het werk der Belgen in Congo stijgen, bewondering die onvermengd gedeeld werd door al de vreemdelingen, ook de Franschen, die ons op deze merkwaardige reis vergezelden, en natuurlijk niet nalieten vergelijkingen te maken, die geheel en al ten voordeele van onze landgenooten uitvielen.
Onder de groote tent werd door onze vriendelijke gastheeren een lunch opgediend, waarbij de voornaamste schotel bestond uit een olifantssnuit, die, goed toebereid, eene lekkere spijs uitmaakt.
Er werden natuurlijk, volgens Europeesche gewoonte, heildronken ingesteld: aan generaal Daelman, vertegenwoordiger des Konings, aan kolonel Thys, die zooveel menschenlevens heeft gered door het afschaffen van den weg der karavanen, en aan de bevallige dames, die den moed hadden in het verre Afrika door te dringen.
Toen wij van onze Fransche gastheeren afscheid namen en terug naar den oever der rivier daalden, verscheen eensklaps eene talrijke groep met lansen gewapende wilden, die schreeuwend vooruit kwamen en ons naar de stoomboot volgden. Het waren Batekes, bewoners van een naburig dorp, aangeleid door hun opperhoofd, een ouden neger met beschilderd gelaat en witte kringen rond zijne oogen, die hem een vreeselijk opzicht gaven.
De Batekes bewonen de beide oevers van den Congo, rond Stanley-Pool, alhoewel zij eigenlijk op den rechter oever thuis hooren. Het zijn sterke, welgevormde kerels, die zich echter door het beschilderen van hun lichaam een woest uiterlijke geven. Zij zijn listig en boosaardig van karakter. Hunne stem is scherp en hortend en hunne kleur is mer- | |
| |
kelijk donkerder dan die der andere stammen.
Zeer merkwaardig is de haartooi bij dezen stam. Zij vlechten hunne haren in kleine strengen, met welke zij allerlei figuren op hun hoofd maken; andere vlechten ze in eenen staart, draaien ze ineen boven op het hoofd, als eene soort hanekam, of maken er vier chignons van.
De Batekes zijn menscheneters, zoowel die van den linker oever als die in Fransch Congo, maar naar het schijnt eten zij enkel hunne vijanden op, die in het gevecht gedood zijn; zelden slachtofferen zij gevangenen. 't Is misschien daarom dat zij voor eene kleinigheid den oorlog verklaren, want zij vinden het menschenvleesch buitengewoon sappig, zegt de Fransche reiziger Guiral. Zij laten de lijken der verslagenen nooit op het slagveld achter; het woord vijand is in hunne taal gelijkbeteekenend met ‘wild.’
Toen de vertegenwoordigers van dit barbaarsche ras, er waren er meer dan tweehonderd, den oever hadden bereikt, richtten de slaven in der haast eene soort van troon op met luipaardvellen, waarop het opperhoofd zich statig neerzette, terwijl de overigen zich huilend en dansend rond hem schaarden.
Een sterke kerel trad vooruit, gekleed met een rokje van pluimen en op het hoofd insgelijks een reusachtigen pluimbos. Op zijn naakt lijf en aan zijnen gordel hingen alle soort van voorwerpen, amuletten, gri-gri, zakjes met tooverkruiden en vergif, enz. enz. De onvermijdelijke tamtam liet zijn zonderling gerytmeerd geluid hooren; de kerel begon te dansen en zijn lijf in onmogelijke bochten te wringen, terwijl de overige Batekes in koor brulden, en het opperhoofd met een woesten blik in zijne wreede oogen toezag.
De danser was de toovenaar of ‘féticheur’ van
| |
| |
den stam en God weet welke tooverspreuken en bezweringen hij uitsprak over de ‘moendeles,’ die hier zoo talrijk vereenigd waren.
Het schouwspel van die bende kanibalen op de hellingen van Brazzaville, huilend en dansend rond hun opperhoofd, voerde ons terug tot den tijd, toen Stanley voor de eerste maal den reuzenstroom afzakte en meer dan eens met dergelijke barbaarsche horden te worstelen had. Er is sedert dien oneindig veel veranderd, en zelfs deze inboorlingen, hoe wild ook, zijn nu aan de blanken onderworpen en zullen weldra, hopen wij, onder den invloed der beschaving zachtere zeden aannemen.
Het sein tot het vertrek werd gegeven. De photografen aan boord haastten zich om eenige platen te nemen van deze wilde groep, en le Brabant vertrok. Aan boord bevonden zich ook vele zwarten, namelijk Bangalas, en dat zijn gezworen vijanden van de Batekes. Een van hen, die reeds lang met leede oogen had gezien hoe elks aandacht op de Batekes gevestigd was, zegde met eene uitdrukking van verachting: Och! nu maken zij veel drukte, maar men late eens honderd Bangalas op hen los en ge zult er wat van zien!
Ja, ik geloof voorwaar dat die mannen werkelijk in staat waren elkander te verslinden.
Een der blanken van Leopoldville vertelde ons het volgende omtrent de groep Batekes, die wij op het oogenblik zelf de hellingen van Brazzaville terug zagen opklimmen:
Vroeger woonden zij te Leopoldville, waar zij om zoo te zeggen op kosten van den Staat leefden, die hun toelagen had gegeven voor hunne eerste inrichting, in afwachting dat zij het land zouden bebouwen. De Batekes zijn echter onverbeterlijke luiaards,
| |
| |
maar slim in den handel. Zij aten alles op en werkten niet. Toen de tijd gekomen was, dat er niet langer te luierikken viel, vroegen zij eenvoudig om naar Fransch Congo gebracht te worden, waar zij hoopten te kunnen blijven leven zonder iets te doen. Men voldeed aan hun verlangen, blijde van die parasieten ontslagen te zijn. Zij hadden echter zonder den waard gerekend, want de Fransche overheden verplichtten hen ook te werken, zoodat zij nu gaarne naar Leopoldville zouden terugkeeren, om daar nogmaals de vrijgevigheid van den Staat te beproeven. Men wil er evenwel niets meer van hooren en aldus zijn zij verplicht te Brazzaville te blijven.
Na ons te Kinshasa te hebben aan land gezet, vervolgde Le Brabant de reis naar Leopoldville.
Aan het ontbijt op de factorij had men nogmaals voor een eigenaardig inlandsch gerecht gezorgd, namelijk kool van palmboomen. Deze kool is eene ware lekkernij, en heeft een fijnen amandelsmaak. Ze uitsnijden kost evenwel het leven aan den palmboom. Om ons dit zeldzaam gerecht te laten proeven, had men drie boomen opgeofferd.
Men schonk ons ook de Malafoe of palmwijn, die zeer verfrisschend en aangenaam is om drinken. Deze wijn is witachtig van kleur, gesuikerd en heeft evenals de kool een fijnen amandelsmaak. Men moet de Malafoe versch drinken, want hij wordt spoedig zuur. Om ons te laten zien hoe deze wijn wordt verkregen, was 's morgens een inboorling in een elaïspalmboom geklommen, had eene diepe insnijding gemaakt tusschen twee bladeren en er eene kalebas aan bevestigd, waarin de boom zijn sap laat loopen. 't Was dit sap dat wij 's namiddags te drinken kregen, en dat door de
| |
| |
inboorlingen Malafoe ma n'samba genoemd wordt, in tegenstelling van den Malafoe ma n'tombe, zooals zij den wijn noemen, die voortkomt van een andere soort palmboom, de raphia.
Op 't einde van het ontbijt dankte kolonel Thys in eene gemoedelijke, fijngevoelde en prachtig gezegde rede onze gastvrouw, de bevallige Mevr. Thiery, voor hare vriendelijke gastvrijheid.
Wij vertrokken te 4 ure met een bijzonderen trein naar Leopoldville, waar wij rond half vijf aankwamen. Er bleef ons dus vóór den avond nog slechts anderhalf uur over om stad en omtrek te gaan bezichtigen. Het was een minimum, maar een minimum, goed gebruikt, is voldoende, zegde Philias Fogg.
Wij begaven ons dus onmiddellijk naar de stad, langs goed aangelegde, maar buitengewoon zandige wegen, die den gang zeer vermoeiend maken. Wij doortrokken eerst de wijk der werklieden, die vrijaf hadden ter gelegenheid der inhuldiging, en zich thans vermaakten met dansen en zingen.
Leopoldville werd, zooals men weet, gesticht door Stanley en sedertdien aanhoudend uitgebreid en verfraaid, zoodat het nu ontegensprekelijk een der schoonste staties van Congo is. Hier is het centrum der militaire macht, gelijk te Matadi de handel en te Boma het bestuur hunne hoofdzetels hebben. In dit opzicht kan de ligging goed zijn, maar als grond en haven op de Pool, zal zij zeker niet opleveren wat men er misschien van verwacht heeft.
Als grond is Leopoldville niet erg geschikt voor de kultuur, wegens de dikke laag zand, die den heuvel bedekt, waarop de stad is gebouwd; als haven
| |
| |
is zij te dicht bij den eersten waterval gelegen, zoodat de booten die van Opper-Congo komen, niet veilig genoeg kunnen aanleggen.
Zoodra men de voornaamste straat van Leopoldville heeft bereikt, staat men onmiddellijk getroffen door het groot aantal steenen gebouwen, omringd door sierlijke plantingen, die de stad een lachend en tevens solied uitzicht geven. Schaduwrijke lanen van palm- en banaanboomen, sierlijke parken, wegen met ananas afgezet, missies, factorijen, een uitgestrekt kamp waar op regelmatige afstanden woningen zijn gebouwd voor de soldaten en hunne vrouwen, dit alles, rein en goed onderhouden, maakt op den reiziger een verrassenden indruk en wekt zijne onverdeelde bewondering op voor de geestkracht en den taaien wil der Belgen, die op weinige jaren hier in 't hartje van Afrika dergelijke uitslagen wisten te bereiken.
Wij klimmen langs het militaire kamp naar den Leopoldsberg, waar een houten paviljoen is opgericht. Een reusachtig, heerlijk landschap ontrolt zich hier voor onze blikken.
Aan den voet van den berg het bevallige Leopoldville, wier blanke gebouwen schitteren tusschen het sombere groen der tropische gewassen. Daarnaast de Congostroom, die in volle majesteit Stanley-Pool verlaat, vóór Leopoldville eene breede baai vormt en even voorbij de stad zijne machtige watermassa in eene reeks watervallen loeiend en schuimend, tusschen scherpopstekende rotspunten, in de diepte stort.
Achter ons, zuidwaarts, ontrolt zich de eindelooze Savanna in door de zon verbrande grasvelden, tot aan de golvende lijn der bergen, die langs alle kanten dit heerlijk panorama insluiten. Een grootsch en indrukwekkend tafereel!
| |
| |
Wij daalden langs een anderen weg den berg af en kwamen terecht in eene groote laan van citroen-boomen, Avenue du camp militaire genaamd - want al de straten zijn reeds van namen voorzien - langs waar eertijds den weg der karavanen liep.
Hier stonden wij voor een gesloten hek, versierd met twee Congoleesche vlaggen. Achter deze afsluiting, tusschen het groen der bloeiende gewassen, verrijzen een aantal kruisen, de laatste rustplaats aanwijzend van de blanken, gestorven verre van bloedverwanten en vrienden, meer dan tweeduizend uren van het vaderland verwijderd....
Wij stonden een oogenblik stil en brachten een eerbiedigen groet aan hen, die hier ter eeuwige rust zijn neergelegd. Zij zijn gestorven bij het vervullen eener edele taak: het openen dezer barbaarsche streken voor de christene beschaving. De grond, waar zij rusten, zal ongetwijfeld in latere tijden voor den Afrikaan heilig zijn, wanneer hij eenmaal zal begrijpen voor welk grootsch verlossingswerk deze nederige helden hun leven hebben opgeofferd.
Wij bezochten het oudste gedeelte van Leopoldville, boven op den heuvel gelegen, daalden langs een breeden houten trap, tusschen sierlijke bamboestruiken naar beneden en bevonden ons weldra aan de haven, waar een drietal stoombooten voor anker lagen. Er was stellig nog veel merkwaardigs te zien, maar de dag spoedde ten einde en het uur naderde, waarop de officieele plechtigheid der opening van den spoorweg der watervallen zou plaats hebben. Wij keerden daarom naar het centrum der stad terug, naar de ‘mess’ der officieren en staatsambtenaars, een sierlijk gebouw, met groote veranda, dat voor het feest was aangewezen.
|
|