| |
| |
| |
| |
III.
Porto-Santo. - Madera.
Merkwaardige Sledevaart. - Terug aan boord. - Teneriffe. - Atlantis. - Een drama in zee. - Het Zuiderkruis.
Vrijdag 17 Juni.
Toen wij dezen morgend het dek betraden was het weer nog steeds overtrokken, maar het wordt langzamerhand warmer. De oceaan is altijd even kalm. Ons schip glijdt zachtjes over de lange, blauwe golven, die schuimend aan den voorsteven opspatten.
Rond half negen zien wij land in zuidwestelijke richting, in den vorm van bergtoppen, die aan den horizont verrijzen. 't Is het eiland Porto-Santo, met de stad van dien naam, die 1300 inwoners telt.
Porto-Santo bestaat uit eene groep bergtoppen, die steil uit de zee oprijzen, en omringd zijn door scherpe rotspunten, welke de landing op het eiland gevaarlijk en moeilijk maken. Alleen rond de stad, die wij van op de Albertville kunnen waarnemen, schijnt zich eene tamelijk uitgebreide, groenende vlakte uit te strekken.
De bergtoppen, die hier allerwege hunne kruinen uit de blauwe golven verheffen, zijn, indien de legende geloof verdient, de hoogste spitsen der bergke- | |
| |
tens, die hunne besneeuwde toppen hoog boven de wolken verhieven, toen het legendarische Atlantis zich uitstrekte tusschen Spanje, Gibraltar, Afrika en Amerika; maar hierover later.
Nauwelijks is Porto-Santo uit het gezicht verdwenen, of een ander bergland verrijst aan den gezichteinder. 't Is het eiland Madera, een der ‘gelukzalige eilanden’ van St-Brandaan.
Naarmate wij naderen vertoonen zich de bergen hooger en indrukwekkender, een woeste chaos van wild door elkander geworpen, reusachtige rotsen.
Maar spoedig verandert het tooneel. De hellingen der bergen zijn bedekt met weelderig groen. De zachte bries, die in 't voorbijgaan den heerlijken bloementooi van het eiland streelend kuste, brengt ons op hare vleugelen de zoete geuren mee, welke de lucht in die gezegende oorden bezwangeren.
En zie, daar vertoont zich de lachende baai van Funchal. Een heerlijk panorama ontrolt zich tusschen de bergen. Van den oever der blauwe zee, onder den hellen zonnegloed, met schitterend licht doortinteld, verheft zich de stad tegen de zacht glooiende hellingen, die zich in een regelmatigen halven cirkel aaneensluiten. Overal verrijzen woningen, villas, kerken, omgeven door frisch groen, trotsche palmen, breedgebladerde bananen, benevens een kwistige overvloed van bloemen.
Neen, 't verwondert ons niet dat de Grieksche dichters deze eilanden als het verblijf der gelukzaligen beschouwden, want zij verrijzen in liefelijke pracht boven de spelende golven, terwijl de zefieren ze liefkozen met hunnen zachten adem.
Nauwelijks had de Albertville in de baai van Funchal het anker geworpen, of zij was omringd door
| |
| |
eene heele vloot bootjes, bemand met jonge knapen, welke met woord en gebaar de reizigers uitnoodigden geldstukjes in zee te werpen, waar zij dan achterna springen en die zij met ongelooflijke behendigheid weten op te visschen.
Het waren de jonge duikelaars van Madera, door zoovele reizigers reeds beschreven. Het schouwspel is wezenlijk aardig en die kleine guiten zwemmen als visschen. Soms springen er twee, drie te gelijk achter hetzelfde geldstuk en dan gebeurt het wel dat zij beneden in 't water elkander bij de haren grijpen en een geregeld gevecht leveren, wat men zeer gemakkelijk kan gadeslaan, daar het water hier doorschijnend is als kristal.
Zoodra zij boven zijn wippen zij weer in hunne boot en beginnen opnieuw in alle mogelijke talen geldstukjes te bedelen. Achter koperstukken duikelen zij niet, omdat zij deze, naar 't schijnt, in 't water niet zien kunnen, maar al onze Belgische nikkels van 5 en 10 centiemen hebben zij opgevischt!
De eerste vloot bootjes was spoedig gevolgd door eene tweede, met verkoopers van allerlei waren: vruchten, borduurwerk, photografies, juweelen, wissen zetels, tafels, enz. Met ongelooflijke behendigheid klauteren die mannen tegen de wanden van het schip op langs eenen stok, die van in de boot aan de verschansing wordt vastgemaakt, en zoo indringend zijn zij, dat men soms verplicht is ze kortweg in zee te werpen. Dit gebeurde namelijk tijdens wij te Funchal aan land waren.
En zie, daar is de derde vloot bootjes, thans bemand met zeelien, die de passagiers van de Albertville zullen aan land brengen. Dit geschiedt in de beste voorwaarden, mits twee shillings per persoon, heen en terug. Tusschen shillings en franks
| |
| |
schijnt men echter niet veel verschil te maken.
Wij waren met acht passagiers in ééne boot, zoodat onze roeiers voor de twee tochtjes, aan shillings, franks en reis te zamen 17.50 fr. kregen. Zij waren dan ook tevreden, 't geen voor de passagiers het best is, want, wanneer men zou pogen ze met minder tevreden te stellen, dan maken zij spoedig rechtsomkeer en weigeren u aan boord te brengen.
Alvorens het verhaal van ons bezoek aan het eiland voort te zetten, eenige bijzonderheden over Madera en zijne bewoners.
Deze westafrikaansch-portugeesche bezitting ontleent ongetwijfeld haren naam aan de dichte bosschen, waarmee zij vroeger overdekt was. (Madeira wil zeggen hout).
Het eiland ligt 700 kilometers ten westen van de Marokkaansche kust en op 450 kilometers van Las Palmas en Teneriffe. Het heeft eene oppervlakte van omtrent 120.000 hectaren en telt nagenoeg 150.000 inwoners. Gezien de hoogte zijner bergen, is het bij helder weer zichtbaar van op Porto-Santo.
De ontdekking van Madera dagteekent van 1418 of 1419, alhoewel er weinig twijfel bestaat of de eilanden zijn veel vroeger bezocht door de Genueezen en waarschijnlijk ook door de Vlamingen, maar zij werden steeds onder verschillende namen aangeduid.
Het waren de Portugeezen Gonçalvez Zarco en Tristan Vaz Texeira, die tijdens een tempeest op het eiland Porto-Santo geworpen, later naar Portugal terugkeerden, en van den koning de zending kregen de ontdekte landen te koloniseeren. Van op Porto-Santo bemerkten zij eene vlek aan den horizon, en gingen deze onderzoeken. Zij vonden het eiland
| |
| |
Madera, op 32°-37 tot 32°-52 noorderbreedte en 16°-39 tot 16°-17 westerlengte.
Het eiland is van vulkanischen oorsprong, inaar sedert lang bemerkt men er geen de minste vulkanische werking meer. Alleen in de baai van Funchal schijnt de grond nog gerezen te zijn, maar dit gebeurde zonder stoornissen te veroorzaken.
De zee rond Madera is over het algemeen zeer diep, gemiddeld 4000 meters en op vele plaatsen zelfs 5000 meters.
Toen de eerste kolonisten den grooten amphitheater van Funchal kozen om er de stad te bouwen, staken zij de boomen en struiken in brand. Het vuur nam echter eene zoo geweldige uitbreiding, dat zij zelf verplicht waren in 't water te vluchten, waar zij twee dagen en twee nachten moesten blijven, zonder voedsel, aleer voet aan wal te kunnen zetten.
De brand hield nog jarenlang aan, zich van berg tot berg verspreidend en alle gewassen vernielend. Toen hij eindelijk ophield en de boomen en planten weer ontkiemden, waren vele planten, die er vroeger welig tierden, verdwenen. Tegenwoordig vindt men er alle gewassen vereenigd, die niet uitsluitelijk in de poollanden of in de tropen thuis hooren.
Een der van vroeger overgebleven boomen, de drakenboom, verdwijnt langzamerhand van het eiland, ook van Teneriffe.
Het klimaat van Madera is zacht en zeer aangenaam; het is aan weinig verandering onderhevig, want van de koudste tot de warmste dagen is er slechts een verschil van 7 graden. Januari en Februari zijn de koudste en regenachtigste maanden.
De bewoners van Madera zijn, evenals die van het moederland Portugal, van zeer gemengd ras, waarin het Portugeesche overheerscht. Men spreekt er Por- | |
| |
tugeesch en ook in 't algemeen een weinig Engelsch, want talrijk zijn de Engelschen, die er den winter komen doorbrengen. De inboorling is over 't algemeen zacht en vroolijk van karakter. De ergste plaag van het eiland is armoede, en de uitwijking is groot. De mannen wijken echter meer uit dan de vrouwen, zoodat er op het eiland duizende vrouwen meer zijn dan mannen.
Deze laatsten zijn in 't algemeen kloeke, goed ontwikkelde kerels, die uren lang zware vrachten den berg op dragen of naast paard, muilezel of slede voortdraven, zonder zich schijnbaar te veel te vermoeien.
Zooals men weet is de voornaamste productie van Madera, de wijn, Malvezij of Madera (sec.) In 1820 bereikte de opbrengst 120,000 hectol. ter waarde van 12 millioen frank. Er zijn evenwel ziekten aan de wijngaarden gekomen, die het eiland nagenoeg ruïneerden. Thans is de opbrengst veel verminderd. De wijngaarden liggen vooral in den omtrek van Funchal, dat geheel naar 't zuiden open en door de hooge bergtoppen voor de noorderwinden beschut is.
Het onderwijs laat op het eiland nog veel te wenschen. Te Funchal zijn goede scholen, die druk bezocht worden, maar in 't algemeen zijn de helft der bewoners ongeletterd. De hoofdstad telt 35,000 inwoners, is de zetel van eenen bisschop en de eenige plaats op het eiland waar groote schepen kunnen aanleggen, alhoewel zij bij slecht weer in de baai in 't geheel niet veilig zijn.
Sedert eenige maanden is de bedrijvigheid in de haven van Funchal merkelijk toegenomen, uit oorzaak van den spaansch-amerikaanschen oorlog, want de schepen, die vroeger te Las Palmas aanlegden, ko- | |
| |
men nu naar Funchal. Die toeneming zal evenwel slechts tijdelijk zijn.
Het was rond twee ure toen wij in Madera's verrukkelijke hoofstad voet aan wal zetten. Ongelukkiglijk was er alles gesloten, want het was de feestdag van het H. Hart van Jezus, en die wordt hier als zondag gevierd. Wij deden daarom eene korte wandeling door de stad, wier zijstraten, op weinige uitzonderingen na, zeer smal zijn gelijk in alle Spaansche en Portugeesche steden, waarvan zij ook geheel en al het karakter hebben.
Midden door de stad loopt eene rivier, die nu in zooverre was uitgedroogd, dat de huismoeders eenvoudig haar linnengoed op den bodem van het stroompje hadden te drogen gelegd.
De tijd liet ons niet toe meer dan één uitstapje te doen, want wij moesten te zes ure weer aan boord zijn, en, 't zij tot aller eer gezegd, er heerscht tucht aan boord, in zooverre dat kolonel Thys ons dezer dagen zegde, dat wij allen verdienden soldaat te zijn!
Geleid door den Belgischen Consul, ridder de Bianchi, en leden van het consulaat, die in eene met de Belgische kleuren bevlagde boot aan boord van de Albertville waren gekomen om ons af te halen, richtten wij onze schreden naar den Bel Monte waarboven, op eene hoogte van 600 meters, een heiligdom verrijst, waaraan de volgende legende is verbonden: Madera leed veel van droogte; sedert weken had het niet meer geregend; alles verloor zijne frischheid, en de bewoners van het eiland zagen met de grootste bezorgdheid de toekomst te gemoet.
Eensklaps verscheen de H. Maagd op den Bel-Monte; de inwoners wierpen zich op de knieën en baden om verlossing. De H. Maagd werd zeer bewo- | |
| |
gen, en stortte een vloed van tranen. Op 't zeilde oogenblik borrelde boven op den berg eene bron op, die nooit meer uitdroogde en steeds een aangenaam en frisch water opleverde.
Het water der bron daalt langs de helling van den berg naar beneden en levert de inwoners van Funchal drinkwater en water voor hunne hoven.
Wij bestegen den berg langs den sedert zes jaren aangelegden tandijzerenweg, van waar men gedurig de prachtigste uitzichten geniet.
De woningen, langs de helling van den berg gezaaid, zijn omringd door bananen, wijngaarden, mimosas, vijgenboomen, sycomoren, laurieren, enz., enz. Naarmate men hooger klimt, verandert de plantengroei, zoodat men op den top van den berg eiken en sparren vindt, en sommige gedeelten aan onze Antwerpsche Kempen doen denken.
Er is nog eene andere, veel eigenaardiger manier om den bergtop te bereiken, namelijk in eene slede met ossen bespannen. Er is van beneden tot boven een weg aangelegd van kleine keisteenen, die zeer glijdend is. Langs daar sleepen de ossen de sleden naarboven. Vele passagiers maakten van dit zonderling vervoermiddel gebruik. Om hunne dieren aan te zetten zingen de drijvers op eigenaardige wijze de woorden Alla ila ila la.... en dan volgen de namen der dieren.
Van 't uiteinde des ijzerenwegs heeft men nog eenige meters te klimmen, om den top, 't is te zeggen de kerk, te bereiken. Onderweg gaan wij voorbij de fontein der H. Maagd en drinken van het water, dat voortreffelijk is. De kerk zelve biedt niet veel merkwaardigs aan. Er zijn eenige oude schilderingen zonder groote verdiensten.
Van op het plein vóór de kerk, waar een monumen- | |
| |
tale steenen trap heenleidt, heeft men een overschoon uitzicht over de blauwe zee en de baai van Funchal. Een zachte, aangename wind verfrischt de temperatuur en de geur van duizende bloemen waait u tegen.
Bloemen, ja, die zijn er in overvloed op Madera, vooral tijdens het seizoen, 't is te zeggen in April en Mei. Overal camelias, rozen, mimosas, heliotropen enz., enz. Honderde kleine knapen en meisjes venten bloemen langs de straten, en indien de vreemdeling hardnekkig weigert ze te koopen, gebeurt het wel eens dat zij er hem, met een gebaar van gekwetsten trots, een heelen tuil toewerpen.
De bedelarij schijnt hier eene soort van nationale instelling te zijn, want al wat beenen heeft bedelt. Wij hebben lieve, welgekleede kinderen gezien, die uit burgershuizen kwamen geloopen, en onmiddellijk de hand uitstaken om eene aalmoes te bekomen.
En nu de afdaling. Deze rit is eenig in zijne soort. Men plaatst zich met twee of drie in eene uit wissen gevlochte slede, van roode kussens voorzien. Twee mannen, kloeke en behendige kerels, grijpen de koorden vast en beginnen te trekken. Het is echter voldoende de slede in gang te brengen om ze langs de helling te laten glijden. Daarom plaatsen zij zich achter de slede, de koorden in de hand houdend om het gevaarte te besturen.
Zoolang de helling niet te groot is, loopen zij de slede achterna, maar wanneer zij al te snel naar beneden schiet om ze te volgen, gaan zij er met den eenen voet achter op staan, met den anderen voet nu en dan op den grond duwend om de goede richting te behouden.
En zoo gaat het vooruit in vliegende vaart, met duizelingwekkende snelheid naar beneden, tusschen hofmuren en huizen, die langsheen den smallen weg
| |
| |
gebouwd zijn, terwijl de voerliên, zoodra er iemand in 't zicht komt, schreeuwen: Larga! larga! (Uit den weg!)
Van tijd tot tijd, wanneer de helling minder steil is, werpt een der voerliên behendig eene vod, met vet doortrokken, onder de platen der slede, om het glijden gemakkelijker te maken, en het verschroeien van het hout tegen te gaan, want het glijden van de houten platen der slede over de keisteenen verwekt zulke hitte, dat het hout letterlijk verbrandt, zoodat meer dan eens rook van onder de slede opstijgt.
Half weg - de baan langs waar men afdaalt is omtrent 2 1/2 kilometers lang - hielden wij een oogenblik stil voor eene onaanzienlijke herberg, waar wij evenwel een lekker glas malvezij te drinken kregen. Wij schonken onze voerliên een goeden teug, wat hunnen iever aanwakkerde, zoodat zij wel eens zoo luide larga! larga! schreeuwden en onze vaart nog veel duizelingwekkender dan vroeger werd.
Men beeft als men er aan denkt wat het gevolg zou zijn, moest men eene hinderpaal treffen! De vaart der slede plotseling gestuit, de inzittenden er uitgeworpen en met het hoofd tegen de muren der huizen of hoven geslingerd! brrr!!
Moesten wij evenwel nog ooit naar Madera terugkeeren, wij zouden stellig het tochtje nog eens wagen, want het is, meenen wij, éénig in de wereld, en het verschaft een buitengewoon en eigenaardig genoegen.
Wij kwamen zonder ongevallen beneden en schoven in vliegende vaart Funchal weer binnen. Onze voerliên, Manoël Tescera en zijn helper, dropen van het zweet, niettegenstaande hunne zeer lichte
| |
| |
kleeren, maar toch schenen zij niet erg vermoeid. In zijn beste Engelsch vroeg Manoël of wij tevreden waren over de neerdaling en zijn zwartgebaard gelaat straalde van genoegen toen wij onze hooge ingenomenheid met de vaart uitdrukten, en beloofden hem bij onze vrienden aan te bevelen. Bij deze houden wij onze belofte.
Na eenige herinneringen aan ons verblijf op Madera gekocht te hebben, welke wij op alle mogelijke en onmogelijke wijzen betaalden, begon de terugtocht naar de Albertville.
Van betalen gesproken, in Portugal en Madera houdt men er eene bijzondere, onmogelijke munt op na, de milreis. Een frank is tusschen de 250 en 300 reis, hetgeen tot fantastische rekeningen aanleiding geeft. Men heeft duizende reis in den zak en ten slotte nog niet genoeg om een ordentelijk noenmaal te betalen, want men rekent altijd met reis.
Zoo betaalde ik twee fotografies te Lissabon 1000 reis. Ik gaf 5 fr. van ons geld en kreeg 500 reis terug.
Onze gezant te Lissabon betaalt zijne woning vier millioen reis. Een ambtenaar, die bij ons 10,000 fr. wint, heeft in Portugal of op Madera 3 millioen reis! Dat klinkt hoog en streelt de eigenliefde van den Portugees.
Men heeft bijna geen ander dan papieren geld, waaronder bankbriefkens van 100 reis, 't is te zeggen van omtrent 33 centiemen. De juiste waarde opgeven is moeilijk, daar zij van huis tot huis verschilt, ja, zelfs in een enkel huis is de waarde soms verschillig. Zoo was er een winkelier in Madera, waar wij cigaretten kochten, die ons 300 reis voor een frank deed betalen, maar, wanneer hij moest teruggeven, heel gemoedelijk verklaarde zeil maar 250 reis te geven!
| |
| |
Men aanvaardt evenwel ook Engelsch en Belgisch geld, en men maakt meestal geen verschil tusschen een shilling of een frank, zoodat wij meer dan eens zooveel franken betaalden als men shillings vroeg.
Het werd half zes en wij keerden naar boord terug, met spijt het schoone Madera verlatend, waar wij wel gaarne een paar dagen van het aangename klimaat hadden willen genieten.
Bij het vertrek hadden dezelfde tooneelen plaats als bij de aankomst, maar dan waren wij getuigen van een sterk stuk: Een der jonge duikelaars klom boven op de kapiteinsbrug der Albertville, 't geen, zooals men weet, zeer hoog is.
Van daar stortte hij zich met het hoofd omlaag in de zee, dook onder het schip door, greep een aan de overzijde in zee geworpen stuk geld en kwam er triomfantelijk mee te voorschijn.
Na veel over en weder praten, geroep en geschreeuw van verkoopers en duikelaars, had de Albertville zich van al die lastige gasten ontmaakt, het anker gelicht en het ruime sop gekozen, op weg naar Teneriffe.
Het was juist zeven ure. De zon daalde in het westen en goot haren kleurrijken gloed over het schoone Madera, dat aldus, met gouden tinten overstrooid, zijne palmen en ceders bevallig zwierend in de avondkoelte, eens te meer zijnen naam van eiland der gelukzaligen gestand deed.
Rustig en majestatisch doorsneed de prachtige stoomboot de blauwe golven, terwijl de schaduwen van den nacht langzamerhand de ruimte in hare donkere armen sloten, en den gezichteinder achter sombere sluiers verborgen, zoodat wij met ons lichtend schip als een nietig punt in het duistere on- | |
| |
eindige schenen voort te dwalen. Alleen het gebruisch der golven en de glimmende lichtjes, waarmee de phosphoresceering den donkeren plas overstrooide, bewezen dat wij, niettegenstaande de grenzelooze eenzaamheid, toch door leven en beweging omringd waren.
| |
Zaterdag 18 Juni.
Nadat Madera in den donkeren nacht verdwenen was, vervolgde de Albertville hare reis zonder verdere incidenten, tot wij vandaag, zaterdag, rond half drie namiddag de eerste bergtoppen van Tenerifle aan den horizont zagen verschijnen.
Teneriffe maakt deel van de groep der Canarische eilanden, welke ten getale van zeven: Lanzarote, Fuerteventura, Gran Canaria, Teneriffe, Gomera, Hierro en Palma, niet verre van de kust van Afrika gelegen zijn.
Deze eilanden waren, volgens de Grieksche dichters, de verblijfplaats der helden, die het eeuwig leven genoten, maar men had eigenlijk geen juist begrip van hunne ligging, daar men ze verwarde met al de landen, die buiten de kolommen van Hercules of de engte van Gibraltar gelegen waren. Al zeer vroeg echter werden zij bij hun echten naam genoemd. Plinius namelijk noemt een der eilanden, volgens inlichtingen die hij van zekeren Statius Sebosus gekregen had, Canaria en die naam is later aan de heele groep overgegaan.
De oudste bewoners van deze schoone en vruchtbare eilanden waren de Guanchen, een tak van den Berberstam, waarvan de type op Teneriffe en Gomera het best is bewaard gebleven.
Na eene gelukkige reis naar die eilanden liet Luiz
| |
| |
de la Gerda, een neef van Alfonso X van Castilië, zich op 15 November van het jaar 1344, te Avignon, door Paus Clemens VI tot koning der Canarische eilanden kronen, zonder evenwel ooit bezit te nemen van zijn koninkrijk. Ook Robert van Bracamonte, die de eilanden van Hendrik III van Castilië ten geschenke kreeg, nam er geen bezit van en stond zijne rechten af aan zijnen neef Jan van Bethencourt.
Deze veroverde van 1402 tot 1405 Lanzarote, Fuerteventura, Gomera en Hierro, en ontving deze eilanden van de kroon van Castilië ter leen. Ferdinand de Katholieke kocht ze later van Didaco Herera voor 15,000 dukaten. Gran Canaria, Palma en Teneriffe werden naderhand veroverd.
Spreken wij echter meer in 't bijzonder over Teneriffe, dat wij, alhoewel niet betreden, van uit de zee hebben waargenomen. Het eiland lag eigenlijk niet op onzen weg, maar de Albertville heeft eenen omweg gedaan, ten einde ons het panorama van het eiland te laten aanschouwen.
Bij de nadering komt Teneriffe nog woester voor dan Madera. Reusachtige blokken, langs alle kanten vaneen gescheurd, verheffen hunne scherpe kruinen ten hemel. Vulkanische- en basaltrotsen rijzen dikwijls loodrecht uit de blauwe golven, zoodat het eiland ontoegankelijk schijnt. Sommige rotsen doen aan de grotten van Fingal denken.
Teneriffe, van tehin wit en erfe berg, is gevormd door drie groepen bergen, ontstaan in verschillende tijdperken. Uit de middenste en meest moderne groep rijst de reusachtige piek der Teyde (3716 meters) een vulkaan, die de kolossale rotsmassa van het eiland als een koning beheerscht.
Deze prachtige berg, die zijne kruin verre boven de wolken verheft, is omringd door eenen muur van
| |
| |
andere bergen, die meer dan 55 kilometers lang is en gemiddeld 2000 meters hoog. Sommige punten van deze omgeving bereiken eene hoogte van 2700 meters.
De uitbarstingen van de Teyde, die niet talrijk zijn, omtrent eens in de 100 jaar, moeten vroeger een vreeselijk schouwspel hebben opgeleverd, want de naam, aan den berg gegeven, bewijst zulks: Teyde wil namelijk zeggen Hel.
De piek van Teneriffe is om zoo te zeggen een berg boven op de andere bergen, zegt Reclus; zijn top steekt 1700 meters uit boven de hem omringende toppen. Naast hem schijnen al de andere bergen van het eiland dwergen en de vereering die de Guanchen of eerste bewoners van het land voor hem hadden, is zeer begrijpelijk.
Wanneer de berg met sneeuw is bedekt en de zon zijnen top schitteren doet, is hij als eene baken voor den zeeman, die hem van zeer verre zien kan. Bij klaar weer heeft men de piek soms gezien van op de kusten van Afrika. De uitbarsting van de Teyde was zichtbaar van op het eiland Mauritius, zoo verzekert men ten minste.
De vulkanen op het eiland zijn nog talrijk en ook de Teyde is nog in werking. Wegens al die vuurbergen heetten de Spanjaarden vroeger Teneriffe Isla del Inferno, eiland der hel. De laatste uitbarsting van de Teyde had plaats langs eene opening, beneden den top onstaan, op eene hoogte van 12.192 voet.
De piek van Teneriffe werd de eerste maal beklommen door twee leden van de Royal Society van Londen, die op aansporing van koning Karel II en den hertog van York aan den Spaanschen gezant daarvoor de toelating vroegen.
De gezant aanzag de beklimmers voor twee zin- | |
| |
neloozen en kwam schaterlachend aan den koning het avontuur vertellen.
De opstijging gelukte echter volkomen, en sedert dien tijd heeft dit voorbeeld vele navolgers gevonden.
Ons schip gleed langzaam voorbij het heerlijk panorama van Teneriffe, dat als een reusachtig tooverdecor uit de blauwe zee oprees. Zie, daar tusschen de plooien der rotsen ligt een dorpke, het is Iqueste. De menschen, die daar wonen, schijnen van alle gemeenschap met de buitenwereld afgesneden, tenzij over zee.
Verder ligt St.-Andres, op welks achtergrond men de opening bemerkt van een reusachtigen cirk van bergen. Van St.-Andres naar Santa-Cruz de Teneriffe, dat wat verder gelegen is, heeft men in de rotsen een kunstmatigen weg aangelegd, die, naar reizigers welke de plaatsen bezochten, verklaren, zeer schoon is, maar niet veel nut oplevert.
Eindelijk ligt Santa-Cruz voor ons, eene stad in den aard van Madera, maar veel minder schilderachtig gelegen. Terwijl Madera tegen de hellingen van den berg opstijgt, ligt Santa-Cruz geheel op een vlakken grond tusschen de zee en de bergen, en levert als panorama niets bijzonders op.
Buiten de stad vertoonen zich talrijke witte punten; bij nader toezicht zien wij duidelijk dat het tenten zijn, ongetwijfeld de lazaretten, waar de zieke en gekwetste soldaten, die van Cuba komen, verzorgd worden. Deze ongelukkigen worden, naar 't schijnt, alle naar Teneriffe overgebracht.
Zooals wel meer gebeurt, had de trotsche Teyde zich met eenen mantel van wolken omhangen, zoodat zij onzichtbaar bleef zoo lang wij in de nabijheid van het eiland waren; later, evenwel, toen wij
| |
| |
het land achter ons hadden, zagen wij de piek in al hare majesteit, badend in het licht der ondergaande zon, ver boven de wolken uitsteken.
't Was een onvergelijkelijk schouwspel. Terwijl de lagere bergen en heel het eiland reeds in de schaduwen van den nacht wegzonken en nog slechts als eene donkere wolk den horizont afsloten, teekende de reusachtige piek zich duidelijk af op den helderen hemel, als een titan, op een wolkentroon gezeten, het eindeloos gebied der deinende zee beheerschend.
| |
Zondag 19 Juni.
O Engel des gerichts, o voer mij heen
Op uwe sterke vleuglen door den nacht,
Ver over 't schuim der golven, naar Atlantis!
Laat mij bij 't lichten uwer vlammengeesels
Aanschouwen 's offers gruwbren ondergang!
Wel arm is de taal eens zwakken menschen.
Zij schildert niet wat hier mijn oog aanschouwt:
Europas moeder, aller landen kleinood,
Atlantis stort van haren koningstroon;
En over haren grafkuil sluit zich dondrend
De wilde vloed van zwarte waterdiepten!
De donkre schoot der aarde zal het aanzien,
Hoe blinde waan 't vermetel hoofd haar zwachtelt!
Ach, mij begeeft de stemme van ontzetting!
Rechtvaard'ge bode der vertoornde Godheid
Verkondig gij met koperen bazuinen
Het vreeslijk godsgericht van 's Heeren toorn!
De zeeën, die wij thans doorvaren, bedekken, volgens de legende, het reusachtige vasteland Atlantis, dat zich vroeger van de zuilen van Hercules tot aan Amerika uitstrekte, en waarvan de Canarische eilanden de laatste overblijfselen zouden zijn.
Wat is er waar in deze legende? Men weet niets met zekerheid. Plato maakt er melding van, maar
| |
| |
hij schrijft het bericht aan Solon toe, die het van de priesters van Saïs had vernomen.
Het was een land, dat toebehoorde aan Atlas, zoon van Neptunus en grooter was dan Lybië en Azië te zamen. Lang leefden de bewoners van Atlantis onder het beheer van tien koningen, die elk volkomen meester waren in hun domein, maar voor de algemeene belangen der natie gemeenschappelijk beraadslaagden. Het was de verwerping dier wijze wetten, die den toorn der goden opwekte, welke Atlantis deden verzinken.
Dit verhaal heeft aanleiding gegeven tot eindelooze onderzoekingen en veronderstellingen. Welk land was dat? Amerika? De kust van Afrika? De Hesperiden of Canarische eilanden? Men weet het niet.
Er zijn nochtans geleerden, die aan het bestaan gelooven van een land, dat bij eene of andere omwenteling in de natuur, in de diepte is weggezonken.
Dat zulks in de historische tijden zou gebeurd zijn is moeilijk aan te nemen, want de stoornis, die onvermijdelijk door dergelijke wijziging van den aardbol zou ontstaan zijn, zou men ook in andere landen bemerkt hebben. Wanneer men de ramp plaatst eenige duizende jaren vóór Plato, dan wordt zij meer waarschijnlijk.
Zooals men wel denken kan heeft deze legende de fantasie der dichters toegelachen. En inderdaad, een reusachtig vasteland, bevolkt door een trotsch geslacht, tien koninkrijken vormend, en dat eensklaps door den grondeloozen oceaan verzwolgen wordt, is juist geen alledaagsch onderwerp.
Er is dan ook veel talent noodig om eene stof van zulke epische verhoudingen naar waarde te bezingen. Spanje, dat vroeger met het verdwenen land verbonden was, heeft op zijnen grond eenen dichter
| |
| |
geteeld, die over het vergaan van Atlantis een heerlijk poëma heeft geschreven, poëma, dat bij ons nog weinig of niet bekend is.
Jacinto Verdaguer, een katholiek priester, gaf in 1876 voor de eerste maal zijn Atlàntida in 't licht, die onmiddellijk de bewondering opwekte van de letterkundige wereld en eene perel kan genoemd worden van de Catalaansche poëzie.
Terwijl wij nu de zeeën bevaren, waarin die mythische landen verzonken zijn, en de Albertville in den helderen zonneschijn de kabbelende golven doorsnijdt, die misschien verwoeste steden, koninklijke paleizen, ja, eene heele beschaving bedekken, zullen wij ons een oogenblik in Verdaguer's werk verdiepen, waar hij den ondergang van Atlantis bezingt.
Luistert:
Ziet gij de zee, die heel ons aard' omkronkelt?
Van de eene pool tot de andere reikt de vloed.
Eens was 't de lustwarand der Hesperiden!
De laatste puinen van haar erfdeel spuwt
De Teyde nog met dof gerommel uit;
Zij waakt bij 't doodenveld als monster spooksel!
Titanen streden hier, daar bloeiden steden,
En maagd en vogel zongen als in wedstrijd
Vol jubel en geluk het lied der liefde....
Thans wonen robben in de marmerhallen,
En algen dekken land en frissche weiden,
Hier lag Hesperiens uitgestrekte rijk.
Wie kent de grenzen van dien wereldreus?
Het vlammend oog der zonne overziet
Met éénen blik, den halven bol der aarde,
Toch meet het niet in eens dit reuzenland.
Met haren gouden schijn verlichtte Phebus
Des westens wijde landen; maar heur hart
Hier heerschte wijsheidsvol de groote Atlas;
De hemelkogel bootst' hij na in jaspis;
Vond de verklaring van verheven raadsels
Die ons het koor der eeuwge sterren melden.
| |
| |
De dichtergeest van Grieklands' eedle zonen
Zag hem als berg, met sterrenkrans omgeven;
Hij droeg, gebogen, gansch het hemelruim
En steunde het met breede reuzenschouders.
In kracht en schoonheid leken hem zijn zonen;
Toch was hun hart misleid, hun wil was zwak,
Als glas verbraken zij den eed der trouwe!
In dollen overmoed verguisden zij
De sterkste tronen; geen rijk eens konings
Was veilig voor hun reuzenvuist.
't Was niet genoeg: hun grenzelooze trots
Verhief zich zondig tegen Godes macht.
Daar gromde in den nacht de stem des donders,
De zee bruischte op en gansch Europa beefde.
Bij 't eerste morgengrauwen rijst het op,
Ontzet tot in het merg van 't doodlijk schokken,
En vindt het zusterland naast zich niet meer.
Nog voelt het in herinnering zijn nabijheid,
En roept met bitter klagen: O! Atlantis,
Waar zijt gij? Heden zoek ik vruchteloos u!
Waar zijt gij? - Slechts de Oceaan geeft antwoord:
‘Atlantis werd verzwolgen door de golven.
Thans stroom ik tusschen deze landen heen,
En wee u, wee u zoo de golven stijgen!
Vernielend liet de Heer zijn vinger dalen,
En plots verzwolg de zee het land des vloeks.
Als reuzenvinger rijst de Teyde omhoog
In 's hemels blauw, en waarschuwt stom, maar dreigend:
‘Atlantis, de verzonkne, troonde hier!’
En rond den mast van 't wrakstuk zijn verstrooid
Eilanden als 't gebeente Jesabels.
En eeuw aan eeuw beschouwt, met stillen schrik,
De stomme puinen van het gruwlijk schouwspel,
En roept ontzet: ‘Zij ging den weg des hoogmoeds!
De reuzin wilde den Olymp bestormen,
Het hoofd zich sieren met de sterrenkrone;
Van West tot Oosten reikten hare armen,
Ze omhelsde eene gansche wereldruimte.
Dan wierpen haar des dondergoden bliksems
Neer van den rotsentroon in 't zwavelmeer,
En kokend schuimden op de vlammentongen.
De reuzin echter brult, en in de diepte
Gedrukt door des Vulkaans te zwaren last,
Verkronkelt zij zich in de vlammengolven.’
Doch, als de storm met zijne machtge vlerken
Beroert des afgronds onbekende diepten,
| |
| |
Dan hoor ik, o Atlantis, uwe stemme
In 't wild geloei der golven dof weerklinken.
Gij roept vaarwel toe aan de Zusterlanden
Nog uit der golven schoot in eeuwig klagen:
Ik was de eerstgeboorne; mijne dochters
Kon ik u noemen. Tusschen de koralen
Sliep nog Europa; eilanden waren ja
Kaukasus nog en Appenijnen. Mijn hoofd
Omkranste dan April met rozen reeds.
En Napels en Iberië stegen dan
Uit 't bed van paarlen op, en Griekenland,
Egypte, Sahara zag ik droomen
In 't diep der ruime zee. De waterbergen
Die mij nu dekken rolden op Siberië,
En vóór mij wies Europa's sterke rug
De reuzenbouw der witbesneeuwde Alpen.
Doch in den nacht verzwolg mij 's afgronds diepte,
Op mijne borst nu dansen de elementen.
De wijze Plato laat aan 's hemels bogen
De sterren mijnen naam verkonden; ach
Mij geeselt voor altijd de wilde zee!
O Engel der vergelding, o leen mij
't Bazuin des laatsten oordeels voor mijn lied,
En laat mij zingen van den schrikbren nacht:
Atlantis zonk, der zeeën dammen braken!...
Thans scheidt de wijde Oceaan de landen.
Ziedaar eenige verzen, die wij uit Verdaguer vertaalden, terwijl het klagen der golven, die de verwoeste landen bedekken, ons in de ooren ruischte, en de Teyde zich in de verte scherp tegen den blauwen hemel afteekende, stom en dreigend.
Dit geeft evenwel slechts een zeer klein gedacht van Verdaguer's arbeid, die den ondergang van het bloeiend Atlantis in de levendigste kleuren afschildert.
Aan boord blijft de beste gezondheid en opgeruimdheid heerschen. Geen enkele valsche toon kwam tot hiertoe de goede kameraadschap tusschen de passagiers verstooren. 's Middags en 's avonds vindt men steeds aan tafel de gewone dischgenooten terug en de gesprekken vlotten steeds levendiger en har- | |
| |
telijker, naarmate men elkander beter leert kennen.
Aan onze tafel, voorgezeten door majoor Gilson, een gentleman en goede kameraad, gaat het soms lustig en luidruchtig toe, somtijds ook zijn wij geheel en al oor, wanneer luitenant Gilson, zoon van den majoor, die zich voor de tweede maal in dienst van den Staat naar Congo begeeft, over zijn verblijf in het Zwarte Land vertelt.
Luitenant Gilson spreekt vloeiend Congoleesch en dat heeft ons op het denkbeeld gebracht ook een en ander van die taal te leeren, ten einde ons desnoods bij onze zwarte broeders te kunnen uit den slag trekken.
Er wordt dan ook al heel wat Congoleesch aan tafel gesproken: Tsin tsin moendélé! (Gezondheid blanke). Kiloenga masanga m'poetoe! (Ik verlang wijn). Mampa moendélé? (Brood blanke?) enz., enz., zoodat, houden wij dit nog 14 dagen vol, wij al een en ander aan den neger zullen kunnen doen begrijpen.
Er wordt nu aan boord ook wat meer gewerkt en gelezen, wat de eerste dagen maar niet vlotten wilde. Wij moeten zooveel mogelijk van onzen tijd gebruik maken eer de groote hitte daar is, want dan zal het moeilijker worden en overspanning onder den evenaar is gevaarlijk.
Tot hiertoe hadden wij nog niet veel van de hitte te lijden. De frissche zeewind tempert de warmte en maakt ze zelfs behaaglijk. Maar binnen een paar dagen zullen wij te Dakar zijn en daar zal het stoven. Wij geraken er evenwel langzaam aan gewend.
Het weer blijft altijd even prachtig. De oceaan gelijkt een schitterend meer, wiens oppervlakte licht gerimpeld wordt door de streelende bries.
| |
| |
Te 9 ure dezen morgend werd in het damessalon weer de hoogmis gecelebreerd, en zij werd even talrijk bijgewoond als verleden zondag.
Zoo een schip in vollen oceaan is werkelijk eene kleine wereld op zichzelven, en, wat meer is, ten minste wat de Albertville betreft, bijna eene ideale wereld. Alle bekommernissen des levens hebben wij zooveel mogelijk thuis gelaten. Wij genieten van de frissche zeelucht, van het harmonievol, steeds afwisselend spel van licht en golven, terwijl wij op de vleugelen van den stoom vreemde gewesten te gemoet snellen.
Hier is geen spraak van politiek; niets van alles wat de menschen in de gewone samenleving zoozeer verdeelt, komt hier ter spraak. Er heerscht de beste verstandhouding tusschen al de burgers van den kleinen staat, die Albertville heet. O mocht het lang zoo voortduren!
Rond 5 ure namiddag nam kapitein Blake, een uitstekend zeeman en gentleman van kop tot teen, de zonshoogte en stelde vast dat wij den steenbokskeerkring waren overgevaren en bijgevolg de tropen bereikt hadden.
Kort daarna bemerkten wij aan den oostelijken gezichteinder eene groote stoomboot, die noordwaarts stevende: 't was de eerste sedert Lissabon.
's Avonds werden op het dek drie zeezwaluwen opgenomen. De beestjes waren doodmoe. Het zijn lieve diertjes, wit bruin en zwart met gekromden bek en pootjes als eenden. Men heeft ze den nacht door laten rusten en ze 's morgens de vrijheid teruggegeven.
| |
| |
| |
Maandag 20 Juni.
De zee is eenigszins woeliger, maar toch stevent de Albertville rustig vooruit. Te 10 ure vergaderen de passagiers in het salon, waar kolonel Thys zijne tweede voordracht geeft over den ijzerenweg in Congo.
Rond den middag was het een ware lust zich op het dek te bevinden. Wolken van vliegende visschen verhieven zich uit de zee en zweefden in bevallige zwenkingen over de golven, om dan weer onder te duikelen.
Deze vischsoort (Exocoetus volitans) heeft de gewoonte, wanneer zij door roofvisschen vervolgd wordt, uit het water te springen. Bij middel har er breede vinnen, die zij eigenlijk als valschermen gebruikt, niet als vleugels, weet zij zich tamelijk lang zwevende te houden, om 2 tot 300 meters verder weer in de golven te duikelen.
's Namiddags waren wij getuige van een dramatisch voorval. Over de verschansing geleund, aanschouwden wij de spelende golven, waaruit voortdurend vliegende visschen opstegen, die men dikwijls voor vogelen zou nemen, indien men ze niet uit het water zag opduiken. Eensklaps schieten een vijftigtal visschen uit de diepte en vliegen langs alle kanten weg. Achter hen evenwel duikt een groote visch op, een vliegende visch in zijnen bek houdend. Hij springt met zijnen buit hoog boven het water uit, beschrijft eenen boog van minstens 25 meters en valt terug in de golven.
Helaas! 't is hier, onder de bevolking van den eenzamen oceaan, ook al gesteld gelijk bij de menschen: De grooten verslinden de kleinen!...
De avonden worden onuitsprekelijk aangenaam.
| |
| |
Duizende sterren schitteren aan den hemel. De hitte van den dag is verdwenen en een balsemzachte zeewind streelt ons, terwijl wij op het dek rondwandelen of in onze zetels uitgestrekt liggen.
Dezen avond zien wij voor de eerste maal het Zuiderkruis aan den horizont blinken. Wij zijn op 19°38 Nooderbreedte en 17°41 Westerlengte. De sterren van het kruis schitteren nog maar zwak, zij zijn nog te veel in de nevelen van den gezichteinder verborgen. Toch ontwelt ons de groet: Ave crux, spes unica, wees gegroet o kruis, onze eenige hoop. Gij zijt het, die onze pogingen om de landen te beschaven, boven welke gij zoo geheimzinnig schittert, zegenen moet. Gegroet dus, o Zuiderkruis, nu wij voor de eerste maal in ons leven het geluk hebben u te aanschouwen in dezen heerlijken tropischen nacht.
|
|