Van Antwerpen naar Stanley-Pool
(1899)–Pieter de Mey– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Woensdag 15 Juni.Het ongeduld had dezen morgend de passagiers reeds vroeg uit de veeren gejaagd, want niemand wilde het binnenvaren van de Taag missen, maar, zooals nog al dikwijls het geval is, wij hadden te veel iever aan den dag gelegd. Er was nog geen spoor van de kust te zien. Na een goed half uur heen en weergeloop, evenwel, riep men: land! En inderdaad, aan den horizon verrees een bergtop, weldra een tweede, en spoedig daarop eene onafgebroken reeks heuvelen. De kusten van Portugal zijn hier nog al bergachtig, maar over het algemeen naakt. De steden en dorpen liggen op den oever verspreid, zonder door boschrijke plaatsen omringd te zijn, wier groen de woonplaats der menschen eene zoo bekoorlijke omlijsting bijzet. Voor zooveel wij van op ons schip kunnen zien - want de monding van de Taag is zeer breed - zijn al de flanken der heuvelen bebouwd. De weini- | |
[pagina 34]
| |
ge boomen, die de steden en dorpen omringen, zijn olijfboomen met hun grijsachtig groen. Daar de huizen zich overal tegen de hoogten verheffen, levert de baai van de Taag, van aan de zee tot Lissabon, een zeer eigenaardig en schilderachtig schouwspel op. Wij varen de monding der breede rivier, die van beide zijden door eene groote sterkte bestreken wordt, binnen. De eerste plaats, die wij ontmoeten, is Cascâes, een lief stadje, in de plooien der heuvelen gelegen. Daarna volgt Carcavallos, gekend om zijn voortreffelijken wijn; verder Oeiras, aan de monding van eene kleine rivier, die van de hoogte van Cintra komt. Hier dichtbij staat het fort van Sâo Juliâo. Alvorens Lissabon te bereiken, varen wij nog de voorstad Bellem (Bethleëm) voorbij, die enkel van de hoofdstad is afgescheiden door een klein beekje, waarover eene brug is gelegd in Moorschen stijl. Te Bellem ziet men twee schoone en hoogst belangwekkende monumenten, vooreerst den grooten, zwaren, vierkanten toren van Bellem, in rijkversierden Arabischen stijl, en dan de kerk en het klooster der Hieronimieten. De toren van Bellem werd gebouwd door koning Jan, de ‘volmaakte prins,’ nabij de plaats van waar Vasco de Gama vertrok voor zijne gedenkwaardige reis, die den Portugeezen den weg wees naar Indië. Deze beroemde reis werd, zooals men weet, over 400 jaar volbracht en 't is nu eenige maanden geleden dat dit belangwekkend feit te Lissabon plechtig gevierd werd. Het klooster werd gebouwd door Manoël ‘de gelukkige heer van de verovering der zeevaart en van den handel met Etiophië, Arabië, Perzië en Indië.’ Het is een prachtig gebouw in gothischen | |
[pagina 35]
| |
stijl, 't welk de legendarische tijden van Portugals roem herinnert. En nu volgt de stad van Olissipo, die volgens de legende gesticht werd door Ulysses. Van de oude stad blijft er nagenoeg niets over, want over omtrent 150 jaar, in 1755, is Lissabon verwoest door eene ramp, die bijna zonder weerga is in de geschiedenis der steden. Het was op den eersten November 1755. Het schoone Lisboa spiegelde zijne slanke torens en minaretten behagelijk in den wijden zeeboezem. De bevolking toog ter kerke om hare godsdienstplichten te volbrengen. Eensklaps trilde de bodem, een schrikaanjagend gerommel weerklonk, stuiptrekkend bewoog de aarde zich heen en weer en een schok, die slechts vier tot vijf seconden duurde, was voldoende om bijna de heele stad in puin te leggen. 3850 gebouwen waren met donderend gekraak naar beneden gestort, naar men verzekert 30 tot 40,000 menschen verpletterend. Een razende schrik greep de overlevenden aan, die in dolle vaart naar de zee renden, aangezien in de straten der stad overal dood en vernieling dreigde. Helaas! zij liepen hun verderf te gemoet, want uit de zee verhief zich eene golf van 12 meters hoogte, die op de ongelukkige stad neerstortte en de vluchtelingen, op den oever verzameld, met duizenden meesleepte en in den afgrond verzwolg. En dat was nog niet alles. In het puin ontstond brand, waardoor de duizende huizen, die aan de aardbeving ontsnapt waren, op hunne beurt vernield werden. Alle plagen te gelijk stortten op de ongelukkige stad; het grootste gedeelte harer bewoners verloor het leven bij deze weergalooze ramp. | |
[pagina 36]
| |
Eene enkele wijk, Alhama of Mouraia, het oud verblijf der Mooren, ontsnapte als door een wonder aan de algemeene vernieling. Om te beletten dat alles, wat nog eenige weerde had, door plunderaars werd weggenomen, was de markies de Pombal verplicht te midden van het puin de galg op te richten, met bedreiging de dieven onmiddellijk te zullen opknoopen. Niet alleen Lissabon had van deze aardbeving te lijden: de grond werd geschokt in een omtrek van 3 millioen vierkante kilometers. Porto werd gedeeltelijk in puin gelegd. De muren van Cadix werden omgeworpen en bijna al de groote steden van Marokko ondergingen het lot van de Portugeesche hoofdstad. In vroeger jaren was de stad ook meermaals geteisterd geweest door dergelijke rampen, maar die van 1755 overtrof al de andere. Kerken, paleizen, alles werd omvergeworpen, zoodat van de oude monumenten niets overblijft.
Het was half tien toen de Albertville het anker liet vallen voor Lissabon. Al de passagiers stonden reisvaardig op het dek. Nauwelijks lag de boot vast en was de groote trap neergelaten, of eene kleine stoomboot legde aan en een Portugeesche officier stapte aan boord. Het was de eerste luitenant Luiz Caëtano Pereira, ordonnancieofficier van den minister van zeewezen, welke in naam van het Portugeesche gouvernement de reizigers kwam begroeten, die de inhuldiging van den ijzerenweg in Congo gingen bijwonen. Hij kwam kolonel Thys tevens verzoeken met de Albertville te Cabinda, in Portugeesch-Congo aan te leggen, om den gouverneur dier kolonie aldaar af te halen, aangezien deze gelast was de Portugeesche | |
[pagina 37]
| |
regeering te vertegenwoordigen bij de inhuldiging. Eenige oogenblikken later zetten wij nabij het arsenaal den voet op Portugeeschen bodem. Naar het oordeel van vele reizigers is Lissabon eene der schoonste steden van de wereld. Alhoewel de ligging dier stad inderdaad zeer schoon is, vinden wij dit oordeel toch wel eenigszins overdreven. Op de oevers van de Taag, die vóór de stad eene ware binnenzee vormt, amphitheatersgewijs tegen zeven heuvelen opklimmend, ingesloten door bevallige bergliniën, levert Lissabon, van de zuidelijke heuvels of van op den stroom gezien, een voornaam uitzicht op, maar de heuvelen zijn naakt, geen groen om het oog van het wit-blauw-rood geschemer der huizenzee te laten uitrusten. Beschenen door de blakende zuiderzon, ligt Lissabon aan de oevers der machtige rivier als eene huizenwoestijn zonder oasis, wel bevallig, maar niet te vergelijken met steden als Stockholm, Genua, Marseille, Napels.... Toch zijn de bewoners van Lissabon zeer ingenomen met hunne stad, en een hunner spreekwoorden zegt: Que nao visto Lisboa nao tem visto cosa boa. Wie Lissabon niet gezien heeft bleef van iets schoons verstoken. Het inwendige der stad, over 't algemeen genomen, beantwoordt niet aan hare ligging. Lissabon is vol groote gebouwen, maar alle gelijken aan kazernen. Er zijn weinig of geen monumenten en de kerken leveren onder opzicht van stijl niets bijzonders op. De kerk van Sâo Joâo Baptista alleen maakt hierop uitzondering. Maar deze kerk werd geheel en al te Rome gemaakt, waar zij tijdelijk werd tentoongesteld in St-Pieter en van waar zij in stukken naar Lissabon werd overgevoerd. Het inwendige der kerk is geheel in marmer, porphier, jaspis, cornaline en lapis lazuli. | |
[pagina 38]
| |
Alhoewel arm aan monumenten, levert de stad toch menig schilderachtig hoekske op, waar men dikwijls eigenaardige tooneelen uit het onvervalschte volksleven kan gadeslaan. Men ontmoet er vele vrouwen, in de typieke kleederdracht des lands, met ronde korven op het hoofd, waarin zij waren, vooral visch, te koop bieden. Bruine, zwartgebaarde mannen met wollen mutsen op het hoofd, drijven muilezels of ezels voort. Schoone meisjes, met fonkelende oogen en overvloedig haar, dikwijls met door een licht dons beschaduwde bovenlip, leunen bevallig door openstaande vensters. Straatjongens en bedelaars, in lompen gehuld, zwerven er rond, in een woord, de echte bevolking die tusschen de huizen past en het geheel den stempel van het eigenaardige bijzet. Onmiddellijk na onze aankomst deden wij een tocht in rijtuig door de stad. De Praça do Commercio, waar de ministeries, enz. gevestigd zijn en die afgesloten is langs de noordzijde door den monumentalen Arco triumphale, heeft veel karakter. Midden op de plaats staat het standbeeld van D. José I. De merkweerdigste pleinen, boulevards en monumenten zijn verder de Praça de D. Pedro IV, de Avenida da Liberdade, de Praça do principe real en het standbeeld van Luis de Camôes, de dichter der Luisiaden. De boulevards zijn beplant met vier reien accasias, en zouden wezenlijk zeer schoon zijn, indien de huizen aan beide zijden wat meer karakter hadden. Zij zijn echter op weinige uitzonderingen na smakeloos, en kunnen niet bogen op de reinheid, die onze noordelijke woningen kenmerkt. Zeer opvallend is het groot aantal kleurlingen, dat men in de straten van Lissabon ontmoet. Negers en halfbloedigen vindt men er in al de klassen der samen- | |
[pagina 39]
| |
leving, van af de rijkaards, die in prachtige rijtuigen door de straten rijden, tot de muilezeldrijvers en bedelaars der volkswijken. Men ziet kleurlingen onder de schoolkinderen en kleurlingen onder de kooplieden. Jonge blanke Portugeezen wandelen onder de hoede van eene zwarte meid, terwijl kleine, sierlijk gekleede mulattenkinderen deftig uitrijden onder toezicht eener europeesche gouvernante. In een woord, men zou zich veelal eerder in eene Zuid-amerikaansche dan in eene europeesche stad wanen. Eene andere bijzonderheid, die aan de straten van Lissabon een eigenaardig uitzicht geeft, is de zeer verspreide gewoonte uit den tijd der Mooren, van de gevels der huizen met een gekleurd email (roosblauw-groen enz.) azalejos genaamd, te bekleeden. De haven van Lissabon is eene der schoonste van de wereld en wordt jaarlijks door rond de 3000 schepen bezocht. Sedert 1889 worden er groote verbeteringswerken uitgevoerd, waarvan het eerste gedeelte werd aanbesteed voor 60 millioen franken.
Te half twaalf begaven wij ons naar de spoorwegstatie, om een uitstapje te doen naar het beroemde Cintra, op eenige uren van Lissabon, dat ons als een waar Eden werd afgeschilderd. Onmiddellijk na het vertrek uit de statie rijdt de trein een langen tunnel binnen, die onder de bovenstad doorgaat en ons in zes minuten buiten brengt. Daar bemerkt men eene groote steenen brug van 35 bogen, die eene diepe vallei overspant. Het is de oude waterleiding der stad, of Arcos das Agoas livres. Een der bogen is niet minder dan 75 met. hoog. Deze brug is gebouwd door Joâo V, in de eerste helft der 18e eeuw, en heeft bij de groote vernieling van 1755 niet geleden. | |
[pagina 40]
| |
Het land dat wij doorreizen is vlak en over 't algemeen goed bebouwd. Hier en daar heeft men schoone kasteelen en rijke villas, als te Bemfica, Queluz, enz. In dit laatste dorp is er een koninklijk lustslot, en de streek in 't algemeen is de dichtst bevolkte van Portugal. Cintra, dat wij spoedig bereikten, is wel degelijk het paradijs, dat men ons had afgeschilderd. Men verbeelde zich een uitgestrekt rotsachtig bergland, dat niettegenstaande de woeste opeenhooping van reusachtige steenen, een heerlijken plantengroei bezit. Overal op de hellingen der bergen verrijzen trotsche kasteelen tusschen het geboomte. Op eene steile hoogte bemerkt men van verre het koninklijke slot Penha, een prachtig maar zonderling gebouw, opgetrokken in Perzischen, Hindoeschen, Italiaanschen en gothischen stijl. Beneden aan den berg staat een ander koninklijk slot, dat de aandacht trekt door zijne eigenaardige torenachtige schouwen, en van binnen, naar 't schijnt, merkweerdige schilderingen bevat. De weg naar den bergtop slingert bevallig tusschen reusachtig geboomte en heerlijke tuinen, die sierlijke villas omringen, gedurig afwisselende vergezichten aanbiedend. Het dorp Cintra zelf ligt ook op de helling van den berg en daar waren wij getuige van een vreemd schouwspel. Wij reden voorbij de gevangenis, die hoog naast den weg verrees. De gevangenen zaten voor hun tralievenster en smeekten de liefdadigheid der voorbijgangers af. Ten einde de hun geboden gaven in ontvangst te nemen, lieten zij aan eene lange koord een mandje naar beneden. Een eigenaardig denkbeeld, de gevangenen aldus door de openbare liefdadigheid te doen onderhouden. Langs een gewelf onder de rotsen bereikt men het | |
[pagina 41]
| |
kasteel, dat in den loop dezer eeuw gebouwd werd door Ferdinand van Coburg, prins-gemaal der koningin Maria-Gloria. Van op de galerij rond den voornaamsten koepel geniet men een onbeschrijflijk uitzicht. Aan den eenen kant steile rotsen en op eene dezer, dicht in de nabijheid, het puin van een oud Moorsch slot en een standbeeld van Vasco de Gama. Daaronder villas, omringd door sierlijke palmen, ceders, cypressen, eucalypten, oranjeboomen, enz.; verder eene lange rij rotstoppen, uit het heerlijk groen opstijgend en eindelijk, aan den horizont, Lissabon en de in het zonnelicht schitterende Tejo (Taag). Aan de andere zijde loopt het bergland even prachtig naar beneden, en gaat den voet baden in de golven van den Atlantischen Oceaan, wiens plechtig gebruisch men tot op deze hoogten kan waarnemen. Geweldig grootsch en indrukwekkend is deze uithoek van Europa. De hoven van het slot Penha zijn ware lustwaranden, waarin men de plantenwereld van noord en zuid vereenigd vindt, en die ons reeds een voorsmaak geven van de heerlijke bosschen in de tropische landen. Penha zelf kan men in zijn geheel het best zien van op het puin van het Moorenkasteel en de aanblik, dien het vandaar oplevert, is wezenlijk die van een feeënpaleis. Wat verder in het gebergte, insgelijks tusschen weelderig groen verborgen, ligt op den top eener andere rots Montserrat, het blanke Moorenslot van lord Coli, markies van Montserrat. Hier zou men zich wezenlijk in een tooverpaleis verplaatst wanen, want alles wat de planten en bloemenwereld voornaamst en heerlijkst bezit is hier vereenigd. Lieflijke valleien, vol rozen van alle kleur, | |
[pagina 42]
| |
die de lucht met balsemgeuren bezwangeren, frisch klaterende fonteinen, hooge palmengroepen, cactussen, reusachtige varens, aloës, cypressen en andere vreemdsoortige gewassen en bloemen vormen hier eene lustwarande, zooals de fantasie eens dichters nauwelijks heeft durven droomen. Een beekje murmelt tusschen de met bloemen begroeide oevers; het oog rust met welgevallen op heerlijke vergezichten, in een woord, men kan zich niets dichterlijker voorstellen dan de hoven van Montserrat, waaraan zeker veel geld, maar nog meer goede smaak is ten koste gelegd. En die schoone uitzichtspunten zijn menigvuldig in Cintra. Van op den top der zoogenaamde rots van Lissabon, bijvoorbeeld, geniet men een prachtig gezicht over de noordelijke landen, waaronder de vallei van Collares, met hare bosschen van Oranjeboomen. Maar de tijd was te kort om al die heerlijkheid te bezoeken; wij moesten spoedig terug naar Lissabon, want de Albertville zou op een vastgesteld uur vertrekken, ten einde in den morgen van 1 Juli Boma te bereiken. Te Lissabon teruggekeerd deden wij nog eene korte wandeling in rijtuig door de voornaamste straten der stad en keerden dan naar de haven terug, waar de kleine stoomboot van 's morgens ons reeds wachtte, om ons terug naar huis te brengen, 't is te zeggen naar de Albertville, onze vlottende woning, waar wij ons inderdaad reeds zoo goed als thuis gevoelen, ja, zelfs veel beter. Luitenant Pereira kwam ons bij het inschepen begroeten en eene gelukkige reis en behouden terugkeer wenschen. De Belgische gezant te Lissabon, de heer du Bois d'Aissche, bevond zich insgelijks aan de | |
[pagina 43]
| |
haven en vergezelde ons aan boord van de Albertville. Daar had eene hartelijke vaderlandsche betooging plaats. Onmiddellijk na de aankomst vergaderden de passagiers in het salon en stelde kolonel Thys een heildronk voor aan den heer du Bois d'Aissche, die Z.M. Leopold II in de hoofdstad van Portugal vertegenwoordigt. Diep getroffen dankte de gezant den kolonel voor zijne hartelijke woorden, en zegde hoeveel genoegen het hem deed hier, zoo ver van het vaderland, zoo veel landgenooten vereenigd te zien. Hij dronk op zijne beurt aan den kolonel en wenschte aan al de passagiers eene voorspoedige reis. Mr du Bois, die vlot en zuiver Vlaamsch spreekt, onderhield zich nog eenige oogenblikken met de opvarenden der Albertville en keerde daarna, begroet door geestdriftige hoerah's, naar den oever terug, terwijl onze stoomboot het anker lichtte en de majestatische Tejo afstoomde, terug naar de wijde zee. Te Lissabon is het getal passagiers met vier vermeerderd, namelijk de heeren Alexander en Emile Delcommune, Mariano Carderera, hoofdingenieur van wegen, kanalen en havens en Ramon Saniz de los Tereros, ingenieur, beiden te Madrid wonende, afgevaardigden van de Spaansche regeering bij de inhuldiging van den ijzeren weg in Congo. | |
Donderdag 16 Juni.Na een tamelijk woeligen nacht is de zee kalm, maar de lucht is betrokken en de wind zeer frisch. Rond den middag zijn wij op de hoogte van Gibraltar. De hemel klaart op en nu varen wij door eene donker blauwe, schitterende zee, die echter geheel verlaten is. | |
[pagina 44]
| |
Te 3 ure namiddag komen al de passagiers in het salon bijeen, om de eerste voordracht bij te wonen, gegeven door kolonel Thys, over den ijzeren weg in Congo. Die voordracht zal door andere gevolgd worden en tegen onze aankomst in Congo zullen wij volledig op de hoogte zijn om het werk der Belgen aldaar met kennis van zaken te beoordeelen. Morgen zullen wij voet aan wal zetten te Madera. De beste gezondheid blijft onder de passagiers heerschen. Tusschen de reizigers die zich, zooals hooger gezegd, te Lissabon inscheepten, bevindt zich een man, met wien wij den lezer, alvorens het verhaal onzer reis te vervolgen, eenigszins nader willen bekend maken, namelijk de heer Alexander Delcommune, die, alhoewel slechts 44 jaar oud, reeds meer dan twintig jaren in Afrika heeft doorgebracht. Met den eersten oogopslag herkent men in Delcommune een man van ontembare energie en koele vastberadenheid. In zijne blikken leest men kalme stoutmoedigheid, terwijl de vaste trek rond den mond verachting van alle gevaar aanwijst. Reeds in 1873 vertrok Alexander Delcommune naar West-Afrika voor rekening van een Portugeesch handelshuis. Later ging hij over naar Congo, in dienst eener Fransche firma, en toen, twintig jaren geleden, Stanley aan 't hoofd der expeditie van den New York-Herald en den Daily-News eensklaps te Boma verscheen, na den loop van den reusachtigen midden Congo te hebben ontdekt, bevond Delcommune zich reeds daar. Aan al de uitingen van het Afrikaansche leven, handel, bestuur, ontdekkingstochten enz., heeft Alexander Delcommune een werkzaam aandeel genomen. Toen Stanley in 1880, aan 't hoofd der expeditie | |
[pagina 45]
| |
van de Association internationale, in Congo terugkwam, sloot Delcommune zich bij hem aan en bij de stichting van den Onafhankelijken Staat, in 1885, was hij chef te Boma. Later doorreisde Delcommune de Kassai, Kwango, Lukenye, Sankuru, Chou-Apa, Lulouga, Lomani, Roubi, Bene-Kemba, enz. Op al die tochten heeft de kloeke ontdekkingsreiziger groote diensten bewezen aan de Congoleesche aardrijkskunde. Zijne beide broeders, Emile, die insgelijks te Lissabon aan boord kwam, en Camille, die in Congo stierf, verbleven ook langen tijd in Afrika. |
|